Rb Assen 040407 in k.g. onvold. aannemelijk dat v.v.v. aan eiseres kan worden toegerekend
- Meer over dit onderwerp:
Rb Assen 04-04-07 in kort geding onvoldoende aannemelijk dat verlies aan arbeidsvermogen in substantiële mate aan eiseres kan worden toegerekend
4.9. Door Achmea is aangevoerd dat [eiseres] onvoldoende heeft ondernomen om haar schade te beperken. Ondanks het door [eiseres] opgelopen letsel werd zij door alle deskundigen in staat geacht om duurzaam arbeid te verrichten vanaf 1993. [eiseres] heeft er volgens Achmea zelf voor gekozen om deze restverdiencapaciteit niet te benutten, zodat deze schade niet kan worden toegerekend aan Achmea. Achmea heeft in dat verband ter zitting kanttekeningen geplaatst bij de rapportage van Heling. Achmea is van mening dat beoordeeld dient te worden hoe de situatie van [eiseres] was op het moment dat zij duurzaam in staat was om arbeid te verrichten, zijnde in 1993, en niet - zoals Heling heeft gedaan- hoe de situatie zou zijn wanneer [eiseres] zich in 2005 of later weer op de markt zou aanbieden.
4.10. In kort geding kan de feitelijke grondslag van dit verweer maar in beperkte mate worden onderzocht. Daarvoor is een bodemprocedure noodzakelijk.
Voorshands wordt evenwel het volgende overwogen.
Door dr. Valk is verklaard dat de beperkingen van [eiseres] in 1993 dezelfde zullen zijn geweest als thans het geval. Door Achmea is in dit kort geding niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de arbeidsmarkt in, dan wel sinds, 1993 zodanig was dat [eiseres], ook met de volgens dr. Valk toen bij haar aanwezige beperkingen, een passende baan zou hebben gevonden. Achmea wijst weliswaar in dat verband op het rapport van Bentum, eveneens verbonden aan Heling, van 17 juni 2004, maar Heling heeft daarover in zijn brief van 22 november 2006 verklaard dat daarbij is uitgegaan van een ander belastbaarheidpatroon, waarin minder beperkingen werden aangenomen, dan – voor partijen bindend – is vastgesteld door dr. Valk.
Ook is voorshands niet aannemelijk geworden dat [eiseres] er zelf voor zou hebben gekozen een mogelijk in 1993 bestaande restverdiencapaciteit niet te benutten. Door [eiseres] is aangevoerd dat zij wel degelijk is ingegaan op het aanbod van het GAK/GMD tot arbeidsbemiddeling, maar dat het toenmalige arbeidsbureau vervolgens, vanwege de beperkingen van [eiseres], weigerde om haar nog verdere bemiddeling te verlenen. Verder heeft zij verklaard sinds 1993 wel degelijk pogingen te hebben ondernomen om werk te vinden, welke pogingen alle zijn gestrand vanwege haar beperkingen. Over het aanbod van Achmea om deskundige begeleiding in te schakelen heeft [eiseres] verklaard dat zij dit aanbod niet heeft afgewezen, maar dat Achmea daar vervolgens zelf geen enkele invulling aan heeft gegeven. Achmea heeft een en ander in kort geding niet weerlegd.
Achmea heeft verder tegen het rapport van Heling aangevoerd dat daarin ten onrechte ervan is uitgegaan dat [eiseres] voor werk is aangewezen op haar woonplaats [woonplaats], aangezien dr. Valk heeft geconcludeerd, dat [eiseres] gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zodat de arbeidsmarkt in de gehele regio in de beoordeling diende te worden betrokken. Wat daar ook van zij, daarmee is nog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het arbeidsperspectief van [eiseres] in de gehele regio zodanig is/was dat zij op dit moment, dan wel sinds 1993, een passende baan zou (hebben) kunnen verwerven.
4.11. Gezien het vorenstaande is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat het verlies aan arbeidsvermogen is substantiële mate mede aan [eiseres] kan worden toegerekend. LJN BA2474