RBGEL 200520 mishandeling door (op datum dagvaardig ook nog) minderjarige. ouders enkel pro se gedagvaard; ism: 245 lid 4 BW. In beginsel niet ontvankelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 200520 mishandeling door (op datum dagvaardig ook nog) minderjarige. ouders enkel pro se gedagvaard; ism: 245 lid 4 BW. In beginsel niet ontvankelijk
2
De feiten
2.1.
[eiser] is werkzaam bij AVDD Beveiliging. Begin 2017 vervulde hij de functie van beveiliger.
2.2.
In de nacht van 28 februari 2017 op 1 maart 2017 werkte [eiser] als beveiliger bij Restaurant Juffrouw Tok in [woonplaats] , waar die avond een carnavalsfeest voor jongeren plaatsvond.
2.3.
[minderjarige gedaagde] , geboren op 23 april 2002 en op dat moment 14 jaar, was één van de bezoekers van dat carnavalsfeest. [minderjarige gedaagde] heeft PDD-NOS.
2.4.
Rond 0:40 uur was [eiser] in verband met de naderende sluitingstijd bezig de laatste bezoekers naar buiten te dirigeren. Bij de garderobe trof hij onder andere [minderjarige gedaagde] aan.
2.5.
[minderjarige gedaagde] heeft [eiser] meerdere vuistslagen in het gezicht gegeven. [eiser] is onder meer geraakt ter hoogte van zijn rechteroog. [minderjarige gedaagde] is door een collega van [eiser] , [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), en twee kelners ontzet. De bril van [eiser] is als gevolg van deze mishandeling van zijn hoofd gevlogen en is beschadigd geraakt.
2.6.
[minderjarige gedaagde] is daarop aangehouden door de politie en naar het politiebureau vervoerd. [minderjarige gedaagde] is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en daarna aan zijn ouders overgedragen. De volgende ochtend is hij door de politie verhoord. Zowel bij de aanhouding als dat verhoor was de [moeder minderjarige] aanwezig.
2.7.
[eiser] heeft aangifte van mishandeling gedaan bij de politie. Ook twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2] , hebben bij de politie verklaringen afgelegd over hetgeen zij hebben waargenomen.
2.8.
De strafzaak tegen [minderjarige gedaagde] is afgedaan met een voorwaardelijk sepot, waarbij [minderjarige gedaagde] een taakstraf heeft moeten uitvoeren en een proeftijd heeft gekregen.
2.9.
[eiser] is na de mishandeling naar de spoedeisende hulp van het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem gegaan. Hij heeft daar melding gemaakt van pijnklachten, een zwelling aan/rond zijn rechteroog, visusklachten, misselijkheid en hoofdpijn.
2.10.
De medisch adviseur van [eiser] heeft in zijn adviezen van 11 september 2018 en 9 januari 2019 melding gemaakt van de informatie uit de behandelend sector (oogarts, second opinion in het Radboudumc, laserbehandelingen). De conclusie van de oogarts is dat als gevolg van het letsel 20% visusdaling rechts is opgetreden en een iets mindere kwaliteit van het zien met datzelfde oog. Naast het rechteroog werd ook het linkeroog uiteindelijk - in verband met het ontstane beeldgrootteverschil - gelaserd in mei 2018, met een goed resultaat. Er is sprake van een eindsituatie, aldus nog steeds de oogarts, weergegeven in het advies van de medisch adviseur van [eiser] .
2.11.
[eiser] heeft bij brief van 27 december 2017 [minderjarige gedaagde] c.s. aansprakelijk gesteld voor zijn letselschade. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [minderjarige gedaagde] c.s., Delta Lloyd, heeft aan [eiser] laten weten op grond van de opzetclausule zijn letselschade niet in behandeling te nemen.
3
De vordering
3.1.
[eiser] vordert - na eisvermeerdering - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat [minderjarige gedaagde] en de [ouders van minderjarige] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de mishandeling van [eiser] door [minderjarige gedaagde] in de nacht van 28 februari op 1 maart 2017;
II. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen, waarbij betaling door de één tot gevolg zal hebben dat de ander(en) zal, althans zullen zijn bevrijd, aan [eiser] te betalen een bedrag van€ 17.358,04, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2017, althans een in goede justitie te bepalen datum;
III. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen, waarbij betaling door de één tot gevolg zal hebben dat de ander(en) zal, althans zullen zijn bevrijd, aan [eiser] te betalen een bedrag van€ 19.808,00, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2020 (datum kapitalisering), althans een in goede justitie te bepalen datum;
IV. [minderjarige gedaagde] c.s. zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde rente daarover vanaf 14 dagen na de uitspraak indien en voor zover deze kosten niet binnen deze termijn zijn betaald.
3.2.
[eiser] legt, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
[minderjarige gedaagde] is aansprakelijk voor de letselschade van [eiser] op grond van onrechtmatige daad. De mishandeling door [minderjarige gedaagde] is een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [eiser] en is voorts in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. De mishandeling kan aan [minderjarige gedaagde] , 14 jaar ten tijde van de mishandeling, worden toegerekend. PDD-NOS noch het alcoholgebruik van [minderjarige gedaagde] staan aan toerekening in de weg (artikel 6:165 lid 2 BW).
De [ouders van minderjarige] zijn op grond van artikel 6:169 lid 2 BW eveneens aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van [minderjarige gedaagde] jegens [eiser] . Hun kan worden verweten dat zij de mishandeling door hun zoon niet hebben belet.
De schade van [eiser] bedraagt € 17.358,04 aan verlies aan verdienvermogen, smartengeld en aan kosten voor medische verzorging, reizen, extra en nieuwe brillen, beveiligingsoortjes, oogheelkundige expertise en huishoudelijke hulp. [eiser] maakt, na eisvermeerdering, tevens aanspraak op de contante waarde van de grotendeels toekomstige kosten voor lenzen. Met aftrek van de sterftekans is dit een bedrag van € 19.808,00.
4
Het verweer
4.1.
[minderjarige gedaagde] c.s. concludeert dat de rechtbank [ [eiser] ] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, dan wel deze vorderingen zal afwijzen, dan wel jegens [minderjarige gedaagde] gedeeltelijk zal toewijzen en [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
4.2.
Op het verweer van [minderjarige gedaagde] c.s. zal in het navolgende, voor zover relevant, verder worden ingegaan.
5
De overwegingen
ontvankelijkheid [eiser]
5.1.
De dagvaarding is op 25 oktober 2019 uitgebracht jegens [minderjarige gedaagde] en de [ouders van minderjarige] (pro se). [minderjarige gedaagde] was op dat moment 17 jaar oud en dus minderjarig. Een minderjarige is in beginsel onbekwaam tot het verrichten van procesrechtelijke rechtshandelingen. Hij wordt op grond van artikel 1:245 lid 4 BW zowel in als buiten rechte vertegenwoordigd door degene(n) onder wiens gezag hij staat. In de wet zijn uitzonderingen voorzien voor een aantal gevallen waarin de minderjarige zonder toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger bepaalde rechtshandelingen kan verrichten. Een dergelijke uitzondering is hier evenwel niet aan de orde. Het gaat hierbij om regels van openbare orde die de rechter ambtshalve moet toepassen.
5.2.
Het voorgaande brengt mee dat [eiser] de [ouders van minderjarige] in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige gedaagde] had moeten dagvaarden. Het dagvaarden van de [ouders van minderjarige] pro se volstaat niet. Nu [eiser] de [ouders van minderjarige] niet in eerstgenoemde hoedanigheid heeft gedagvaard, dient hij in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze beslissing treft dan alle door [eiser] ingestelde vorderingen, aangezien aan de beoordeling van de aansprakelijkheid van de [ouders van minderjarige] pro se pas kan worden toegekomen als die van [minderjarige gedaagde] zou komen vast te staan.
5.3.
Partijen hebben zich in deze procedure echter nog niet uitgelaten over dit punt, reden waarom de rechtbank hen in de gelegenheid zal stellen om zich hierover uit te laten bij akte, teneinde een verrassingsbeslissing te voorkomen. ECLI:NL:RBGEL:2020:2558