Rb Arnhem 080709 ziekenhuis hoeft MlP-dossier toch niet over te leggen
- Meer over dit onderwerp:
MEDISCHE ASPECTEN, medische privacy
Rb Arnhem 080709 ziekenhuis hoeft MlP-dossier toch niet over te leggen
Vervolg op Rb Arnhem 110309
2.1. Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 11 maart 2009. De rechtbank heeft bij dat vonnis de Stichting bevolen het MlP-dossier in het geding te brengen. De Stichting heeft dat geweigerd. Zij heeft aangevoerd dat de directie van het ziekenhuis in overleg met het stafbestuur op grond van het Reglement Meldingscommissie Ziekenhuis Rivierenland een onafhankelijke Meldingscommissie heeft ingesteld, dat de leden van de Meldingscommissie op grond van dit reglement zowel binnen als buiten het ziekenhuis tot geheimhouding verplicht zijn, en dat alle documenten een strikt vertrouwelijk karakter dragen. Gezien de onafhankelijke positie van de Meldingscommissie, ook ten opzichte van de directie van het ziekenhuis, is het ziekenhuis niet op de hoogte van de omvang en inventaris van het MIP-dossier.
2.2. Daarnaast heeft de Stichting principieel bezwaar gemaakt tegen overlegging van de documenten van de Meldingscommissie. Zij heeft gewezen op de discussie die er in medische en juridische kringen gaande is over de vraag of gegevens van de MIP-commissies mogen worden overgelegd aan derden (zoals patiënten) in het kader van (onder andere) civielrechtelijke procedures. Zij heeft in dat verband voorts gewezen op het conceptwetsvoorstel en de concept-Memorie van Toelichting ten aanzien van de Wet Cliëntenrechten Zorg (hierna: WCZ). Artikel 11 van dat conceptwetsvoorstel luidt:
"1. De zorgaanbieder mag in een register als bedoeld in artikel 10, tweede lid, tot de cliënt herleidbare gegevens opnemen zonder diens toestemming. Hij voorziet in waarborgen dat die herleidbaarheid uitsluitend mogelijk is voor zover een goede werking van het kwaliteitssysteem dat vereist.
2. De inhoud van de registers kan niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, noch kan een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel daarop worden gebaseerd. In afwijking van de eerste volzin kan de inhoud van het register voor het bewijs in een strafrechtelijke procedure worden gebruikt indien naar aanleiding van een calamiteit als bedoeld in artikel 12, of een incident als bedoeld in artikel 24, een strafrechtelijk onderzoek naar een misdrijf wordt ingesteld.
3. De inhoud van de registers is niet openbaar.
2.3. Ten slotte heeft het ziekenhuis verwezen naar de concept-Memorie van Toelichting
bij dit wetsvoorstel, die onder meer vermeldt
"Allereerst is het voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg van groot belang dat medewerkers binnen een zorginstelling incidenten en fouten melden ten behoeve van op kwaliteit en veiligheid van de zorg gerichte systemen en dat zij erop kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel niet worden gebruikt voor andere doeleinden. (...) Wij leggen dit principe thans dan ook wettelijk vast met de bepaling dat de gegevens in de kwaliteitsregisters in beginsel niet gebruikt mogen worden als bewijs (schuld, aansprakelijkheid) in een strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of civielrechtelijke procedure, en evenmin als basis mogen dienen voor een disciplinaire of arbeidsrechtelijke maatregel of anderszins een bestuurlijke sanctie of maatregel (artikel 11, tweede lid)."
2.4. De Stichting heeft zich op het in dit wetsvoorstel en concept-Memorie van Toelichting verwoorde zwaarwegende belang beroepen van het instandhouden van een systeem van 'veilig melden'. Daarbij heeft zij erop gewezen dat er in dit geval geen sprake van is dat het medisch dossier onvolledig zou zijn.
2.5. [benadeelde] heeft daartegen aangevoerd dat uit artikel 12 van het reglement volgt dat een patiënt van een incident op de hoogte wordt gesteld. Volgens dat artikel dient informatie aan de patiënt te worden verstrekt door de behandelende artsen. Het ziekenhuis heeft dat in haar geval echter nagelaten. Dat rechtvaardigt dat haar individuele belang van een zo volledig mogelijke informatievoorziening voorrang krijgt. Zij heeft in dat kader ook gewezen op artikel 24 van het conceptwetsvoorstel WCZ.
2.6. Hierover wordt het volgende overwogen. Van belang is te bezien op welke grondslag [benadeelde] dan wel de rechtbank afschrift zou kunnen verlangen van de bedoelde gegevens, die de rechtbank gemakshalve zal blijven aanduiden als het 'MIP-dossier'. Aangenomen moet worden dat deze gegevens geen onderdeel uitmaken van [benadeelde]s medische dossier in de zin van artikel 7:454 BW. Dat betekent dat [benadeelde] niet op grond van artikel 7:456 BW afschrift van die gegevens kan verlangen.
Van de Stichting kan worden verlangd dat het voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van de patiënt teneinde deze aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Deze verzwaarde stelplicht strekt echter niet zo ver dat de patiënt zonder meer aanspraak zou kunnen maken op afschrift van alle gegevens die ten aanzien van haar behandeling in het bezit van het ziekenhuis zijn, dus zelfs van het MIP-dossier.
Dan blijft over dat [benadeelde] in het algemeen op grond van artikel 843a Rv afschrift zou kunnen vorderen van 'bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin zij partij is'. Ingevolge lid 4 van die bepaling is degene die de bescheiden onder zijn berusting heeft, niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Ook op grond van artikel 22 Rv kan een partij het overleggen van bepaalde bescheiden weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn.
2.7. Dat betekent dat thans beoordeeld dient te worden of de redenen die de Stichting voor haar weigering aanvoert van voldoende gewicht zijn. Bij die beoordeling dienen de betrokken belangen in ogenschouw te worden genomen. Aan de ene kant is dat het zwaarwegende belang van [benadeelde], die immers zeer ernstig letsel heeft opgelopen en die er alle belang bij heeft zo veel mogelijk gegevens boven tafel te krijgen over de wijze waarop zij op de avond van 6 juni 2000 in het ziekenhuis is opgevangen en behandeld. Aan de andere kant is dat het eveneens zwaarwegende belang van het instandhouden van een systeem van kwaliteitszorg waarbij de aan een ziekenhuis verbonden werknemers en artsen zich veilig voelen om zonder repercussies incidenten en (mogelijke) fouten te melden, in het belang van het verbeteren van de patiëntenzorg. Inderdaad bestaat er een gerede kans dat als in individuele gevallen het ziekenhuis wordt gedwongen om het MIP-dossier prijs te geven, daarmee het meldingssysteem als geheel op de tocht komt te staan. Dat risico betekent dat de rechter in deze gevallen terughoudend met de hem gegeven bevoegdheden dient om te gaan.
2.8. Voor een terughoudende opstelling is des te meer reden nu in het conceptwetsvoorstel van de WCZ aan het vertrouwelijke karakter van de inhoud van de registers is bedoeld in artikel 10 van dat wetsvoorstel een wettelijke basis wordt gegeven en uitdrukkelijk wordt bepaald dat deze gegevens niet in een civielrechtelijke procedure tot bewijs mogen worden gebruikt. Aan de andere kant wordt in dat conceptwetsvoorstel eveneens een recht van de cliënt op informatie omtrent incidenten verankerd. Artikel 24 luidt immers:
"De cliënt heeft er jegens de zorgaanbieder recht op dat deze van de aard en toedracht van incidenten bij de zorgverlening die merkbare gevolgen hebben of kunnen hebben voor de cliënt, zo spoedig mogelijk mededeling doet aan de cliënt en er melding van maakt in het dossier."
2.9. Onduidelijk is hoe het recht van de cliënt ingevolge artikel 24 zich in de ogen van de opstellers van het wetsvoorstel verhoudt tot de vertrouwelijkheid van de meldingsprocedure en het verbod de inhoud van de registers te gebruiken als bewijs in onder meer een civielrechtelijke procedure. Ook is niet duidelijk hoever de informatieplicht van artikel 24 gaat, met name indien binnen de zorginstelling verschil van mening bestaat over de vraag of sprake is van een incident c.q. fout.
2.10. Nu op dit moment nog slechts sprake is van een conceptwetsvoorstel waarover het parlementaire debat nog moet worden gevoerd en er sprake lijkt te zijn van een zeker spanningsveld binnen dat conceptwetsvoorstel, zal de rechtbank zich bij de beoordeling van de thans voorliggende vraag beperken tot een belangenafweging en niet te zeer vooruitlopen op de toekomstige regelgeving. Dat ligt des te meer voor de hand daar het handelen van het ziekenhuis in 2000 voor wat betreft de samenstelling van het medisch dossier bezwaarlijk kan worden getoetst aan een conceptwetsvoorstel van 2008/2009. De rechtbank is van oordeel dat in dit stadium van de procedure vooralsnog het zwaarwegende belang van een goed werkend kwaliteitszorgsysteem in de gezondheidszorg zwaarder dient te wegen dan het individuele belang van [benadeelde], hoe zwaarwegend ook. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat geen sprake lijkt te zijn van ernstige lacunes in het medisch dossier van [benadeelde] en dat alle betrokkenen inmiddels als getuigen hebben verklaard over de wijze waarop [benadeelde] op de betreffende avond is behandeld. Vooralsnog kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van die gegevens is gewaarborgd. Zou in een later stadium van de procedure blijken dat toch sprake is van een lacune in de informatieverstrekking, dan kan op dat moment worden bezien of er aanleiding is deze beslissing te heroverwegen.
2.11. De rechtbank ziet daarom in dit stadium van de procedure geen aanleiding aan de weigering van het ziekenhuis gevolgen te verbinden in de zin van artikel 22 Rv. De vraag of de Stichting redelijkerwijs in staat moet worden geacht, gezien de onafhankelijke positie van de Meldingscommissie, om aan het bevel te voldoen, behoeft daarom niet te worden beantwoord. Piv-site