Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 120520 geen causaal verband rugklachten/ao en werkomstandigheden; omkeringsregel nvt; geen proportionele aansprakelijkheid

GHSHE 120520 geen causaal verband rugklachten/ao en werkomstandigheden; omkeringsregel nvt; geen proportionele aansprakelijkheid

In vervolg op:
rb-limburg-230518-verband-nek-rug-en-schouderklachten-en-te-lang-wachten-met-ergonomisch-inrichting-werkplek-te-onbepaald

rblim-131216-nieuw-onderzoek-niet-ter-zake-dienend-gelet-op-aanwezig-onderzoek-omtrent-c-v-tussen-de-gezondheidsklachten-en-arbeidsomstandigheden-strijd-met-de-goede-procesorde

rblim-080313-bodemprocedure-ligt-in-de-huidige-stand-van-het-debat-tussen-partijen-voor-de-hand


3.22.

Met Grief II voert [appellant] aan dat ABS in elk geval proportioneel aansprakelijk is, zoals in eerste aanleg subsidiair is betoogd. [appellant] voert met name aan dat van ABS mocht worden verwacht dat zij preventieve maatregelen zou treffen, adequaat zou reageren op de door [appellant] onder haar aandacht gebrachte problemen en juiste instructies zou geven. Dat heeft ABS nagelaten en op die grond is zij proportioneel aansprakelijk.

3.23.
Het hof stelt het volgende voorop. De regel die ook wel wordt aangeduid als proportionele aansprakelijkheid is bedoeld voor gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending (onrechtmatig handelen of toerekenbaar tekortschieten) van de aansprakelijk gestelde persoon of van iemand voor wie hij aansprakelijk is, dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken), en waarin de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is. Voor dergelijke gevallen oordeelde de Hoge Raad dat het, gelet op de strekking van de overtreden norm (in dat geval: om gezondheidsschade te voorkomen) en de aard van de normschending, uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de onzekerheid over de mate waarin de normschending heeft bijgedragen tot de schade, in zijn geheel op de benadeelde af te wentelen, terwijl het anderzijds tegenover de aansprakelijk gestelde persoon, ook al heeft deze in strijd met de van hem te vergen zorgvuldigheid gehandeld, eveneens onaanvaardbaar is om die onzekerheid geheel op hem af te wentelen, in weerwil van de niet zeer kleine kans dat de schade (mede) is veroorzaakt door voor risico van de benadeelde komende omstandigheden. Daarom is mede gelet op de aan de art. 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, voor dit soort gevallen aanvaard dat de rechter de aansprakelijk gestelde persoon mag veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de (in een percentage uitgedrukte) kans dat de schade door zijn normschending is veroorzaakt. De rechter dient dat percentage vast te stellen op basis van een gemotiveerde, en zo nodig op deskundige voorlichting berustende, schatting van de kans dat de schade is veroorzaakt door de diverse in aanmerking te nemen mogelijke oorzaken. In zijn arrest van 24 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO1799) voegde de Hoge Raad daaraan toe dat de aldus aanvaarde mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid, vanwege het daaraan verbonden bezwaar dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor een schade die hij mogelijkerwijs niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt, met terughoudendheid moet worden toegepast, en dat zulks meebrengt dat de rechter in zijn motivering dient te verantwoorden dat de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending - waaronder is begrepen de aard van de door de benadeelde geleden schade - deze toepassing in het concrete geval rechtvaardigen.

3.24.
Toegepast op deze zaak komt het hof tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om uit te gaan van proportionele aansprakelijkheid van ABS. Niet alleen heeft de deskundige, gelet op naar hij zelf stelt het zwakke bewijs voor verband tussen de overbelasting tijdens de uitoefening van de werkzaamheden en de rug- en nekklachten van [appellant] , de kans dat die klachten een gevolg zijn van de overbelasting niet in een percentage kunnen uitdrukken, maar ook is de aard van de normschending door [appellant] onvoldoende concreet toegelicht om toepassing van deze regel te rechtvaardigen. [appellant] verwijst in dat kader naar hetgeen hij bij dagvaarding in eerste aanleg op pagina 14 t/m 16 naar voren heeft gebracht en wijst op geformuleerde regels op Europees en nationaal niveau om (over)belasting op het werk door een slechte werkhouding zo veel mogelijk tegen te gaan. Maar een concrete verwijzing naar door ABS geschonden normen ontbreekt. Dat een ergonomisch onderzoek van de werkplek pas enige tijd na het daartoe strekkende advies heeft plaatsgevonden, acht het hof onvoldoende grond voor toepassing van de regel van proportionele aansprakelijkheid. Daarbij komt dat de nek- en rugklachten zich ten tijde van dat advies reeds manifesteerden.

3.25.
Met grief III Komt [appellant] op tegen het passeren van zijn bewijsaanbod door de kantonrechter. Hij biedt uitdrukkelijk bewijs aan van zijn stellingen. Het nadere bewijs zou, aldus [appellant] , kunnen bestaan uit het nader horen van de deskundige dan wel uit het stellen van aanvullende vragen aan die deskundige dan wel uit het inschakelen van een andere, medisch deskundige, zoals een neuroloog, neurochirurg.

3.26.
Deze grief faalt. Door [appellant] , op wie de bewijslast rust, wordt onvoldoende geconcretiseerd welke stellingen hij wenst te bewijzen. Hetzelfde geldt voor de aanvullende vragen die [appellant] zou willen stellen. Ook die worden niet geconcretiseerd. Het hof komt niet toe aan bewijslevering.

3.27.
Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen beoordeling.

3.28.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van ABS c.s..
ECLI:NL:GHSHE:2020:1534