Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 040314 beoordeling welke stukken Medirisk dient te verstrekken, hof vraagt toelichting Medirisk tav vermeende medisch adviseur

Hof Amsterdam 040314 beoordeling welke stukken Medirisk dient te verstrekken, hof vraagt toelichting Medirisk tav vermeende medisch adviseur

vervolg op: hof-amsterdam-310112-medirisk-dient-rapport-medisch-adviseur-te-verstrekken-benevens-een-overzicht-van-alle-zich-in-het-dossier-bevindende-stukken

2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij zijn beschikking van 31 januari 2012 en hetgeen het daarin heeft overwogen en beslist. In deze beschikking heeft het hof bepaald dat Medirisk aan het hof en de advocaat van [appellant] het medisch rapport van dr. [X] (chirurg) dient te verstrekken, alsmede een overzicht van alle zich in het dossier ten aanzien van [appellant] bevindende stukken, inclusief eventueel daarbij behorende bijlagen, waarbij Medirisk per dossierstuk beknopt dient aan te geven waarover dit stuk handelt en om welke reden zij van mening is dat de uitzondering als bedoeld in artikel 2 sub a van de Wbp en/of artikel 43 sub e van de Wbp op dat stuk van toepassing is.

2.2
Bij brief van 17 mei 2013 heeft Medirisk een (tweetal) rapporten van een medisch adviseur van Medirisk, de heer [W], gedateerd 2 maart 2000 en 4 mei 2000, overgelegd. Medirisk heeft daarbij vermeld dat in de stukken per abuis is gesproken over de heer [X] als medisch adviseur van Medirisk.
Bij brief van 13 juni 2013 heeft Medirisk een overzicht verstrekt van de gegevens die zich in het dossier ten aanzien van [appellant] bevinden. Daarbij heeft Medirisk per informatiedrager vermeld of dit stuk reeds bekend is bij [appellant], dan wel of zij het aan [appellant] zal verstrekken, of niet wenst te verstrekken.
In het door Medirisk verstrekte dossier-overzicht zijn 124 stukken vermeld, waarvan zich 52 al bij [appellant] bevonden, ofwel omdat deze stukken van [appellant] zelf afkomstig waren, ofwel omdat deze stukken op zijn verzoek reeds aan [appellant] zijn toegezonden. Van de overige stukken wil Medirisk 18 aan [appellant] toezenden en 54 niet.

2.3
[appellant] heeft bij akte van 29 juli 2013 zijn standpunt herhaald dat Medirisk alle stukken die hem betreffen dient te verstrekken. Tevens heeft [appellant] opgemerkt dat hij de stukken die Medirisk heeft toegezegd aan hem te zullen verstrekken, nog niet heeft ontvangen. Daarnaast heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk een advies van dr. [X] in het bij Medirisk ten aanzien van hem opgemaakte dossier moet zijn en dat Medirisk dit advies niet verstrekt. Daarom handhaaft [appellant] zijn verzoek om Medirisk te gelasten dit advies van dr. [X] op straffe van een dwangsom te verstrekken.

2.4
Zoals overwogen in de beschikking van 31 januari 2012 dient als uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil dat Medirisk op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) specifieke informatie behoort te verstrekken aan [appellant] waardoor deze in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van zijn gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. Daarbij zal Medirisk niet mogen volstaan met de verstrekking van globale informatie, doch zal zij alle relevante informatie over [appellant] moeten verschaffen, hetgeen, afhankelijk van de omstandigheden, vaak zal kunnen – en zo nodig op aanwijzing van de rechter zal moeten – gebeuren door het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels. Dit inzagerecht strekt zich niet uit tot interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van de verantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad, terwijl er ook geen verplichting is tot het verstrekken van gegevens indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van Medirisk, of van de rechten en vrijheden van anderen.

2.5
Naar het oordeel van het hof brengt dit uitgangspunt mee dat Medirisk aan [appellant] de navolgende in het door Medirisk overgelegde dossier-overzicht vermelde stukken aan [appellant] (in kopie) dient te verstrekken:

Datum:
Van:
Aan:
Inhoud:

14-2-2000
OLVG
MR
OLVG stuurt een kopie van het medisch dossier en de reactie van chirurg 13-01-2000 met bijlagen: brief chirurg 31-08-1999, rapport chirurg (ongedateerd) en brief zaalarts aan chirurg 08-10-1998

15-5-2000
MR
OLVG
Kopie van brief aan Beer naar het OLVG verzonden en duidelijk gemaakt dat er misschien een onafhankelijk deskundigenonderzoek plaats zou moeten vinden. Deskundigen aan het OLVG voorgelegd.

5-6-2000
MR
OLVG
MR heeft kopie van deze brief aan het OLVG verzonden en heeft de reactie van de betrokken artsen gevraagd.

15-6-2000
OLVG
MR
Het OLVG heeft de reactie van chirurg verzonden, deze heeft 4 vragen beantwoord

30-5-2002
MR
OLVG
Kopie van de afgelopen correspondentie tussen Beer en MR verstuurd en verzekerde gevraagd om mening over voorgestelde deskundigen

5-6-2002
OLVG
MR
OLVG gaat akkoord met voorgestelde deskundige

28-12-2006
Intern
Memo van behandelaar aan medisch adviseur, verzoek om overleg n.a.v. rapport [R]

22-3-2007
OLVG
MR
Het OLVG stuurt het commentaar van de betrokken chirurg dr. [S] op het expertiserapport van dr. [R]

4-11-2010
MR
OLVG
E-mail met update, aankondiging procedure

9-11-2010
OLVG
MR
Bevestiging ontvangst

11-1-2011
Intern
Notitie behandelaar: zitting bijgewoond, uitspraak over 6 weken

18-8-2011
Intern
Memo t.b.v. aan te houden schadereserve

7-5-2013
OLVG
MR
OLVG stuurt kopie van e-mail aan KBS
Van de hierboven genoemde stukken behoeft niet te worden overgelegd:
- de brief aan Beer die als bijlage bij de brief van 15 mei 2000 van Medirisk aan het OLVG was gevoegd,
- de correspondentie die bij de brief van 30 mei 2002 van Medirisk aan het OLVG was gevoegd en
- de e-mail aan KBS die bij de brief van 7 mei 2013 was gevoegd.

2.6
Met betrekking tot het memo van 28 december 2006 heeft Medirisk aangevoerd dat het eigen gedachten van de behandelaar over de haalbaarheid bevat. Medirisk heeft dit niet nader toegelicht. Medirisk, die zich (naar uit de brief van 13 juni 2013 valt af te leiden: enkel) beroept op artikel 43 sub e van de Wbp heeft niet gezegd waarom en in hoeverre het memo aan de medisch adviseur met een verzoek om overleg naar aanleiding van het rapport van [R] onder artikel 43 sub e van de Wbp valt.
Ten aanzien van het memo van 18 augustus 2011 heeft Medirisk aangevoerd dat het intern reserveringsbeleid betreft. Ook wat dit memo betreft heeft zij nagelaten te concretiseren waarom dat onder artikel 43 sub 3 van de Wbp zou vallen.

2.7
Met betrekking tot de overige stukken heeft Medirisk enkel gesteld dat zij deze gegevens niet behoeft te verstrekken, omdat de arts/het ziekenhuis en de verzekeraar het recht moeten hebben in beslotenheid te overleggen over de verdediging. Zij heeft die stelling niet (per stuk) nader geconcretiseerd. Medirisk doet ook daarmee een beroep op het bepaalde in artikel 43 sub e van de Wbp. In deze uitzonderingsbepaling ligt besloten dat Medirisk geen gegevens behoeft te verstrekken, indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van haarzelf of van de rechten en vrijheden van anderen. Medirisk heeft echter ongemotiveerd gesteld waarom de uitzondering van artikel 43 sub e van de Wbp op deze stukken van toepassing is. Een nadere motivering had wel op haar weg gelegen, nu de in dit artikel vervatte noodzakelijkheidseis en proportionaliteitseis, meebrengen dat Medirisk zich nietzonder meer op deze uitzonderingsgrond kan beroepen en in het kader van artikel 43 sub e van de Wbp een belangafweging dient plaats te vinden. Een oordeel over de mate waarin aan het noodzakelijkheidscriterium is voldaan, vergt een inhoudelijke toetsing, waarbij er telkens sprake dient te zijn van een concrete en op de specifieke omstandigheden van het geval gebaseerde belangenafweging.
Naar het oordeel van het hof is, mede bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, ten aanzien van voormelde stukken onvoldoende onderbouwd dat deze stukken onder de uitzondering van artikel 43 sub e van de Wbp vallen. Dit klemt temeer nu het grotendeels gegevens betreft die afkomstig zijn van, dan wel gericht zijn aan, het ziekenhuis, waar [appellant] onder behandeling is geweest. Het belang van [appellant] bij verstrekking van deze informatie, die hij niet op andere wijze kan verkrijgen, is groot, omdat [appellant] uitsluitend op deze wijze inzicht kan verkrijgen in de medische gegevens die ten aanzien van hem bij Medirisk zijn verwerkt.

2.8
De overige stukken, waarvan Medirisk verstrekking aan [appellant] weigert, betreffen correspondentie met de advocaten van Medirisk, dan wel verzending van kopieën van deze correspondentie aan het OLVG.
Naar het oordeel van het hof doet Medirisk ten aanzien van deze stukken met succes een beroep op de uitzonderingsbepaling van artikel 43 sub e Wbp. Nu het hier correspondentie betreft van en aan de advocaten, dan wel het zenden van kopieën daarvan aan het OLVG, geldt daarvoor dat zodanig voor de hand ligt dat weigering van het overleggen van deze stukken noodzakelijk is teneinde de vrijheid van ongestoorde gedachtewisseling van Medirisk met haar advocaten te kunnen waarborgen, dat het op de weg van [appellant] had gelegen op dit punt gemotiveerd te betwisten waarom die stukken niet onder de uitzonderingsbepaling vallen. Nu [appellant] dat heeft nagelaten gaat het hof uit van een terecht beroep op artikel 43 sub e van de Wbp, zodat Medirisk die stukken niet (in kopie) aan [appellant] behoeft te verstrekken.

2.9
Ten aanzien van de door Medirisk in haar verweerschrift in eerste aanleg en haar verweerschrift in hoger beroep genoemde argumenten tegen verstrekking van de onder 2.5 vermelde informatiedragers, overweegt het hof het volgende.

2.10
Indien en voor zover Medirisk betoogt dat overlegging van de correspondentie die Medirisk met het OLVG heeft gevoerd meebrengt dat haar recht op verdediging, dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM, op onevenredige wijze zou worden geschaad en dat er geen sprake is van strijd met de beginselen van fair trial en equality of arms, faalt dit betoog. Het onderhavige geschil betreft immers een verzoek tot verstrekking van persoonsgegevens en in dat kader speelt de vraag of de in artikel 6 EVRM genoemde beginselen meebrengen dat Medirisk zich in een aansprakelijkheidsprocedure behoorlijk kan verweren, een ondergeschikte rol. De wetgever heeft in artikel 43 sub e Wbp een eigen beoordelingskader geschapen, waarbinnen deze afweging kan plaatsvinden.
Het enkele feit dat toewijzing van het verzoek van [appellant] ten aanzien van de onder 2.5 vermelde gegevens er toe zou kunnen leiden dat [appellant] zijn rechtspositie jegens Medirisk kan verbeteren en aldus misbruik zou maken van recht, vormt onvoldoende reden om te oordelen dat afwijzing van het verzoek tot het overleggen van deze gegevens noodzakelijk is in het belang van de bescherming van Medirisk of van de rechten en vrijheden van anderen, zoals vereist in artikel 43 sub e Wbp.
Medirisk heeft daarnaast aangevoerd dat [appellant] andere wegen ter beschikking staan om aan de gewenste gegevens te komen. Gelet op het in artikel 43 sub e Wbp vermelde noodzakelijkheidscriterium en de in dat kader te verrichten belangenafweging kan weliswaar een rol spelen dat [appellant] ook andere (rechts)middelen ter beschikking staan om haar procespositie in te schatten en zo mogelijk te verbeteren; dat [appellant] op die wijze ook daadwerkelijk over de thans aan de orde zijnde gegevens kan beschikken, heeft Medirisk echter niet geconcretiseerd. Het door Medirisk genoemde voorlopige deskundigenbericht en een voorlopig getuigenverhoor hebben immers een ander doel en leiden niet tot inzicht in en verstrekking van de hier aan de orde zijnde gegevens.
Medirisk heeft verder weliswaar gesteld, maar niet nader onderbouwd, dat er sprake is van disproportionaliteit tussen het belang van [appellant] en de benodigde werkzaamheden om aan het verzoek te voldoen. Zoals overwogen in de tussenbeschikking, vormt de enkele administratieve belasting in dit kader onvoldoende aanleiding om het verzoek af te wijzen.
Voor het overige geldt hetgeen het hof onder 4.5 in zijn tussenbeschikking heeft overwogen ten aanzien van het rapport van dr. [X] evenzeer, ten aanzien van deze stukken.

2.11
Medirisk heeft in haar brief van 13 juni 2013 nog een beroep gedaan op het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 7 augustus 2012 (ECLI: NL: GHARN: 2012: BX4091). Dit arrest is echter gewezen in het kader van een beroep op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 29 juni 2007 (ECLI: NL: HR: 2007: AZ4663) kan het bepaalde in artikel 843a Rv niet worden beschouwd als een ten opzichte van artikel 35 Wbp bijzondere bepaling die aan de daarin vermelde verplichting tot het geven van informatie afbreuk kan doen. Niet alleen kent de Wbp in artikel 43 eigen uitzonderingsgronden, maar de gewichtige redenen van artikel 843a Rv zouden, indien deze bepaling in het onderhavige geval van toepassing zou zijn, aan de verantwoordelijke ook geen mogelijkheid bieden op die grond aan de betrokkene informatie te onthouden, behoudens bijzondere redenen, zoals een beroep op vertrouwelijkheid ter bescherming van de rechten of belangen van derden.

2.12
[appellant] heeft zich in zijn akte gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Medirisk wel degelijk over een rapport van dr. [X] beschikt, dat zij weigert over te leggen. Daarbij wijst hij erop dat Medirisk in haar brief van 2 februari 2007 (die zij als bijlage bij haar verweerschrift in eerste aanleg heeft overgelegd) heeft geschreven “Onze medisch adviseur dr J.E.L. [X], chrirug, geeft aan dat het een fractuur betrof in het proximale eenderde deel van het fremur, een dwarse fractuur. Destijds was dan de eerste keuze een verlengde gammanagel.” Tevens heeft de directeur van Medirisk ter zitting van het hof van 19 december 2011 meegedeeld dat dr. [X], voor zover hem bekend, bij deze zaak betrokken is geweest. Daarnaast wijst [appellant] op de omstandigheid dat Medirisk in het dossieroverzicht wel melding maakt van een tussenbericht van 18 januari 2007 waarbij Medirisk wacht op medisch advies, terwijl zich bij de medische adviezen die zijn overgelegd geen advies bevindt uit deze periode, en op het feit dat de bewoordingen die in de brief van 2 februari 2007 aan [X] worden toegeschreven, met geen mogelijkheid zijn te ontlenen aan de adviezen die wel zijn overgelegd.

2.13
Medirisk heeft bij brief van 13 augustus 2013 meegedeeld dat er naar aanleiding van een verzoek van de zaaksbehandelaar van Medirisk van 28 december 2006 slechts mondeling overleg heeft plaatsgevonden tussen de zaaksbehandelaar en de medisch adviseur. Dit heeft geleid tot de afwijzing van aansprakelijkheid in de brief van 2 februari 2007 van Medirisk.

2.14
Het hof is op dit punt van oordeel dat Medirisk (nader) gemotiveerd dient uiteen te zetten hoe te verklaren valt dat zij in haar eerdere processtukken lijkt te citeren uit een rapport van een door haar genoemde dr. [X], terwijl dit citaat niet terug te vinden is in de bij brief van 17 mei 2013 door haar overgelegde (en gelet op de kwaliteit van de kopie zeer slecht leesbare) rapporten van de heer [W]. Verder dient Medirisk een verklaring te geven voor het feit dat haar directeur ter zitting bij het hof heeft verklaard dat dr. [X] de enige medisch adviseur is geweest die bij deze zaak betrokken was, dat vervolgens in de brief van 13 juni 2013 is vermeld dat niet dr. [X], maar de heer [W] bij het dossier van [appellant] betrokken is geweest en dat vervolgens uit de brief van 13 augustus 2013 lijkt te volgen dat zowel dr. [X] en de heer [W] bij dit dossier betrokken zijn geweest. Voorts dient Medirisk uiteen te zetten waarom zij niet eerder melding heeft gemaakt van het feit dat begin 2007 slechts mondeling overleg is geweest tussen haar advocaat en de medisch adviseur. Dit klemt te meer, nu het Medirisk met name ter zitting van het hof duidelijk moet zijn geweest dat het [appellant] in ieder geval om dit rapport te doen was.
De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 1 april 2014. Indien Medirisk per abuis geen rapport van dr. [X] heeft verstrekt, terwijl zich dit wel in haar ten aanzien van [appellant] opgemaakte dossier bevindt, dient zij dit alsnog te overleggen.
[appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte te reageren.

2.15
Het hof zal bepalen dat Medirisk, nu reeds de stukken aan [appellant] zal verstrekken waarvan zij zelf in haar overzicht van 13 juni 2013 heeft aangegeven dat zij bereid is ze aan [appellant] te verstrekken, én de stukken die het hof onder 2.5 heeft opgesomd.

2.16
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:GHAMS:2014:1905