Schadevergoeding mag, als dat kan, direct worden geschat - door Sikke Kingma
- Meer over dit onderwerp:
Schadevergoeding mag, als dat kan, direct worden geschat - door Sikke Kingma cassatieadvocaat bij Pels Rijcken op 21-10-2014
annotatie bij: HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2930 (Kameleon en X/mr. Bisscheroux q.q.)
Art. 612 Rv brengt mee dat de rechter in beginsel de schade in zijn vonnis begroot voor zover dit mogelijk is, ook als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd, maar voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Schade mag ook bij wege van schatting worden begroot, als de schattingen hun grondslag vinden in concrete gegevens ontleend aan de stukken van het geding.
Heel kort gezegd ging deze zaak over een geschil tussen de curator in een faillissement en de wederpartijen (X en Kameleon) van vastgoedtransacties met de latere failliet, waarbij een deel van de verkoopprijs was onttrokken aan de schuldeisers van de latere failliet door onder de marktwaarde te gaan zitten. Zie voor het – nogal aparte – feitenverloop het arrest. Ik laat het eerste onderwerp dat het principale middel aan de orde stelde, de vraag wanneer feiten omtrent het benadelen van schuldeisers geen actio pauliana maar wel een onrechtmatige daad opleveren, hier verder onbesproken. Het is een interessant onderwerp, maar de Hoge Raad komt vanwege de bijzonderheden van deze casus aan de inhoud van die discussie niet toe.
Schatting van de schade in plaats van schadestaatprocedure
Hoewel de curator verwijzing naar de schadestaatprocedure had gevorderd, had het hof de schade van de boedel geschat (“ex aequo et bono begroot”, aldus het hof) op basis van gegevens uit het procesdossier. Kameleon klaagde dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden en een onaanvaardbare verrassingsbeslissing had gegeven. Het hof zou voorts hebben miskend dat de schade zo nauwkeurig mogelijk moet worden vastgesteld en dat een begroting schattenderwijs pas aan bod komt indien concrete berekening niet haalbaar is.
De Hoge Raad wil daarvan niets weten en stelt voorop:
“4.2.2 Indien de rechter een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, brengt art. 612 Rv mee dat hij in beginsel de schade in zijn vonnis begroot voor zover hem dit mogelijk is, ook als slechts schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd maar voldoende is gesteld en is komen vast te staan om te kunnen veroordelen tot een bepaald bedrag. Het partijdebat moet dit toelaten en de rechter dient het beginsel van hoor en wederhoor in acht te nemen. Het oordeel of begroting van de schade aldus mogelijk is, is in beginsel van feitelijke aard en dus overgelaten aan de feitenrechter (zie onder meer HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, NJ 2010/229 en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, NJ 2012/95).
4.2.3 Het bovenstaande betekent dat partijen ermee rekening moeten houden dat de rechter, met inachtneming van de zojuist vermelde voorbehouden, direct kan overgaan tot vaststelling van de schadevergoeding, ook indien schadevergoeding op te maken bij staat is gevorderd. Anders dan het onderdeel betoogt, brengt dus in zo’n geval de enkele omstandigheid dat partijen geen specifiek op de omvang van de schade gericht debat hebben gevoerd nog niet mee dat de rechter hen in de gelegenheid moet stellen nadere gegevens over de omvang van de schade over te leggen.”
In dit geval was het partijdebat volgens het hof voldoende afgerond en verschafte het voldoende duidelijkheid om direct, zonder nadere instructie, de schade te kunnen vaststellen. Het hof mocht vervolgens de schade bij wege van schatting begroten, nu de schattingen hun grondslag vonden in concrete gegevens ontleend aan de stukken van het geding. Het hof was niet gehouden te motiveren waarom het niet kon komen tot een (meer) concrete vaststelling van de schade.
Niet proceskosten achterwege laten wegens hoofdelijke veroordeling
In eerste aanleg was X in de proceskosten van de curator veroordeeld, maar waren de proceskosten tussen de curator en Kameleon gecompenseerd. In appel kreeg de curator gelijk tegen zowel X als Kameleon en werden beide gedaagden hoofdelijk in de schade en in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld, maar het hof liet de kostencompensatie ten aanzien van Kameleon in eerste aanleg in stand. De curator kwam hiertegen op in incidenteel cassatieberoep. De Hoge Raad stelt de curator in het gelijk en doet de zaak zelf af:
“Niet valt in te zien waarom dit een en ander niet op gelijke voet zou gelden voor de proceskosten in eerste aanleg, nu het hof, anders dan de rechtbank, in het geschil tussen de curator en Kameleon onrechtmatig handelen van Kameleon heeft aangenomen en haar tot betaling van schadevergoeding heeft veroordeeld. De door het hof gegeven rechtvaardiging voor afwijking – dat naast Kameleon ook [X] hoofdelijk wordt veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade – is niet een omstandigheid die rechtvaardigt dat het verhaal van proceskosten door de curator op de grotendeels in het ongelijk gestelde partij Kameleon wordt beperkt. De hoofdelijke veroordeling van (ook) [X] dient Kameleon niet tot voordeel te strekken in haar verhouding tot de curator.”
De curator is in cassatie bijgestaan door de auteur. cassatieblog.nl