Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 031017 dwarsleasie na keizersnede; art. 35 Wbp heeft geen betrekking op (niet aanwezige) medische analyse; overzichten persoonsgegevens niet toereikend

Hof Den Haag 031017dwarsleasie na keizersnede; art. 35 Wbp heeft geen betrekking op (niet aanwezige) medische analyse; overzichten persoonsgegevens niet toereikend

vervolg op: rb-den-haag-081216-verzoek-opgave-persoonsgegevens-en-medisch-rapport-ogv-35-wbp-rapport-radioloog-is-een-medische-analyse-van-bestaande-gegevens-afwijzing

Zie ook: 
hof-amsterdam-130916-dwarsleasie-na-keizersnede-geen-recht-op-inzage-rapportage-van-door-aangeklaagde-partij-ingeschakelde-medisch-deskundige

En voor de zaak tegen Centramed c.s.:
rb-gelderland-011116-vordering-opgave-en-afschrift-persoonsgegevens-ogv-35-wbp-geen-integrale-overlegging-gegevens

1. Het geding 

Bij beroepschrift, ter griffie ingekomen op 6 maart 2017 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Den Haag, team handel, van 8 december 2016. Centramed c.s. heeft een verweerschrift ingediend dat op 10 mei 2017 is ontvangen ter griffie van het hof. [appellante] heeft vervolgens nog een brief met bijlagen gezonden, die op 24 mei 2017 ter griffie van het hof is ontvangen. Op 9 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald. 

2. Feiten 

2.1. De feiten die de rechtbank in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.6 heeft vastgesteld, zijn in hoger beroep niet bestreden, met dien verstande dat Centramed c.s. heeft bestreden dat zij de hierna onder 2.5 genoemde radioloog heeft gevraagd om beoordeling van de beeldvormende gegevens van [zoon appellante]. Het hof zal uitgaan van die niet bestreden feiten, aangevuld met andere feiten die, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende betwist, tussen partijen vaststaan. Het gaat in deze zaak om het volgende: 

2.2. Op 29 september 2005 is [appellante] in het Waterlandziekenhuis door middel van een keizersnede bevallen van haar zoon [zoon appellante]. De keizersnede is uitgevoerd door Y, die als gynaecoloog is verbonden aan het Waterlandziekenhuis. Op de dag van zijn geboorte is [zoon appellante] overgeplaatst naar het VU Medisch Centrum in [woonplaats]. Daar is vastgesteld dat bij [zoon appellante] sprake is van een hoge dwarslaesie. 

2.3. [appellante] is van mening dat tijdens de geboorte onvoldoende zorgvuldig is gehandeld. Zij heeft-mede namens [zoon appellante] - het Waterlandziekenhuis en Y aansprakelijk gesteld voor de daardoor ontstane schade. Het Waterlandziekenhuis en Y zijn voor aansprakelijkheid verzekerd bij Centramed. Centramed heeft aansprakelijkheid van Y en het Waterlandziekenhuis afgewezen. 

2.4. [appellante] is vervolgens een procedure tegen Y en het Waterlandziekenhuis begonnen. Bij vonnis van 24 december 2014 heeft de rechtbank Noord-Holland Y en het Waterlandziekenhuis hoofdelijk veroordeeld tot betaling van 50% van het bedrag van alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, op te maken bij staat. 

2.5. Y en het Waterlandziekenhuis hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. [appellante] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. [appellante] heeft in hoger beroep een incidentele vordering op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingesteld, waarbij zij inzage verzocht in een notitie die zou zijn opgesteld door een volgens [appellante] door Centramed als deskundige benaderde radioloog, dr. M. Lequin. Bij arrest van 13 september 2016 (ECLl:NL:GHAMS:2016:3739) heeft het gerechtshof Amsterdam de incidentele vordering afgewezen en in de hoofdzaak het vonnis van 24 december 2014 vernietigd en de vorderingen van [appellante] alsnog afgewezen. [appellante] heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld. 

2.6. Bij brief van 29 maart 2016 heeft [appellante] aan Centramed verzocht haar de mededeling als bedoeld in artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) te zenden met daarin een volledig overzicht van de persoonsgegevens betreffende [appellante] en [zoon appellante] als bedoeld in artikel 35 lid 2 Wbp. Bij brief van 16 juni 2016 heeft Centramed een (naar eigen zeggen) eerste deel van het gevraagde overzicht aan [appellante] toegezonden. 

2.7. Bij brief van 17 juni 2016 heeft [appellante] haar eerdere verzoek ingetrokken en een nieuw verzoek gedaan tot toezending van - kort samengevat - een volledig overzicht van elke verwerking van hen, ([appellante] en [zoon appellante]) betreffende persoonsgegevens. Bij brief van 8 juli 2016 heeft Centramed een (aanvullend) overzicht aan [appellante] gezonden. 

3. Het geschil 

3.1. In eerste aanleg heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat de door Centramed verstrekte overzichten geen volledig en begrijpelijk overzicht bevatten van de verwerking van haar persoonsgegevens en de persoonsgegevens van [zoon appellante] en de rechtbank verzocht te bepalen dat Centramed alsnog voldoet aan haar verzoek op grond van artikel 35 lid 2 Wbp, op straffe van een dwangsom. Voorts heeft [appellante] de rechtbank verzocht te bepalen dat Centramed aan haar afschriften ter beschikking stelt van alle met de radioloog dr. Lequin gevoerde correspondentie, inclusief diens advies of rapport, eveneens op straffe van een dwangsom. Ten slotte heeft [appellante] verzocht Centramed te veroordelen in de proceskosten. 

3.2. Nadat Y en het Waterlandziekenhuis als belanghebbenden in de procedure zijn verschenen, hebben zowel Y en het Waterlandziekenhuis als Centramed zich tegen de verzoeken van [appellante] verweerd. 

3.3. De rechtbank heeft de verzoeken van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, als volgt overwogen. Centramed heeft met de door haar verstrekte overzichten gehoor gegeven aan het verzoek van [appellante] om haar te informeren of haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Het bezwaar van [appellante] dat de overzichten geen volledig en begrijpelijk overzicht van de haar betreffende persoonsgegevens bevatten, faalt omdat zonder nadere expliciete toelichting door [appellante] per document, van Centramed niet kan en mag worden verlangd dat zij het gehele (zeer uitgebreide) overzicht, per document, op enigerlei wijze aanpast. Het verzoek om afschrift van de opinie van dr. Lequin komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat Centramed voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een medisch onderzoek maar van een medische analyse van bestaande gegevens. Een dergelijke analyse bevat geen informatie over [appellante] en/of [zoon appellante] die door hen zelf op juistheid gecontroleerd kan worden. Bovendien kan [appellante] niet met een beroep op de Wbp op de hoogte worden gebracht van de wijze waarop de interne besluitvorming van Centramed plaatsvindt. 

4. Beoordeling in hoger beroep 

4.1. In hoger beroep formuleert [appellante] zeven met hoofdletters aangeduide beroepsgronden (hierna aan te duiden als grieven). 
De grieven A, B en C betreffen de verwerping van het bezwaar van [appellante] dat de door Centramed verstrekte overzichten geen volledig en begrijpelijk overzicht van de haar betreffende persoonsgegevens bevatten. De rechtbank heeft volgens [appellante] miskend dat het aan Centramed is om op grond van artikel 35 lid 2 Wbp een volledig en begrijpelijk overzicht te verstrekken van de verwerking van [appellante] en [zoon appellante] betreffende persoonsgegevens (grief A). De rechtbank heeft verzuimd zelf te toetsen of de overzichten voldoen aan de eisen van artikel 35 lid 2 Wbp (grief B). Ten onrechte is van [appellante] per document een nadere expliciete toelichting verlangd, waar de overzichten van Centramed zodanig vaag en gebrekkig zijn dat een dergelijke toelichting onmogelijk is (grief C). De grieven D, E en F betreffen de afwijzing van het verzoek om afschrift van de opinie van dr. Lequin. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte geoordeeld dat afgifte van c.q. inzage in de volledige analyse van dr. Lequin niet voor toewijzing in aanmerking komt (grief D) en dat een rapport als van dr. Lequin geen informatie over [appellante] en/ofhaar zoon bevat die door hen zelf niet op de juistheid daarvan gecontroleerd kan worden (grief E). Voorts is ten onrechte overwogen dat [appellante] niet met een beroep op de Wbp op de hoogte kan worden gebracht van de wijze waarop de interne besluitvorming bij Centramed plaatsvindt (grief F). Grief G ten slotte is een zogenoemde veeggrief. 

Verzoek om aanhouding 

4.2. Centramed c.s. heeft verzocht om de beslissing in deze zaak aan te houden zolang nog niet is beslist op het cassatieberoep van [appellante] tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 mei 2016. Zij voert hiertoe aan dat het verzoek van [appellante], althans een verzoek met dezelfde strekking, thans behalve bij het hof ook aanhangig is bij de Hoge Raad en voorts bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze laatste procedure betreft het hoger beroep tegen de beschikking van 1 november 2016 van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:6691) op een verzoek ex artikel 35 Wbp van [appellante] tegen de (externe) medisch adviseur van Centramed. Volgens Centramed c.s. ontstaat hierdoor het risico dat tegenstrijdige uitspraken worden gegeven. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek om de beslissing aan te houden. 

4.3. Het hof ziet, gelet op de omstandigheid dat het in cassatie niet gaat om een verzoek op grond van artikel 35 Wbp maar om een vordering gegrond op artikel 843a Rv en voorts op de met de met aanhouding gemoeide vertraging van de procedure, geen grond om de beslissing aan te houden. 

Verweren die aan de orde komen als ten minste een van de grieven slaagt. 

4.4. Centramed c.s. heeft enige verweren aangevoerd, die in verband met de devolutieve werking van het hoger beroep (in elk geval) aan de orde komen wanneer ten minste een van de grieven slaagt. Nu dit laatste het geval is, zoals hierna zal blijken, ziet het hof aanleiding eerst deze verweren te behandelen. 

4.5. Centramed c.s. heeft zich in eerste aanleg erop beroepen dat het verzoek van [appellante] te laat is gedaan en dat zij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante] tijdig is ingediend en het beroep op niet-ontvankelijkheid derhalve niet gehonoreerd. Het hof verenigt zich met die beslissing en de gronden daarvoor en maakt die tot de zijne. 

4.6. Een volgend verweer van Centramed c.s. luidt dat Centramed geen persoonsgegevens van [appellante] of [zoon appellante] verwerkt. Nu haar taak slechts is om een oordeel te geven over de kwaliteit van de medische behandeling, gaat het hooguit om persoonsgegevens van de betrokken hulpverleners. In hoger beroep heeft Centramed c.s. daaraan toegevoegd dat [appellante] er ingevolge artikel 35 Wbp slechts recht op heeft dat zij kan controleren dat de weergave van haar feitelijke persoonsgegevens in de verwerking door Centramed juist, volledig, relevant en rechtmatig is en dat zij met betrekking tot die gegevens zo nodig haar correctierecht ingevolge artikel 36 Wbp kan uitoefenen. Met feitelijke persoonsgegevens doelt Centramed c.s. hierop de naam, de geboortedatum, de adresgegevens en het telefoonnummer van [appellante]. Nu het verzoek van [appellante] veel ruimer is en betrekking heeft op het hele medisch dossier, waaronder ook de daarin opgenomen analyses, overwegingen en medische beraadslagingen, is het verzoek te ruim en onbegrensd en daardoor niet toewijsbaar, aldus Centramed c.s. 

4.7. Het hof is van oordeel dat onder persoonsgegeven in de zin van de Wbp moet worden verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (artikel 1 onder a Wbp). Hieronder valt dan ook veel meer dan alleen de feitelijke persoonsgegevens zoals omschreven door Centramed c.s. Zo vallen daaronder in elk geval ook gegevens betreffende de gezondheid van, in dit geval, [appellante] en [zoon appellante]. Het is tussen partijen niet in geschil dat het medische dossier dergelijke gegevens bevat. Overigens onderkent Centramed c.s. in haar verweerschrift in hoger beroep (nr. 70) wel dat ook die gegevens persoonsgegevens zijn. Het verweer dat Centramed geen persoonsgegevens van [appellante] en [zoon appellante] verwerkt, faalt dan ook. Als zou worden uitgegaan van de (te) beperkte lezing die Centramed c.s. verdedigt, zou het verweer eveneens falen, aangezien uit de door Centramed geproduceerde overzichten (zie hiervoor, r.o. 2.6 en 2.7) blijkt dat Centramed ook NAW-gegevens van [appellante] en [zoon appellante] verwerkt. 

4.8. Centramed c.s. heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de Wbp niet van toepassing is omdat een dossier zoals door Centramed wordt behandeld niet kan worden gekwalificeerd als een bestand in de zin van artikel 1 onder c Wbp. Dit standpunt heeft Centramed c.s. evenwel eerst bij verweerschrift in hoger beroep ingenomen, zonder daarvoor enige feitelijke onderbouwing te geven. Centramed c.s. heeft daarmee nagelaten dit verweer in het verweerschrift behoorlijk naar voren te brengen en [appellante] heeft zich tegen het aldus zonder enige onderbouwing opgeworpen verweer niet behoorlijk kunnen verdedigen. Dat brengt mee dat aan het verweer moet worden voorbijgegaan, althans dat verweer als onvoldoende onderbouwd moet worden verworpen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Centramed c.s. nog wel enige opmerkingen gemaakt ter onderbouwing van dit standpunt, maar dat acht het hof in het licht van de zogenoemde twee-conclusieregel te laat (vgl. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2045). Door [appellante] is ook niet ondubbelzinnig ermee ingestemd dat dit verweer in het processueel debat tussen partijen wordt betrokken. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.

4.9. Ten overvloede merkt het hof nog op dat ook uit wat Centramed c.s. bij de mondelinge behandeling heeft opgemerkt, geenszins valt af te leiden dat de Wbp niet van toepassing is. Zo is ter zitting door Centramed c.s, erkend dat in de administratie van Centramed is vastgelegd welke dossiers er zijn. Voorts heeft [appellante] er onweersproken op gewezen dat Centramed aan elk dossier een dossiernummer toekent. Beide omstandigheden brengen mee dat aangenomen moet worden dat de dossiers van Centramed deel uitmaken van een gestructureerd geheel van persoonsgegevens dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen, en daarmee - nog daargelaten of de Wbp niet reeds van toepassing is omdat sprake is van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (artikel 2 lid 1 Wbp) -van een bestand in de zin van de Wbp. 

4.10. Centramed c.s. ziet hetgeen de rechtbank in r.o. 4.7 en 4.8 van de bestreden beschikking heeft overwogen als een erkenning door [appellante] waarop in hoger beroep niet mag worden teruggekomen, zodat, nu [appellante] tegen die overwegingen geen (gemotiveerde) beroepsgrond heeft aangevoerd, het beroep reeds op die grond rnoet worden verworpen. Het hof verwerpt dit verweer, nu in de genoemde overwegingen van de bestreden beschikking niet te lezen valt dat [appellante] enige erkenning heeft gedaan en voorts de juistheid van die overwegingen door [appellante] met grief D nu juist wel is bestreden. 

4.11. Centramed c.s. voert voorts aan dat [appellante] oneigenlijk gebruik dan wel misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 35 Wbp. Zij verwijst daarbij naar wat Centramed daarover in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het hof oordeelt als volgt. Centramed behoort desverzocht, als 'verantwoordelijke' in de zin van artikel 1 onder d Wbp, aan [appellante] specifieke informatie te verstrekken waardoor zij in staat wordt gesteld behoorlijk kennis te nemen van haar en [zoon appellante] betreffende gegevens en van de wijze waarop deze zijn verwerkt. [appellante] kan bij het vragen van deze informatie volstaan met een verwijzing naar art. 35 Wbp en behoeft geen nadere redenen op te geven (HR 29 Juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4663). Niet uit te sluiten valt dat de bevoegdheid als bedoeld in artikel 35 Wbp kan worden misbruikt (vgl. hof Amsterdam 10 november 2005, ECLI:GHAMS:2005:AU8223). Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen als een verzoek wordt gedaan met geen ander oogmerk dan om de verantwoordelijke op kosten te jagen. 
Centramed c.s. heeft evenwel onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [appellante] van haar bevoegdheid op grond van de Wbp oneigenlijk gebruik of misbruik maakt. Ook als het [appellante] in het bijzonder te doen is om kennis te nemen van (persoons)gegevens waarover zij niet maar Centramed wel beschikt en die mogelijk benut kunnen worden in enige procedure betreffende de aansprakelijkheid van Y of het Waterlandziekenhuis in verband met het door [zoon appellante] opgelopen letsel, is dat op zichzelf onvoldoende om te spreken van oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van recht. 

4.12. Ook de omstandigheid dat [appellante] behalve tegen Centramed ook tegen de medisch adviseur van Centramed, de maatschap Veduma medisch adviseurs, een verzoek op grond van artikel 46 Wbp heeft ingediend, brengt naar het oordeel van het hof niet mee - anders dan Centramed in eerste aanleg heeft betoogd - dat [appellante] zich schuldig maakt aan misbruik van recht. 

4.13. Naar aanleiding van het verweerschrift in eerste aanleg van Centramed, nr. 70, verdient ten slotte nog opmerking dat het petitum van het inleidend verzoekschrift in voldoende mate aansluit bij artikel 46 Wbp, en in elk geval niet zodanig daarvan afwijkt dat het verzoek om die reden zou moeten worden afgewezen. 

Recht op afschrift van de analyse van dr. Lequin? (grieven D-F) 

4.14. Het hof stelt voorop dat Centramed c.s. niet betwist dat dr. Lequin door haar advocaat is benaderd in verband met de aansprakelijkstelling door [appellante]. Centramed c.s. stelt zich evenwel op het standpunt dat dit niet heeft geleid tot een schriftelijke analyse van dr. Lequin die zich in een bij Centramed gehouden dossier bevindt. Kennelijk is het volgens Centramed zo, dat de bevindingen van dr. Lequin alleen ter sprake zijn gekomen in vertrouwelijke communicatie tussen Centramed en haar advocaat. Ter zitting is van de zijde van Centramed nog bevestigd dat geen analyse van Lequin in het dossier is aangetroffen. Centramed c.s. heeft aangevoerd dat zij dientengevolge derhalve niet beschikt over de analyse van dr. Lequin, zodat Centramed om die reden niet gehouden is daarin inzage te verschaffen. 

4.15. [appellante] heeft naar aanleiding van dit verweer haar stelling dat Centramed beschikt over de analyse van dr. Lequin niet nader onderbouwd. Nu er naar het oordeel van het hof ook geen aanleiding is om aan de juistheid van de stellingen van Centramed op dit punt te twijfelen, dient in deze procedure ervan te worden uitgegaan dat Centramed (zelf) niet de beschikking heeft over de analyse van dr. Lequin. Het verweer dat [appellante] ook daarom geen recht heeft op inzage van die analyse, slaagt. 

4.16. Voor het geval zou moeten worden aangenomen dat zich in het dossier van Centramed wel een analyse door dr. Lequin bevindt, overweegt het hof - ten overvloede, in verband met de door beide partijen uitgesproken wens dat het hof duidelijkheid schept op de punten die hen verdeeld houden - als volgt. De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek om afgifte van c.q, inzage in de volledige analyse van dr. Lequin niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat geen sprake is van een medisch onderzoek maar van een medische analyse van bestaande gegevens en dat een dergelijke analyse geen informatie bevat over [appellante] en/of [zoon appellante] die door hen zelf gecontroleerd kan worden op de juistheid daarvan. 
Deze motivering is kennelijk ontleend aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081. Het arrest heeft betrekking op een verzoek op grond van artikel 35 Wbp (welke bepaling strekt tot implementatie van de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met.de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens) om inzage te krijgen in de juridische analyse van gegevens over een aanvrager van een verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet. Deze juridische analyse vormt onderdeel van een document, de 'minuut', waarin een beslismedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst toelicht hoe hij tot een conceptbesluit is gekomen. De omvang van deze juridische analyse, zo blijkt uit r.o. 15 van het arrest, kan variëren van enkele zinnen tot enkele pagina's. Bij een uitgebreide analyse wordt door een beslismedewerker met name ingegaan op de geloofwaardigheid van afgelegde verklaringen en vermeldt hij de redenen waarom een aanvrager volgens hem al dan niet in aanmerking komt voor een verblijfstitel. Bij een summiere analyse kan het zijn dat alleen wordt verwezen naar een bepaalde gevoerde beleidslijn. 

4.17. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 17 juli 2014 verder overwogen dat de juridische analyse in een minuut weliswaar persoonsgegevens kan bevatten, maar op zich niet een dergelijk gegeven vormt in de zin van artikel 2, sub a, van richt1ijn 95/46 (r.o. 39). Een dergelijke juridische analyse vormt immers geen informatie. Over de aanvrager van de verblijfstitel, maar hooguit, voor zover die analyse niet beperkt blijft tot een zuiver abstracte uitlegging van het recht, informatie over de beoordeling en de toepassing van dat recht door de bevoegde autoriteit op de situatie van de aanvrager, waarbij die situatie met name wordt vastgesteld door middel van de hem betreffende persoonsgegevens waarover die autoriteit beschikt (r.o. 40). Anders dan de gegevens betreffende de aanvrager van de verblijfstitel die in de minuut staan en de feitelijke basis kunnen vormen voor de juridische analyse daarin, kan een dergelijke analyse zelf niet door die aanvrager worden gecontroleerd op de juistheid ervan en worden gerectificeerd uit hoofde van artikel 12, sub b, van richtlijn 95/46 (r.o. 45). In die omstandigheden zou met de uitbreiding van het recht op inzage van de aanvrager van een verblijfstitel tot die juridische analyse in werkelijkheid niet het doel van deze richtlijn worden gediend, dat erin bestaat de bescherming van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van die aanvrager te waarborgen met betrekking tot de verwerking van hem betreffende gegevens, maar het doel dat erin bestaat hem een recht van toegang tot bestuurlijke documenten te verzekeren, waarop richtlijn 95/46 echter niet ziet (r.o. 46). Het recht op inzage waarop de aanvrager zich krachtens artikel 12, sub a, van de richtlijn kan beroepen, heeft uitsluitend betrekking op de gegevens betreffende de aanvrager die in de minuut zijn weergegeven, en in voorkomend geval die welke in de juridische analyse in de minuut zijn weergegeven. Opdat aan het recht op inzage wordt voldaan, volstaat het dat aan de aanvrager een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van al deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zijn juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de richtlijn (r.o. 59). 

4.18. Naar het oordeel van het hof moet, uitgaande van de overwegingen van het Hof van Justitie, ook ten aanzien van de medische analyse door dr. Lequin worden aangenomen dat deze weliswaar persoonsgegevens kan bevatten maar op zich niet een dergelijk gegeven vormt in de zin van de Wbp. De analyse houdt hooguit informatie in over de beoordeling en de toepassing van medisch-wetenschappelijke inzichten op de situatie van [appellante] en [zoon appellante] aan de hand van de aan dr. Lequin verstrekte beeldvormende gegevens. Voorts moet worden aangenomen dat een dergelijke medische analyse zelf in beginsel niet door [appellante] kan worden gecontroleerd op de juistheid ervan. Het hof onderkent dat een medische analyse onder omstandigheden wel zou kunnen worden beoordeeld door inschakeling van een eigen deskundige; zoals [appellante] heeft aangevoerd. Maar dat ligt niet anders bij een juridische analyse, ten aanzien waarvan het Hof van Justitie geen aanleiding heeft gezien anders te oordelen dan hiervoor weergegeven. Dat het bij persoonsgegevens waarop een medische analyse betrekking heeft zou gaan om gegevens van wezenlijk andere aard dan persoonsgegevens waarop een juridische analyse betrekking heeft en dat om die reden anders moet worden geoordeeld, zoals [appellante] betoogt, vermag het hof bij gebreke aan een nadere onderbouwing niet in te zien. Onvoldoende daarvoor is de omstandigheid dat een medische analyse betrekking heeft op gegevens betreffende iemands gezondheid en deze gegevens bijzondere persoonsgegevens vormen in de zin van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de Wbp. Ingevolge artikel 16 Wbp geldt dat laatste immers ook voor persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, seksuele leven of het lidmaatschap van een vakvereniging, en zullen juist zodanige gegevens nogal eens het onderwerp zijn van een juridische analyse in een minuut. 

4.19. Het hof verwerpt op grond van het voorgaande dan ook het standpunt van [appellante] dat een analyse van medische persoonsgegevens op zichzelf ook een persoonsgegeven in de zin van de Wbp vormt waarin Centramed haar inzage moet bieden. Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 2014 moet worden aangenomen dat Centramed niet met een beroep op artikel 35 Wbp kan worden verplicht tot het verlenen van inzage in of afschrift van de medische analyse door dr. Lequin, behoudens voor zover die analyse wel persoonsgegevens zou bevatten. Het hof ziet geen grond om ervan uit te gaan dat, zoals [appellante] nog heeft geopperd, de wetgever met de Wbp een verdergaand recht op inzage heeft gecreëerd dan waartoe Nederland op grond van richtlijn 95/46 gehouden is, en dat op die grond voorbijgegaan moet worden aan de overwegingen van het Hof van Justitie waaruit voortvloeit dat het recht op inzage geen betrekking heeft op de analyse van persoonsgegevens. Weliswaar is ter gelegenheid van de totstandkoming van de Wbp in de memorie van toelichting opgemerkt dat de richtlijn niet tot een volledige harmonisatie van de privacywetgeving leidt, maar tegelijkertijd is daarbij gewezen op artikel 5 van richtlijn 95/46, dat de opdracht aan de lidstaten inhoudt om binnen de grenzen van Hoofdstuk II van de richtlijn nader de voorwaarden te bepalen waaronder de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig zijn (Kamerstukken 11, 1997-1998, 25892, p. 5-6). Verder valt met betrekking tot het begrip 'persoonsgegevens' uit de memorie van toelichting niet op te maken dat dit begrip mimer zou moeten worden opgevat dan in de richtlijn (Kamerstukken 11, 1997-1998, 25892, p. 45 e.v.) en evenmin valt daaruit afte leiden dat met artikel 35 Wbp een verdergaand recht op inzage zou zijn beoogd dan voortvloeit uit artikel 12 van de richtlijn (Kamerstukken II, 1997-1998,25892, p. 157 e.v.). 

4.20. [appellante] heeft zich voor haar betoog dat zij recht op inzage op de analyse van dr. Lequin heeft, verder nog beroepen op de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen (Staatscourant 2010 nr. 6429), in het bijzonder gedragsregel 6.1.6 daarvan, luidende: 

Rapporten van een geneeskundige, de Arbodienst, alsmede informatie van de behandelende sector dienen te worden opgenomen in een medisch dossier dat onder de verantwoordelijkheid van de Medisch adviseur wordt bewaard. De Cliënt heeft het recht - bij voorkeur via een door hem of haar benoemde vertrouwensarts - een op de Cliënt betrekking hebbend medisch dossier volledig, met uitzondering van werkaantekeningen van de Medisch adviseur, in te zien en daarvan kopieën te ontvangen, tenzij de privacy van de in het rapport besproken Derden zich daartegen verzet. 

Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat uit artikel 6.1.6 van de gedragscode voor [appellante] een recht op inzage in analyse van dr. Lequin voortvloeit. Uit de formulering van artikel 6.1.6 van de gedragscode volgt dat (in beginsel) recht op inzage bestaat van de rapporten van een geneeskundige, de Arbodienst alsmede informatie van de behandelende sector, die worden opgenomen in het medisch dossier dat onder verantwoordelijkheid van de Medisch adviseur wordt bewaard. Het hof is van oordeel dat de analyse van dr. Lequin niet kan worden beschouwd als een rapport als in artikel 6.1.6 bedoeld; naar moet worden aangenomen gaat het daarbij om rapporten waarin de gezondheidstoestand van de betrokkene wordt geïnventariseerd en beoordeeld, niet om een nadere beoordeling van gegevens uit rapporten met het oog op kwesties van aansprakelijkheid. Van belang in dit verband is verder dat uit artikel 6.1.8 van de gedragscode volgt dat de verwerking van persoonsgegevens omtrent iemands gezondheid niet onder de verantwoordelijkheid van de Medisch adviseur valt, voor zover die verwerking noodzakelijk is voor de schadeafhandeling om de omvang van de gemelde claim of de schade te kunnen vaststellen. Ook in het licht hiervan valt niet in te zien dat [appellante] aanspraak kan maken op inzage van de analyse van dr. Lequin. Van belang is ten slotte dat met de gedragscode is beoogd om een uitwerking te vormen van de Wbp en dat de gedragscode als zodanig ook is goedgekeurd door het College bescherming persoonsgegevens op de voet van artikel 25 Wbp. Dat brengt naar het oordeel van het hof mee dat nu op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 2014 moet worden aangenomen dat uit artikel 35 Wbp geen recht op inzage van een medische analyse als zodanig voortvloeit, hetzelfde moet worden aangenomen voor de gedragscode ter uitwerking van de Wbp. Hetgeen Centramed nog heeft opgemerkt over de in artikel 9.1 van de gedragscode geformuleerde uitzondering, kan daarom onbesproken blijven. 

4.21. De grieven D en E falen derhalve. Grief F, volgens welke de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] niet met een beroep op de Wbp op de hoogte kan worden gebracht van de wijze waarop de interne besluitvorming bij Centramed plaatsvindt, kan onbesproken blijven, nu reeds uit het falen van de grieven D en E volgt dat [appellante] geen aanspraak heeft op inzage van de analyse van dr. Lequin. Het verzoek van [appellante] om te bepalen dat Centramed aan haar afschriften ter beschikking stelt van alle met de radioloog dr. Lequin gevoerde correspondentie, inclusief diens advies of rapport, is derhalve door de rechtbank terecht afgewezen. 

Zijn de door Centramed verstrekte overzichten toereikend? (grieven A-C)

4.22. De grieven A-C richten zich tegen de verwerping door de rechtbank van het standpunt van [appellante] dat de door Centramed op 16 juni en 8 juli 2016 geproduceerde overzichten (bijlagen 6 en 7 bij het inleidend verzoekschrift) geen volledig en begrijpelijk overzicht geven van de verwerking van de haar en [zoon appellante] betreffende persoonsgegevens en tegen het oordeel van de rechtbank dat, nu [appellante] niet per document aangeeft wat er volgens haar ontbreekt, van Centramed niet kan en mag worden verlangd dat zij het gehele (zeer uitgebreide) overzicht, per document, op enigerlei wijze aanpast. 

4.23. Het hof stelt voorop dat ter zitting met [appellante] is besproken welke gegevens zij wenst te ontvangen. Hieruit is gebleken dat [appellante] geen aanspraak maakt op inzage van interne werkaantekeningen van Centramed en de correspondentie die door Centramed is gevoerd met de advocaat van [appellante]. Evenmin maakt zij aanspraak op inzage van stukken die zij al heeft ontvangen. Wel wil zij weten naar wie het medisch dossier is gegaan en of daarbij alle relevante gegevens zijn meegezonden. Voorts wil zij het advies krijgen van de medisch adviseur (naar het hof begrijpt wordt hiermee gedoeld op: dr. Lequin). Ter zitting is van de zijde van Centramed c.s, verklaard dat zij met de twee overzichten heeft geprobeerd aan haar wettelijke verplichtingen te voldoen. In aanvulling daarop zou zij hooguit nog gehouden kunnen zijn NAW-gegevens te verstrekken, maar geen medische analyses. 

4.24. Het hof is van oordeel dat Centramed met de bedoelde overzichten niet volledig heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting ingevolge artikel 35 lid 2 Wbp tot het verstrekken van een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van de door haar verwerkte persoonsgegevens betreffende [appellante] en [zoon appellante], een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. In het bijzonder is in de overzichten bij elk van de vermelde documenten weliswaar vermeld of het document al dan niet één of meer persoonsgegevens bevat, maar ontbreekt in vele gevallen een opgave welke persoonsgegevens het betreft. Bij een aantal documenten is vermeld dat het enige persoonsgegeven van [appellante] en [zoon appellante] in het document de naam '[zoon appellante]' is, welke vermelding op zichzelf -indien juist - voldoende is. Bij andere documenten is ook vermeld dat adres gegevens en een geboortedatum zijn vermeld. Bij vele andere documenten, zoals bij de in het eerste overzicht vermelde brief van 17 maart 2009 is opgegeven dat het document "meerdere persoonsgegevens" bevat. Aan de hand hiervan is [appellante] niet in staat om de haar en [zoon appellante] betreffende persoonsgegevens daadwerkelijk te controleren op juistheid en op de rechtmatigheid van de verwerking daarvan. In feite valt aan de hand van de overzichten geen enkel persoonsgegeven te controleren, behalve de in de overzichten vermelde naam '[zoon appellante]'. Van Centramed kan gevergd worden dat zij alsnog een overzicht verstrekt van de door haar verwerkte persoonsgegevens betreffende [appellante] en [zoon appellante]. Voor zover het gaat om NAW-gegevens, zal het overzicht waarschijnlijk weinig boeiende lectuur opleveren, maar anders dan Centramed ter zitting heeft gesteld, valt aan te nemen dat het bij de te vermelden persoonsgegevens niet alleen gaat om NAW-gegevens maar ook om medische gegevens betreffende [zoon appellante]. 

4.25. Het hof is van oordeel dat het Centramed vrij staat om met een beroep op artikel 43 onder e Wbp te weigeren inzage te geven in de adviezen die haar medisch adviseur heeft gegeven ten behoeve van de behandeling van de door [appellante] tegen Y en het Waterlandziekenhuis ingestelde vordering. Het hof merkt nog op dat het haar in beginsel niet gerechtvaardigd lijkt om op diezelfde grond ook te weigeren om een overzicht te geven van in dergelijke adviezen opgenomen persoonsgegevens. Hier valt een parallel te trekken met persoonsgegevens in de juridische analyse in de minuut, van welke gegevens het Hof van Justitie in het arrest van 17 juli 2014 heeft geoordeeld dat daarin, anders dan in de analyse als zodanig, wel inzage moet worden verstrekt. 

4.26. De grieven A-C slagen derhalve. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat het verzoek van [appellante] om te bepalen dat Centramed alsnog voldoet aan haar verzoek op grond van artikel 35 lld 2 Wbp, zal worden toegewezen. Daarbij zal Centramed in aanvulling op het door haar te vervaardigen overzicht de relevante door [appellante] verlangde informatie in beginsel aan haar moeten verstrekken door middel van het verstrekken van afschriften, kopieën of uittreksels (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4663 en ECLI:NL:HR:2007:BA3529). Dat kan evenwel anders zijn indien in verband met een beroep op de uitzonderingen van artikel 2 of artikel 43 Wbp verstrekking in die vorm niet van haar gevergd kan worden. 

Grief G 

4.27. Grief G is een zogenoemde veeggrief, die zelfstandige betekenis mist en om die reden verder onbesproken kan blijven. 

Bewijsaanbod 

4.28. Centramed c.s. heeft een bewijsaanbod gedaan. Dit aanbod betreft evenwel geen concrete feitelijke stellingen of stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, zodat het hof daaraan als niet voldoende specifiek en niet ter zake dienend voorbijgaat. 

Dwangsom 

4.29. Centramed c.s. heeft aangevoerd dat het opleggen van een dwangsom niet nodig is en in deze kwestie ook buitenproportioneel, te meer daar Centramed aan een onherroepelijke uitspraak van de rechter zal voldoen. Daartegenover heeft [appellante] betoogd dat het opleggen van een dwangsom de kans verhoogt dat Centramed op juiste wijze voldoet aan de veroordelingen en de basis vormt voor een adequate respons als dat onverhoopt niet zou gebeuren. 

4.30. Het hof ziet geen grond om eraan te twijfelen dat Centramed inderdaad zal voldoen aan een onherroepelijke uitspraak van de rechter. Daarom bestaat onvoldoende grond voor het opleggen van een dwangsom en zal het de verzoeken van [appellante] in zoverre afwijzen. 

Uitvoerbaarverklaring bij voorraad 

4.31. Centramed c.s. heeft verzocht een eventuele toewijzende beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zij deze principiële kwestie naar verwachting wil voorleggen aan de Hoge Raad en zij niet het risico wil lopen dat de Hoge Raad oordeelt dat zij bij het cassatieberoep geen belang meer heeft omdat zij bepaalde gegevens toch al heeft moeten verstrekken en zij voorts bij toewijzing van het verzoek eventuele nieuwe informatie niet in de in de reeds lopende cassatieprocedure zal kunnen inbrengen, nu de Hoge Raad geen feitenrechter is. 

4.32. [appellante] heeft in haar verzoekschrift in eerste aanleg en ook in haar beroepschrift niet verzocht om uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Wel heeft zij blijkens de pleitaantekeningen in eerste aanleg te kennen gegeven dat zij belang heeft bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad, nu in de aansprakelijkheidszaak een termijn voor cassatie loopt (inmiddels is cassatie ingesteld, hof). Het hof ziet aanleiding om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, nu de door Centramed c.s. aangevoerde gronden om dat niet te doen naar het oordeel van het hof niet overtuigen en in elk geval onvoldoende gewicht in de schaal werpen. 
Met betrekking tot de vraag of [appellante] recht heeft op inzage in de analyse van dr. Lequin, wordt Centramed c.s. in het gelijk gesteld. De punten waarop Centramed niet in het gelijk wordt gesteld, acht bet hof niet van dien aard dat tenuitvoerlegging voordat de Hoge Raad heeft beslist, voor Centramed te bezwarend zou zijn. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/hof-den-haag-031017 ,  nu ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHDHA:2017:2723