Rb Arnhem 110309 na ongeval, in zkh ontstane dwarsleasie; verplichting protocol en MIP in te brenge
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 110309 na ongeval, mogelijk eerst in zkh ontstane dwarsleasie; verplichting protocol en MIP in te brengen.
2.1. Op 6 juni 2000 is [eiseres] een eenzijdig auto-ongeval overkomen.
Zij is met haar auto van de weg geraakt en tegen een boom gereden.
[eiseres] is vervolgens door een ambulance naar het ziekenhuis
Rivierenland te Tiel (hierna: het ziekenhuis) gebracht, dat wordt
geëxploiteerd door de Stichting. Zij is om 19.20 uur bij het ziekenhuis
binnengekomen op de afdeling eerste hulp (SEH). Voorafgaand aan de
binnenkomst van [eiseres] was het ziekenhuis door het
ambulancepersoneel op de hoogte gesteld van haar komst en van het feit
dat sprake was van een hoog energetisch ongeval.
2.2. [eiseres] is door de ambulancedienst vervoerd op een zogenaamd
backboard. Haar hals en nek waren tijdens het vervoer gefixeerd met een
halskraag en blokken en/of dekens. De verpleegkundige anamnese zoals
vermeld op het verpleegkundig SEH-formulier - die neerkomt op hetgeen
het ambulancepersoneel aan de verpleegkundigen op de SEH heeft
medegedeeld -, luidt:
(...)
2.3. De door de arts-assistent, [voorletters] [arts-assistent], die
toen aanwezig was, op het medisch SEH-formulier genoteerde anamnese
luidt:
“Eenzijdig ongeval, auto op kant, pt. is eruit gekropen. Wschl. van weg
geslipt. Weet zich ongeval niet te herinneren. Pijn a/d re. arm en in
ambulance a/h re.been. Stuk uit het oor (li.) en forse hoofdwond. Heeft
nog gelopen. sensibiliteit was goed. VG: Blanco”
Later die avond heeft de arts-assistent bij de anamnese nog genoteerd: “Nek: geen pijn”
2.4. Nadat [eiseres] op de SEH was binnengebracht, heeft de op dat
moment dienstdoende chirurg [chirurg] haar linker oor, dat bij het
ongeval gedeeltelijk was geamputeerd, gehecht. Ook is toen een
hoofdwond behandeld en is er een circulair verband om het hoofd
aangebracht. De halskraag is voor die ingreep losgemaakt en na die
ingreep weer vastgemaakt.
2.5. Daarna is [eiseres] voor verdere diagnostiek naar de
röntgenafdeling gebracht. De ‘uitslag onderzoek’ van de afdeling
radiologie luidt onder meer:
“onderzoek w.k. totaal
Iets wigvormige afplatting mid-thoracaal.
De cervicothoracale overgang is niet te beoordelen.”
Op het verpleegkundig SEH-formulier staat onder het kopje
“verpleegkundige diagnose” in het handschrift van de verpleegkundige
[verpleegkundige] aangetekend:
“commotio
longcontusie li
vlgs radioloog cwk oké
mw zegt zeer pijnlijke nek te hebben”
Toen zij terugkwam van de röntgenafdeling klaagde [eiseres] over pijn
in haar nek en ontstonden bij [eiseres] neurologische
uitvalverschijnselen.
2.6. Om ongeveer 22:00 uur is [eiseres] gezien door de neuroloog [neuroloog]. Deze constateerde een dwarslaesiebeeld. (...)
2.8. [eiseres] is die nacht (rond 1:30 uur, zo blijkt uit het
verpleegkundig SEH-formulier) overgebracht naar het Canisius Wilhelmina
Ziekenhuis te Nijmegen voor verdere behandeling.
2.9. De chirurgische overdracht van dr. [chirurg 2] d.d. 7 juni 2000 luidt onder meer:
“Bij binnenkomst op SEH waren er geen neurologische verschijnselen,
benevens commotio cerebri en hematoom over linker oog. Aan
thorax/abdomen en extremiteiten geen post-traumatische verschijnselen.
X-Thorax: longcontusiebeeld links
X-CWK: slechts tot/met C5 gefotografeerd
wegens neurologische uitvalverschijnselen werd MRI verricht: luxatie C5 ten opzichte van C6
Na + 45 min. op SEH waren de eerste neurologische uitvalsverschijnselen ontstaan.”
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat
de Stichting toerekenbaar tekort is geschoten in de behandeling van
[eiseres] en dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de huidige
situatie van [eiseres], bestaande uit een complete dwarslaesie, is toe
te rekenen aan de Stichting, alsmede dat de Stichting gehouden is de
schade tengevolge van de complete dwarslaesie te vergoeden, op te maken
bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander onder
veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure en de
kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
3.2. [eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de
behandeling op de SEH niet heeft voldaan aan de norm van artikel 7:453
BW. [eiseres] verwijt het ziekenhuis, in de kern genomen, dat het niet
heeft gehandeld volgens de richtlijnen die gelden voor de opvang van
slachtoffers van hoog-energetische ongevallen.
3.3. Voorafgaand aan de inleidende dagvaarding is op verzoek van
[eiseres] een voorlopig getuigenverhoor gehouden. Bij dat voorlopige
getuigenverhoor zijn de destijds aan het ziekenhuis verbonden artsen
[neuroloog] (neuroloog), [voorletters] [arts-assistent]
(arts-assistent), [ ] [chirurg] (chirurg) en [ ] [radioloog]
(radioloog) gehoord. Ook zijn de destijds aan het ziekenhuis verbonden
verpleegkundigen [twee verpleegkundigen] gehoord. Ten slotte is de zoon
van [eiseres] gehoord, [zoon van eiseres]
3.4. Aan de hand van het medisch dossier en de verklaringen die de
getuigen hebben afgelegd, heeft [eiseres] een aantal concrete verwijten
aan het ziekenhuis geformuleerd. [eiseres] heeft aangevoerd dat:
- ten onrechte het ABCD-onderzoek inclusief neurologisch onderzoek niet is afgerond voordat het oor werd aangehecht;
- ten onrechte de fixatie van de nek is opgeheven om het oor aan te
hechten en een circulair verband om het hoofd aan te brengen, voordat
volledig neurologisch onderzoek was gedaan en foto’s waren gemaakt van
de nek. Bij zowel het hechten als het aanbrengen van het verband moet
het hoofd zijn bewogen.
- ten onrechte de röntgenfoto’s zijn gemaakt zonder halskraag, zodat
daarvoor de fixatie van de nek wederom is opgeheven voordat het
onderzoek naar nekletsel was afgerond;
- de röntgenfoto volgens de beoordelaars daarvan een onvolledig beeld
gaf, maar dat desondanks de nek is vrijgegeven (“CWK oké”);
- ten onrechte niet meteen nadat gebleken was dat de röntgenfoto een
onvolledig beeld gaf, aanvullende diagnostiek is verricht door middel
van een MRI-scan, terwijl daar wel een indicatie voor was;
- op de röntgenfoto’s bij zorgvuldige bestudering wel degelijk letsel
aan de cervicale wervelkolom zichtbaar was, hetgeen ten onrechte niet
is opgemerkt;
- sprake is geweest van onnodig tijdverlies op de SEH, terwijl tijd bij
de behandeling van het letsel van [eiseres] van groot belang was;
- zij is overgetild voor het maken van de MRI-scan en dat bij het maken van die scan haar hoofd met de handen is gefixeerd.
3.5. De Stichting heeft verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat zij
niet zou hebben gehandeld met de zorg die van een redelijk bekwaam en
redelijk handelend hulpverlener onder de omstandigheden mocht worden
verwacht. Zij heeft aangevoerd dat bij aankomst op de SEH wel
neurologisch onderzoek is verricht. Verder heeft zij gesteld dat sprake
was van een forse bloeding aan het oor. Zij heeft betwist dat de nek
gemanipuleerd is tijdens het hechten van het oor; volgens de Stichting
is het hoofd van [eiseres] tijdens die ingreep manueel gefixeerd. Omdat
gesteld noch gebleken is, volgens de Stichting, dat [eiseres] toen al
uitval of gevoelsstoornissen had, heeft zij bovendien betwist dat het
hechten van het oor en het in verband daarmee losmaken van de nekkraag
van invloed is geweest op het ontstaan van de dwarslaesie. De Stichting
heeft betwist dat tijdens het maken van de röntgenfoto de nekkraag is
afgedaan. Volgens de Stichting staat vast dat op de röntgenfoto geen
afwijkingen waarneembaar waren. Het beoordelen van een dergelijke foto
met wijsheid achteraf is bovendien wat anders dan de beoordeling op het
moment zelf. De Stichting heeft gesteld dat voorzover ten onrechte de
cervicale wervelkolom is vrijgegeven, dat niet echt relevant is omdat
[eiseres], direct nadat de halskraag was losgemaakt, klaagde over erge
pijn in haar nek en de halskraag daarop meteen weer is vastgemaakt. Het
tijdverloop gedurende de avond is volgens de Stichting niet aan haar te
verwijten. Verder heeft zij betwist dat zij het letsel waarvoor
[eiseres] vergoeding vordert had kunnen voorkomen. Volgens de Stichting
is dit letsel niet zozeer het gevolg van de behandeling die [eiseres]
op de SEH heeft ondergaan, maar veeleer het gevolg van de aanrijding.
3.6. Alvorens verder zal worden beslist, geldt het volgende. [eiseres]
heeft aangevoerd dat zij het ziekenhuis heeft gevraagd om een afschrift
van het destijds geldende protocol voor trauma-opvang, maar dat zij dat
niet heeft gekregen en dat zij er daarom vanuit gaat dat het handelen
van het ziekenhuis dient te worden beoordeeld aan de hand van de
ATLS-methode, de wereldwijd geldende gouden standaard voor
trauma-opvang. Ter zitting is duidelijk geworden dat het ziekenhuis
destijds werkte met het protocol van het Universitair Medisch Centrum
Utrecht (hierna: UMCU), dat overeenstemt met de ATLS-methode. Ook
volgens het ziekenhuis is de ATLS-methodiek de gouden standaard bij
trauma-opvang en de ten tijde van het ongeval gangbare methodiek. Bij
de beoordeling van het handelen van het ziekenhuis is het protocol
relevant. De rechtbank zal daarom het ziekenhuis op grond van artikel
22 Rv bevelen dit protocol in het geding te brengen. De zaak zal
daartoe naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van het
ziekenhuis. [eiseres] zal daarop mogen reageren.
3.7. [eiseres] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat alle
MIP-gegevens door het ziekenhuis moeten worden overgelegd. Zij heeft al
in het geding gebracht het meldingsformulier incidenten patiëntenzorg
(productie 7 bij dagvaarding) en het verslag van de bijeenkomst ter
afsluiting van de casus mevrouw [eiseres] d.d. 5 juli 2001 (productie 8
bij dagvaarding). Zij heeft echter gesteld dat er meer gegevens moeten
zijn en dat het ziekenhuis in dit geval - gezien de ernstige gevolgen
die de gang van zaken voor haar heeft gehad - die gegevens in het
geding dient te brengen.
3.8. De rechtbank zal op grond van artikel 22 Rv het ziekenhuis
bevelen het MIP-dossier bij haar akte in het geding te brengen. Zo het
ziekenhuis dat zou weigeren, dient het bij akte gemotiveerd aan te
geven op welke gewichtige redenen het zich beroept (zie artikel 22 Rv).
[eiseres] zal ook hierop bij haar akte kunnen reageren. LJN BH9159