Rb Alkmaar 090311 betrokkene moet een nieuwe rol in het leven vinden. Dat moment is nu gekomen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Alkmaar 090311 betrokkene moet een nieuwe rol in het leven vinden. Dat moment is nu gekomen, smartengeld vanwege orthopedisch letsel en aanpassingsstoornis
Op 5 mei 2001 is [EISER] het slachtoffer geworden van een motorongeval. Daarbij is hij als bestuurder van een motorfiets in botsing gekomen met een auto die bij [GEDAAGDE] voor de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) was verzekerd. [EISER] heeft hierbij een gecompliceerde breuk aan het rechterbeen opgelopen.
[GEDAAGDE] heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
[EISER] was ten tijde van het ongeval 21 jaar oud. Hij was als kort verband vrijwilliger sinds 23 februari 1998 werkzaam als matroos eerste klas bij het Ministerie van Defensie (Marine). Dit contract liep af per 23 februari 2002. [EISER] heeft tweemaal bijgetekend en per februari 2004 is hem eervol ontslag verleend.
Op 9 augustus 2001 heeft de afdeling Selectie van Defensie een 'Verslag studie- en beroepskeuzeonderzoek' bij [EISER] gedaan. Dit rapport vermeldt onder meer:
"Momenteel bent u werkzaam bij de Koninklijke Marine (KM). Binnen uw contract heeft u de mogelijkheid een opleiding te gaan volgen. U bent in principe van plan de KM op termijn te gaan verlaten. Het is nog onduidelijk wanneer dit precies zal zijn, in verband met de gevolgen van een ongeluk dat u heeft gehad.
(...) Een van de redenen waarom u weg wilt bij de KM is juist de onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid van het werk waardoor het moeilijk is uw vrije tijd in te delen. Dit is ook de reden dat u bijvoorbeeld niet met oproepdiensten zou willen werken."
In de periode tussen 20 januari 2002 en 21 oktober 2005 is door de arbeidsdeskundige de heer J.J. Ridder van Heling & Partners BV (hierna: Heling) getracht [EISER] in de arbeidsmarkt te re-integreren. Heling was daartoe door partijen gezamenlijk aangezocht.
Op 19 februari 2002 heeft de arbeidsdeskundige van Heling [EISER] gesproken over zijn toekomstmogelijkheden. Deze schrijft onder meer:
"Het werken op een kantoor spreekt hem niet echt aan, maar als het niet anders kan, verwerpt hij deze optie niet. Gezien de achtergrond van betrokkene zou hij een functie binnen de beveiliging kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld het bewaken van terreinen en particulieren. [...] Wij hebben betrokkene gevraagd zich nader te oriënteren en informatie op te vragen over opleidingen op het gebied van de beveiliging en de sport."
Op 13 juni en 4 juli 2002 vinden vervolggesprekken plaats tussen Ridder en [EISER]. [EISER] zegt dan dat zijn belangstelling het meest uitgaat naar een functie bij de politie, brandweer of marechaussee, maar dat hij zelf denkt dat er geen mogelijkheden zijn voor een dergelijke functie vanwege zijn beperkingen.
In januari 2003 zegt [EISER] autospuiter of uitdeuker te willen worden. In januari 2003 brengt mr. De Kruijff van schaderegelingsbureau R.P. van Dijk een bezoek aan [EISER]. Hij schrijft daarover onder meer:
"Inmiddels liet de heer [EISER] weten dat ook hij tot de conclusie was gekomen dat het werken als uitdeuker dan wel spuiter niet de meest geschikte baan blijkt. Werken bij de douane dan wel beveiligingsdienst lijkt hem wel iets.".
In november 2003 laat [EISER] aan Heling weten geïnteresseerd te zijn in een functie van custom care agent bij een reisbureau. In februari 2004 zegt [EISER] nogmaals geïnteresseerd te zijn in een functie in de reisbranche. Heling zegt daarover dat de carrièremogelijkheden daarin te beperkt zijn:
"De informatie met betrekking tot ons negatief advies voor de scholing tot reisadviseur hebben wij uitgebreid met betrokkene besproken en de voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen. Betrokkene was het met ons eens dat de opleiding tot reisadviseur te weinig perspectief biedt voor een baan op de arbeidsmarkt.".
[EISER] is van 22 april tot 10 mei 2004 op vakantie geweest. Tijdens deze vakantie heeft hij intensief nagedacht over zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt en het eventueel volgen van een opleiding.
In juni 2004 heeft [EISER] tegen Heling gezegd dat zijn voorkeur uitgaat naar een functie bij de douane, de marechaussee, de brandweer of de politie. Heling deelt hem daarover in een rapport van 12 juni 2004 - kort gezegd - mee dat daaraan in de weg staat dat voor deze functies bij sollicitanten een sporttest wordt afgenomen. Verder bestaat er bij de douane een vacaturestop. Heling schrijft daarover:
"Wij hebben telefonisch overleg gehad met een bedrijf dat mensen opleidt voor de functie van beveiligingsmedewerker. De functie en mogelijkheden hebben wij aan betrokkene geschetst en hij maakte een geïnteresseerde indruk. Met zijn beperkingen zou hij in aanmerking kunnen komen voor het beveiligen van objecten en privé personen. [...] Betrokkene gaf aan voor een functie in de beveiliging belangstelling te hebben."
Heling heeft [EISER] in contact gebracht met het opleidingscentrum J.O.B.1.1.2., via welke [EISER] in september 2004 is gestart met de opleiding tot 'beveiliger 2'
Bij besluit van 6 december 2004 heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) [EISER] voor minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht, en hem daarom een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) geweigerd.
Op 5 januari 2005 heeft orthopedisch chirurg dr. G.H.R. Albers op verzoek van partijen een medische expertise opgesteld. Hij stelt daarin dat de medische situatie van [EISER] een eindtoestand betreft en concludeert voorts tot een functionele invaliditeit van 5%. Albers overweegt daartoe onder meer:
"In de oorspronkelijke werksituatie zijn de beperkingen met name gelegen in veel trappenlopen, langer dan 15 á 20 minuten achtereen staan, veel belast moeten bewegen, hurken en het tillen van gewichten van meer dan 15 kilogram.
In de situatie thuis liggen de absolute beperkingen met name in in de tuin werken en lang achtereen staan. In sportieve zin is het betrokkene niet meer mogelijk te doen aan turnen, wedstrijd zwemmen, hardlopen, vechtsporten en duiken."
[EISER] heeft op 18 januari 2005 examen voor 'beveiliger 2' gedaan. Heling rapporteert daarover op 2 februari 2005 aan bureau R.P. van Dijk:
"De opleiding bevalt betrokkene goed [...]. In de gesprekken die wij met hem voerden merkte hij op de stof gemakkelijk op te pakken en graag te willen doorleren. Hij ambieert een leidinggevende functie en verwacht dat aan te kunnen. [...] Betrokkene ziet voor zichzelf een toekomst in de beveiliging en zou er graag een baan in verwerven. In februari 2005 begint betrokkene met zijn stage bij de Holland Securop Group (HSG) op Schiphol. Hij heeft er een intakegesprek gehad en hij kan binnenkort beginnen. [...] Van Job 112 vernamen wij dat de studieresultaten van betrokkene goed zijn en dat hij een gemotiveerde indruk maakt. [...] De kansen voor betrokkene op werk zijn goed te noemen, volgens Job 112, hij is gedreven en men verwacht dat hij aansluitend aan zijn stage een baan aangeboden zal krijgen.".
Op 27 april 2005 rapporteert Heling dat [EISER] niet tevreden is over het werk als beveiliger. De werkzaamheden op het stageadres bevallen hem niet. Hij twijfelt aan de opleiding, de kwaliteit ervan en of het werk hem wel past. [EISER] heeft zijn laatste werkdag op 3 augustus 2005 gehad.
Op 21 oktober 2005 heeft Heling voor het laatst gerapporteerd. Zij schrijft:
"De werkzaamheden die betrokkene verrichtte zijn van administratieve aard en er zijn voldoende mogelijkheden tot vertreden. Het gaat om fysiek lichte werkzaamheden waarbij staan, zitten en lopen met elkaar kunnen worden afgewisseld. Het zittende werk kan worden onderbroken door archiveren, het nuttigen van koffie en/of thee en toiletbezoek. Telefoneren en het portofoonwerk kan staand worden verricht. Indien verzekerde te lang achtereen zittend werk heeft, heeft hij voldoende mogelijkheden om zijn werkzaamheden te onderbreken. Op basis van de ons te beschikking gestelde informatie achten wij de werkzaamheden die betrokkene als coördinator bij HSG te Schiphol verrichtte als passend."
In september 2006 is [EISER] naar Curaçao vertrokken om hand- en spandiensten te verrichten in een bedrijf van een vriendin. Hij is daar anderhalf jaar gebleven.
Op 11 juni 2007 heeft het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL) op verzoek van [EISER] een tweetal rapportages gemaakt over zijn verlies van arbeidsvermogen. Daarbij is primair de schade berekend op grond van een vergelijking van een inkomen op bijstandsniveau tot 65 jaar met dat van een douanier respectievelijk brandweerman tot die leeftijd. Subsidiair zijn de laatste twee functies vergeleken met het inkomen dat een beveiligingsbeambte A t/m E zou kunnen verdienen.
Op 20 augustus 2009 heeft psychiater mr. drs. J. Groenendijk op verzoek van partijen een medische expertise opgesteld.
Zij stelt daarin onder meer dat [EISER] een aanpassingsstoornis heeft met depressieve kenmerken en dat een verbetering van deze klachten verwacht wordt zodra de juridische procedures over zijn en [EISER] zich beter kan richten op een nieuwe invulling van zijn burgerleven.
Tot op heden is door [GEDAAGDE] aan [EISER] uitgekeerd [EURO] 41.704,84. Vrijwel alles onder de noemer 'voorschot algemene titel'.
Het geschil
In de hoofdzaak en de voorlopige voorziening
[EISER] vordert - samengevat - veroordeling van [GEDAAGDE] tot betaling van een schadevergoeding, zo nodig op te maken bij staat. Daarnaast vordert [EISER] bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv een voorschot [EURO] 25.000,-, althans een bedrag dat de rechtbank redelijk acht. Een en ander te vermeerderen met rente en kosten. Hij voert hiertoe kort gezegd aan dat het voor hem door het ongeval onmogelijk is geworden ooit weer aan het arbeidsproces deel te nemen. Dit wordt veroorzaakt door het lichamelijk letsel alsmede de psychische gevolgen daarvan. De schade van [EISER] bestaat onder meer uit smartegeld ad [EURO] 30.000,- ; materiële schade bestaande uit reiskosten ad [EURO] 1000,-, bloemetjesgeld etc. ad [EURO] 500,-; arbeidsvermogenschade ad [EURO] 535.990,- en buitengerechtelijke kosten ad [EURO] 30.533,-.
[GEDAAGDE] voert gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
In de hoofdzaak
[GEDAAGDE] betwist niet de aansprakelijkheid voor de schade van [EISER]. De hoogte ervan vormt de kern van het geschil. De rechtbank bespreekt de verschillende schadeposten hieronder puntsgewijs.
Bloemetjesgeld
De schadepost ad [EURO] 500,- ('bloemetjesgeld') is weliswaar niet onderbouwd, maar door [GEDAAGDE] ook niet weersproken. Deze schade staat dus in rechte vast.
Reiskosten
De gestelde reiskosten [EURO] 1.000,- zijn in het voorlopig schadeoverzicht van [EISER] niet anders onderbouwd dan door middel van de woorden 'Omscholing' en 'overige'. Gelet op de terechte opmerking van [GEDAAGDE] dat deze schade iedere onderbouwing ontbeert, is deze schadepost niet komen vast te staan.
Immateriële schade
[EISER] stelt dat hij [EURO] 30.000,- aan immateriële schade heeft geleden. Uit de aanwezige medische informatie blijkt dat [EISER], die ten tijde van het ongeval 21 jaar oud was, in verband met de gecompliceerde fracturen en huiddefecten die hij had opgelopen, acht dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, alwaar een mergpenosteosyntese en een huidtransplantatie volgde. Verwijdering van de pen in februari 2003 leidde tot infecties waardoor weer behandeling en revalidatie nodig was. Een hierop volgende langdurige huidinfectie heeft [EISER] tot de zomer van 2003 thuis gehouden. [EISER] is blijvend belemmerd bij onder meer traplopen, staan, hurken en tillen. De functionele invaliditeit van [EISER] is in verband met het voorgaande bepaald op 5%.
Beoefening van de meeste sporten is voor hem niet meer mogelijk, waarbij de rechtbank opmerkt dat onweersproken is gebleven dat [EISER] voorafgaand aan het ongeval op diverse afstanden zwemkampioen van het 'gehele Caribisch gebied' is geweest.
De psychiater Groenendijk heeft een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken geconstateerd welke geheel aan het ongeval kan worden toegeschreven. Een en ander in aanmerking genomen, acht de rechtbank een vergoeding van [EURO] 12.500,- redelijk.
Buitengerechtelijke incassokosten
[EISER] stelt [EURO] 30.533,- aan buitengerechtelijke incassokosten te hebben gemaakt. Deze post wordt door [GEDAAGDE] betwist. Deze schadepost valt volgens [EISER] uiteen in de kosten voor de rechtsbijstand van mr. B. Scheffer ad [EURO] 6.300,- en die van mr. A.P. Hovinga ad [EURO] 24.233,- .
Van de werkzaamheden van mr. Scheffer zijn verder geen declaraties overgelegd. De rechtbank heeft ook geen specificaties van werkzaamheden, voorzien van een urenstaat aangetroffen. Evenmin heeft [EISER] de hoogte van deze post nader toegelicht. Om deze redenen komen deze bedragen niet voor toewijzing in aanmerking. Ook wat betreft de werkzaamheden van mr. Hovinga is onvoldoende gesteld dat kosten zijn gemaakt dan wel (voldoende) werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten. Deze vordering is dus niet toewijsbaar.
Verlies arbeidsvermogen
De schade geleden wegens het verlies aan arbeidsvermogen moet worden vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de huidige situatie met een hypothetische situatie, namelijk de inkomenssituatie die er zou zijn geweest indien het ongeval wordt weggedacht. Daarbij geldt dat aan een benadeelde die blijvend letselschade heeft opgelopen geen hoge eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot het bewijs van de inkomsten die hij/zij in die hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben genoten; het is immers de veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over wat in de hypothetische situatie zonder ongeval zou zijn gebeurd. Dit alles laat onverlet dat de bewijslast betreffende omvang van het verlies aan verdienvermogen op de benadeelde rust.
Situatie zonder ongeval
[EISER] stelt onder verwijzing naar berekeningen van het NRL dat hij zonder ongeval een jaarinkomen zou hebben kunnen genereren vergelijkbaar met dat van een douanier of brandweerman. [EISER] stelt zijn daardoor niet-gerealiseerde jaarinkomen blijkens zijn voorlopig schadeoverzicht op een bedrag van netto [EURO] 22.000,-.
[GEDAAGDE] heeft hierover terecht gesteld dat in de situatie zonder ongeval [EISER] zich, naar het zich laat aanzien, vanaf 2002 had moeten oriënteren op de arbeidsmarkt. Dit in het licht van het feit dat genoegzaam vaststaat dat [EISER] de marine na afloop van zijn contract wilde inruilen voor een baan aan de wal. [GEDAAGDE] heeft verder niet betwist dat de interesse van [EISER] uitging naar een baan als politieagent, brandweerman of douanier. De baan van douanier valt volgens [GEDAAGDE] af omdat er in de bewuste periode sprake was van een vacaturestop. De rechtbank zal - bij gebreke van een betwisting - [GEDAAGDE] hierin volgen. Echter, de stelling dat [EISER] zonder ongeval vanaf 23 februari 2003 de functie van brandweerman zou hebben kunnen verkrijgen, is door [GEDAAGDE] niet betwist. De rechtbank zal er daarom van uit gaan dat [EISER] in de situatie zonder ongeval tot zijn 65e jaar brandweerman zou zijn geweest, mede in het licht van de hiervoor onder 4.5 overwogen uitgangspunten.
Dat het een feit van algemene bekendheid is dat brandweerlieden na hun 55e jaar ander werk (moeten) zoeken, doet hier niet aan af, omdat niet kan worden verwacht dat [EISER] vanaf die leeftijd genoegen zou moeten hebben nemen met een lager inkomen.
Het inkomenspad dat deze carrière met zich zou hebben gebracht, zoals weergegeven in de NRL rapportage voor 'brandweerman', is door [GEDAAGDE] niet betwist. Daarom kan voor de situatie zonder ongeval dit rapport als uitgangspunt dienen.
Situatie met ongeval
Wat betreft zijn inkomen met ongeval stelt [EISER] primair dat hij nimmer enig inkomen zal kunnen verwerven, subsidiair dat bij de berekening van zijn schade moet worden uitgegaan van een inkomen als beveiliger.
[EISER] stelt primair dat hij door het ongeval permanent en volledig arbeidsongeschikt is geworden. Hij beroept zich in dat verband op het rapport van Albers, met dien verstande dat dit rapport volgens hem geen recht doet aan zijn situatie. Hij is namelijk wél beperkt wat betreft 'zitten', omdat hij klachten krijgt als hij langere tijd moet zitten, aldus [EISER]. Daarnaast stelt [EISER] dat psychische problemen in de weg staan aan terugkeer in de arbeidsmarkt. Hij heeft grote problemen om het ongeval en de het daarmee gepaard gaande verlies van zijn gezondheid te verwerken. [EISER] is emotioneel getraumatiseerd geraakt en kon tot heden niet adequaat omgaan met de lichamelijke en psychische problemen. Hij heeft inmiddels hulp gezocht om deze psychische problematiek te verwerken.
[GEDAAGDE] betwist gemotiveerd dat [EISER] niet langer in staat is een inkomen te verwerven.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat er gedurende een bepaalde periode zeker sprake is geweest van verlies aan verdiencapaciteit. [EISER] moet echter, gelet op alle medische informatie, wel in staat worden geacht in een inkomen te voorzien. Zijn betwisting daarvan ter zitting overtuigt niet. Uit de op gezamenlijk verzoek van partijen opgestelde orthopedische rapportage blijkt dat [EISER] niet veel kan trappenlopen; niet langer dan 15 á 20 minuten achtereen kan staan; niet veel belast kan bewegen, noch kan hurken of gewichten kan tillen van meer dan 15 kilogram. De stelling van [EISER] dat Albers heeft verzuimd te onderkennen dat [EISER] ook niet lang kan zitten is zonder medische onderbouwing gebleven, zodat de rechtbank deze zal passeren. Daarnaast is [EISER] gaan lijden aan een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. Ook dit maakt hem niet ongeschikt voor de arbeidsmarkt, aldus de rechtbank. Zij overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Groenendijk schrijft op 20 augustus 2009 over [EISER] onder meer het volgende:
"Er zijn geen aanwijzingen voor een angststoornis zoals een posttraumatische stress-stoornis of een stemmingsstoornis zoals een depressie. Verder heeft hij ontwijkende en narcistische trekken, zonder aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. [...] De beschreven aanpassingsstoornis betekent dat betrokkene vooral beperkingen ervaart in het oppakken van een nieuwe rol in de burgermaatschappij. Daarbij speelt het feit dat hij zich niet gehoord voelt door zijn omgeving en zich misbruikt voelt in de juridische procedures in de contacten met de tegenpartij. Hij voelt zich niet erkend in het feit dat hij veel verloren heeft door het ongeluk en dat daardoor zijn carrière niet is gelopen zoals hij dat gepland had. [...] Ten aanzien van loonvormende arbeid voelt betrokkene zich beperkt doordat hij niet erkend wordt in de breuk in zijn carrière. Hij wil daar eerst voor erkend worden middels deze juridische procedure, voordat hij zich op andere loonvormende activiteiten wil oriënteren."
Gelet op het voorgaande lijkt het ongeval [EISER] psychisch harder getroffen te hebben dan het sommige anderen wellicht zou hebben gedaan.
Gezien de uiteindelijke fysieke beperkingen, gaat de rechtbank ervan uit dat de psychische problemen van [EISER] een belangrijkere rol spelen bij het feit dat hij nog geen werk heeft gevonden, dan de fysieke. De stellingen van [EISER] onderschrijven dit uitgangspunt.
Hij betoogt immers dat het feit dat hij niet meer in staat is om te werken voor rekening komt van de 'psychische impact op het letsel wat weer mede zijn grondslag vindt in zijn persoonlijkheid'. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek
Wanneer een slachtoffer, zijn eventuele predisposities mede in aanmerking genomen, nalaat alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd om bij te dragen aan het herstelproces, kan dat van invloed zijn op de hoogte van de schadevergoeding. Voor [EISER] betekent dat concreet dat, gelet op zijn hierboven beschreven persoonlijkheidsstructuur, hem langer dan de gemiddelde mens moet worden gegund om zijn nieuwe situatie onder ogen te zien. Echter niet zonder grens. In dit geval heeft Groenendijk immers geconstateerd dat het vinden van [EISER]' nieuwe rol in het leven wordt bepaald door de termijn waarbinnen de juridische procedures zijn afgerond. Daarenboven heeft [GEDAAGDE] terecht betoogd dat van [EISER] mag worden verwacht, zeker gelet op zijn leeftijd en zijn beperkte arbeidsverleden, dat hij zijn persoonlijke voorkeuren wat betreft werkkring tot in zekere mate aanpast aan de door het ongeval gewijzigde omstandigheden en aan de mogelijkheden die zich op de arbeidsmarkt voordoen. Het lijkt er nu op dat [EISER] in zijn behoefte om als slachtoffer erkend te worden, zichzelf wat dat betreft tekort heeft gedaan. Daarbij niet kan worden uitgesloten dat de door [EISER]' rechtsbijstand gewekte suggestie dat hij aanspraak zou kunnen maken op [EURO] 800.000,- hier mede debet aan is.
Op grond van wat hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsvermogenschade van [EISER] vanaf de datum van dit vonnis een gevolg is van een omstandigheid die aan [EISER] moet worden toegerekend. Kort gezegd heeft [EISER] gedurende tien jaar na het ongeval, dat objectief gezien fysiek beperkt invaliderend is geweest, de tijd gehad om een nieuwe rol in het leven te vinden. Dat moment is nu gekomen. De rol die zowel [EISER] (ook zelf, subsidiair) als de rechtbank daarbij in gedachten hebben is die van 'beveiligingsbeambte A t/m E'. Gelet op wat onder de vaststaande feiten onder 2.5 t/m 2.18 is opgenomen is [EISER] vanaf heden gehouden deze functie ter voorkoming van meer schade te aanvaarden.
Het inkomen dat [EISER] vanaf heden niet met het werk als beveiligingsbeambte A t/m E genereert, dient op grond van artikel 6:101 BW in mindering te worden gebracht op wat hij theoretisch als brandweerman zou hebben verdiend. Het verschil tussen beide inkomens kan als zijn schade wegens verlies arbeidsvermogen worden aangemerkt.
Partijen verschillen van mening over wat [EISER] bij Holland Security Group zou hebben kunnen verdienen. De NRL-rapportages sluiten aan bij de CAO Particuliere Beveiliging. Dit resulteert volgens [EISER] in een bruto maandloon van [EURO] 1.538,- per 2007 stijgend naar [EURO] 2.195,- per 2027. Op verzoek van mr. Scheffer heeft het NRL bij dit bedrag 15% opgeteld uit inkomsten uit onregelmatige diensten. Volgens [GEDAAGDE] echter, kon [EISER] als beveiliger [EURO] 1.500,- netto per 4 weken verdienen.
De rechtbank verlangt over dit laatste aspect nader debat, en zal partijen verzoeken bij akte hun stellingen nader te onderbouwen, waarna zij bij antwoordakte nog op elkaars standpunten kunnen reageren.
Daarbij wordt [EISER] uitgenodigd om zijn stelling dat hij structureel 15% inkomsten uit onregelmatige diensten zou hebben ontvangen, te rijmen met het citaat uit het hierboven aangehaalde verslag van 9 augustus 2001, waar wordt vermeldt: "Een van de redenen waarom u weg wilt bij de KM is juist de onregelmatigheid en onvoorspelbaarheid van het werk waardoor het moeilijk is uw vrije tijd in te delen.". [GEDAAGDE] wordt gevraagd haar stelling dat [EISER] als beveiliger [EURO] 1.500,00 netto per vier weken kon verdienen nader te onderbouwen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
In het incident
4.20 Bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft [EISER] een voorschot op zijn schade gevorderd van [EURO] 25.000,-. Hij stelt dringend behoefte te hebben aan een aanvullend voorschot op zijn schade. [GEDAAGDE] heeft zich hiertegen gemotiveerd verweerd.
4.21. De rechtbank zal de voorlopige voorziening afwijzen. Gelet op het nadere debat dat partijen in de hoofdzaak nog dienen te voeren over de verdiencapaciteit van [EISER] na het ongeval en de wederzijds ingenomen stellingen staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat [EISER] in de hoofdzaak zonder meer recht heeft op meer schadevergoeding dan reeds door [GEDAAGDE] aan hem is uitgekeerd.
De beslissing
De rechtbank:
In het incident
wijst de voorlopige voorziening af.
In de hoofdzaak
Verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2011 voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen, zoals bedoeld in rechtsoverwegingen 4.17 en 4.18. LJN BP9365