RBROT 210225 wn-er wordt getroffen door vallend glas; schending substantiëringsplicht; schade komt niet vast te staan; volgt afwijzing
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 210225 wn-er wordt getroffen door vallend glas; schending substantiëringsplicht; schade komt niet vast te staan; volgt afwijzing
2Het geschil
2.1.
[eiseres] eist samengevat:
- - voor recht te verklaren dat Bryte aansprakelijk is voor het arbeidsongeval en opgelopen letsel van [eiseres] en dat Bryte dientengevolge de geleden en in de toekomst te leiden schade aan [eiseres] volledig dient te vergoeden;
- - Bryte te veroordelen aan haar te betalen € 5.000,- als voorschot, met rente;
- - Bryte te veroordelen aan haar te betalen € 3.500,- aan salaris van de gemachtigde, met rente;
- - Bryte te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2.
[eiseres] baseert de eis – kort samengevat – op het volgende. [eiseres] heeft (in ieder geval) in 2020 als tomatenplukker (uitzendkracht) bij Bryte gewerkt. [eiseres] stelt dat zij op 30 april 2020 letsel heeft opgelopen door vallend glas als gevolg van zware wind. Zij heeft nu nog littekens en is ook angstig geworden voor werken in een kas, aldus [eiseres] . [eiseres] vindt dat Bryte aansprakelijk is voor haar schade. In deze procedure eist ze onder meer een verklaring voor recht dat Bryte aansprakelijk is en vordert ze een voorschot van € 5.000,- aan toekomstige kosten, waaronder – maar niet uitsluitend – medische onderzoeken(en) en behandelingen bij een psycholoog. Ze vordert ook veroordeling van Bryte in de kosten die ze gemaakt heeft.
2.3.
Bryte is het er niet mee eens. Volgens Bryte heeft ze aan haar zorgplicht voldaan. Het letsel was het gevolg van een plotselinge windhoos, die onvoorzienbaar was. Ook vindt Bryte dat [eiseres] haar schade niet voldoende heeft onderbouwd.
2.4.
Op de standpunten van partijen zal, voor zover van belang, in de beoordeling nader worden ingegaan.
3De beoordeling
Schending van de substantiëringsplicht
3.1.
[eiseres] stelt in haar dagvaarding dat Bryte niet aan de op haar rustende zorgplicht krachtens artikel 7:658 BW heeft voldaan. Er was op 30 april 2020 sprake van zware windstoten en buien. Ondanks de weerswaarschuwingen en verhoogd gevaarrisico heeft Bryte aan [eiseres] instructie gegeven om in de kas te gaan werken. Op de zitting heeft [eiseres] gesteld dat Bryte niet regelmatig onderhoudswerkzaamheden in de kas uitvoert en dat er tijdens het ongeval zwakke plekken in de kas en luchtramen waren, die er in combinatie met windhoos toe hebben geleid dat het glas is gebroken.
3.2.
Bryte stelt dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Wat de gemachtigde van [eiseres] op de zitting heeft gesteld had al in de dagvaarding moeten worden aangevoerd en dat is niet gebeurd.
3.3.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] de substantiëringsverplichting in de zin van artikel 111 lid 3 Rv heeft geschonden, door niet alle gronden van de eis in de dagvaarding op te nemen, alsmede door op de zitting andere stellingen in te nemen dan die in de dagvaarding staan vermeld. De kantonrechter ziet echter geen reden om aan deze schending gevolgen te verbinden. Bryte heeft allereerst zelf geen consequentie aan deze schending verbonden en daarnaast heeft zij op de zitting voldoende gelegenheid gehad om de voor de beoordeling van belang zijnde feiten en verweren aan te voeren of aan te vullen en dat heeft zij ook gedaan. Niet is gebleken dat zij in haar belangen is geschaad.
Schade is niet vast komen te staan
3.4.
De kantonrechter oordeelt dat de gevorderde verklaring voor recht en schadevergoeding niet toewijsbaar zijn. Hierna zal worden uitgelegd hoe de kantonrechter aan dit oordeel komt.
3.5.
Artikel 7:658 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet die maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt (lid 1). Schiet de werkgever tekort in zijn zorgplicht, dan is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Schadeplichtigheid van de werkgever komt te vervallen indien de werkgever aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen of indien hij aantoont dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (lid 2). Het betreft hier dwingend recht. De verplichting tot schadevergoeding die uit artikel 7:658 lid 2 BW voortvloeit is een wettelijke verplichting tot schadevergoeding waarvan de inhoud en omvang worden beheerst door artikel 6:95 e.v. BW. In lijn met de hoofdregel van artikel 150 Rv dient de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van diens zorgplicht, te stellen en - bij betwisting - te bewijzen dat zij schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden.
3.6.
[eiseres] stelt dat zij door het ongeval lichamelijk letsel heeft opgelopen waardoor uiteindelijk op verschillende plekken van het lichaam littekens zijn ontstaan die [eiseres] als ontsierend ervaart. Ook stelt [eiseres] dat zij door het incident last heeft van paniekaanvallen en daardoor niet meer in staat is in de kas te werken.
3.7.
Bryte stelt dat de beweerdelijke angststoornis van [eiseres] niet valt te rijmen met het feit dat [eiseres] na het ongeval nog ruim een jaar bij Bryte heeft gewerkt. Er zijn geen recente foto’s van de littekens in het geding gebracht en volgens Bryte kan dus de mate van ontsiering niet worden vastgesteld.
3.8.
De kantonrechter heeft voor de gestelde schade alleen een foto met snijwonden van [eiseres] gezien. [eiseres] heeft verder niet gesteld en ook niet onderbouwd welke materiële en immateriële schade zij heeft geleden of in de toekomst zou lijden. Gelet op de betwisting van Bryte had het op de weg van [eiseres] gelegen om op zijn minst aan te geven bij welk ziekenhuis of specialist/psycholoog zij onder behandeling is of is geweest. [eiseres] heeft een dergelijke concretisering en onderbouwing echter achterwege gelaten en op de zitting heeft haar gemachtigde hierover ook geen duidelijkheid kunnen verschaffen. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] ook geen verklaring kunnen geven waarom [eiseres] na het incident op 30 april 2020 nog een jaar bij Bryte heeft doorgewerkt, terwijl er volgens [eiseres] sprake zou zijn van een angststoornis. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiseres] nog de gelegenheid te geven haar schade nader te onderbouwen, mede gelet op het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv. Het gevorderde wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
3.9.
Gelet op het bovenstaande is niet vast komen te staan dat [eiseres] schade heeft geleden of zal lijden die voor vergoeding in aanmerking komt. Reeds daarom heeft [eiseres] ook geen belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. De vragen of er al dan niet sprake was van een bedrijfsongeval en of Bryte al dan niet aan haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW heeft voldaan behoeven daarom niet meer in deze procedure te worden beoordeeld.
Proceskosten
3.10.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiseres] aan Bryte moet betalen op € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 677,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen. Rechtbank Rotterdam 21 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3381