HR 080711 kader voor beoordeling deskundigenbericht na blootstelling aan endotoxinen, stof en mycotoxinen bij grasmonster / zaaizaad onderzoek
- Meer over dit onderwerp:
HR 080711 kader voor beoordeling deskundigenbericht na blootstelling aan endotoxinen, stof en mycotoxinen bij grasmonster / zaaizaad onderzoek
Hoger beroep van hof-arnhem-271009
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) NAK houdt zich onder meer bezig met het analyseren van zaaizaad. Zij exploiteert daartoe laboratoria, waaronder - tot eind 1998 - een laboratorium in Ede. Vanaf eind 1997 bracht NAK haar laboratoriumactiviteiten geleidelijk over naar haar nieuwe laboratorium in Emmeloord.
(ii) Onderdeel van het laboratorium in Ede was een schoningsafdeling. Daar werden grasmonsters van ongeveer 500 gram, afkomstig van teeltbedrijven van graszaad, één voor één mechanisch bewerkt met het doel het volume graszaad te bepalen en verontreinigingen met onder meer onkruid vast te stellen. Het schonen van de monsters geschiedt in drie fasen, die achtereenvolgens worden aangeduid als wrijven, scheiden (in de zogenaamde clipper) en nabehandelen (met behulp van de zogenaamde trieur). Het schonen vindt doorgaans in de maanden juni/juli tot en met december plaats. Per seizoen verwerkte NAK in de jaren 1997 en 1998 5.000 à 7.000 grasmonsters.
(iii) Afzuiginstallaties zorgen voor het verwijderen van het stof dat bij het schonen vrijkomt. Begin november 1997 sloot NAK in ieder geval een deel van de afzuiginstallaties in de schoningsafdeling in Ede af in verband met de verhuizing (van onder meer deze installaties) naar Emmeloord. De schoningswerkzaamheden in Ede gingen door tot (in ieder geval) januari 1998. Medio 1998 vingen deze werkzaamheden in Emmeloord aan.
(iv) In het verslag van een werkoverleg van het laboratorium te Ede van maandag 10 november 1997 staat onder meer dat de stofafzuiging op dat moment absoluut onvoldoende is en, als alles goed gaat, op woensdag 12 november 1997 weer zal werken. In een verslag van 17 november 1997 staat dat de stofafzuiging "in tegenstelling tot gedane beloften nog steeds niet zo [werkt] als redelijkerwijze verwacht mag worden" en dat de medewerksters er behoorlijk veel last van hebben.
In een verslag van 21 november 1997 staat dat de stofafzuiging "nu redelijk [werkt]". In een verslag van 16 december 1997 staat dat de PAV veldbeemd monsters op dat moment worden geschoond, maar dat dit "vanwege de niet goed functionerende stofafzuiging (...) een groot probleem voor de betrokkenen op de afdeling schoning [is]".
(v) Bij brief van 13 november 1998, gericht aan de telers van graszaden, schreef NAK over het laboratorium in Emmeloord:
"... [D]e stofafzuiging in het nieuwe laboratorium [voldeed] niet aan de gestelde eisen.
(...) Doordat de opgetreden gezondheidsproblemen bij een aantal medewerksters blijft aanhouden hebben wij deze week de conclusie moeten trekken, dat het uit oogpunt van zorg voor de medewerk(st)ers en de kwaliteit van het onderzoek niet verantwoord is de productie te verhogen."
(vi) Bij brief van 8 september 1999 schreef [betrokkene 1], hoofdinspecteur van de Arbeidsinspectie, regio Noord, namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan FNV:
"Op donderdag 19 augustus 1999 heeft [betrokkene 2] (...) een inspectie uitgevoerd bij [NAK] (...) te Emmeloord. Uit deze inspectie is gebleken dat de concentratie van verschillende stoffen in de omgevingslucht veel te hoog was en dat de grenswaarden soms sterk werden overschreden. (...) Inmiddels is de ventilatiehuishouding op de afdeling schoning sterk verbeterd en is bij de diverse klippers gedegen bronafzuiging aangebracht. (...)"
(vii) Bij brief aan alle medewerkers van 23 december 1999 schreef [betrokkene 3], directeur keuringszaken van NAK:
"Zoals met u besproken is gebleken dat uit onlangs genomen metingen er hoge endotoxinenwaarden zijn aangetroffen. NAK maakt zich ernstige zorgen omtrent de ontstane situatie en heeft om verdere schade en risico's te voorkomen een pakket van maatregelen opgesteld die de problemen beheersbaar moeten maken en tot een afdoende oplossing te komen. (...) Gestreefd wordt om zo snel mogelijk de werkzaamheden te hervatten onder verantwoorde omstandigheden. (...) Op langere termijn wordt gezocht naar maatregelen die het probleem zoveel mogelijk bij de bron aanpakken, waardoor een absoluut veilige werkomgeving ontstaat. (...)"
(viii) Een bij deze brief gevoegde "Samenvatting stof (endotoxine) problematiek schoningslaboratorium NAK Emmeloord" vermeldt:
"In het midden van september 1998 werd arbo dienst (Relan arbo) voor het eerst geconfronteerd met gezondheidsklachten op het schoningslaboratorium onderdeel van het 'Zaaizaadlaboratorium'. (...) De voorlopige bevinding: de ruimteventilatie is voldoende en kan de stofconcentratie voldoende laag houden. (...)
In juli 1999 wordt er opnieuw contact gelegd met het 'zaaizaadlaboratorium'. In het evaluatie gesprek blijkt dat het ventilatiesysteem als verbeterd wordt ervaren. Nadrukkelijke klachten zijn er niet. (...) Omdat er vragen zijn vanuit de medewerkers over mogelijke blootstelling aan endotoxinen wordt besloten om een van de monsters hierop te laten onderzoeken. Hoewel dit vanuit de literatuur en geraadpleegde deskundigen niet direct de insteek is. De herhalingsmetingen worden uiteindelijk in oktober 1999 (...) uitgevoerd. Eén van de monsters wordt op endotoxine onderzocht. Vanuit het personeel wordt er bij enkele medewerkers gezondheidsklachten gesignaleerd. (...) Enkele weken later komt de endotoxine uitslag. Deze is tegen de verwachting in veel te hoog. (...) Op donderdag 25 november worden vier metingen herhaald onder identieke ochtend en middag omstandigheden bij twee grassoorten. In alle monsters worden forse hoeveelheden endotoxinen aangetroffen. De gevonden resultaten liggen 1000 tot 5000 maal hoger dan de voorgestelde advieswaarde van de Gezondheidsraad (4,5 ng/m³ of 50 EU). Hierop wordt besloten tot een voorlopige stop op de werkzaamheden van het schoningslab. (...)"
(ix) In een memo van 7 januari 2000 schreef de directie van NAK aan alle medewerkers binnendienst Emmeloord:
"Naar aanleiding van gezondheidsproblemen op het zaaizaadlaboratorium gedurende najaar en winter 1998 die gerelateerd leken aan de stof productie bij de afdeling schoning, werden voor aanvang van het nieuwe seizoen in de luchtbehandelinginstallatie een aantal aanpassingen doorgevoerd. Nadat in het najaar van 1999 op het zaaizaadlaboratorium opnieuw gezondheidsproblemen ontstonden is verder gezocht naar mogelijke oorzaken. Begin december werd definitief duidelijk dat endotoxinen waarschijnlijk een rol spelen bij de problemen. Uit vervolgmetingen die kort voor de Kerst verricht werden, weten we nu dat in het stof dat op diverse afdelingen van het zaaizaadlaboratorium verzameld werd, concentraties endotoxinen voorkomen die vele malen hoger zijn dan concentraties die voorkomen in huisstof. (...) [D]e hoogste concentraties worden gevonden in het stof van en rond het schoningslab. (...)"
(x) Bij brief van 28 februari 2001 schreef [betrokkene 4], hoofdinspecteur van de Arbeidsinspectie, regio Noord, namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan NAK onder meer dat naar aanleiding van een controlebezoek op 29 januari 2001 "is geconstateerd dat er voor de Arbeidsinspectie geen verdere aanleiding is om de ontwikkelingen m.b.t. de blootstellingsrisico's aan stoffen zoals endotoxinen, en de gevolgde procedure in uw bedrijf om dit te voorkomen, verder te begeleiden en te volgen".
(xi) Bij (standaard-)brief van 2 maart 2001 stelde [betrokkene 5], bedrijfsarts ArboNed, aan de huisartsen van medewerkers van NAK voor hun patiënten voor onderzoek door te verwijzen naar de allergoloog Prof. De Monchy van het Academisch Ziekenhuis Groningen (hierna: AZG). In deze brief staat:
"Uw bovengenoemde patiënt heb ik als bedrijfsarts gezien met onbegrepen langdurige klachten, welke mogelijk veroorzaakt zijn door blootstelling aan toxische stoffen op hun werk in het zaaizaadlaboratorium van [NAK] te Emmeloord (...). Bij ruim 10 werknemers zijn zeer langdurige gezondheidsklachten aanwezig met veel onderlinge overeenkomst, verdacht voor de gevolgen van blootstelling aan (gemeten) veel te hoge endotoxinenwaarden en wellicht nog andere graszaadcomponenten. (...) Uit de literatuur is bekend dat endotoxinen (...) luchtwegklachten en moeheid kunnen geven, doch deze klachten zouden alle reversibel zijn na een aantal weken na staken van de blootstelling. De klachten van bedoelde werknemers duren veel langer. Komt dit door de extreem hoge concentraties endotoxinen? Door gelijktijdige mycotoxinenblootstelling? (...)"
(xii) [Verweerster] trad in 1979 in dienst bij (de voorganger van) NAK. Sinds 1993 gaf zij leiding aan de schoningsafdeling van NAK in Ede. Zij werkte daar tot 18 mei 1998, waarna zij overging naar de (nieuwe) schoningsafdeling in Emmeloord. Op 14 september 1998 viel zij wegens ziekte uit. Nadien werkte zij nog in het kader van arbeidstherapie van maart tot december 1999 gedurende enkele perioden drie maal drie uur per week. Na 6 december 1999 heeft zij geen werkzaamheden bij NAK meer verricht. Per 1 maart 2003 trad zij bij NAK uit dienst.
(xiii) Bij brief van 19 oktober 2000 stelde drs. R. Ossekoppele, internist-allergoloog in opleiding, mede namens de eerder genoemde prof. dr. J.G.R. de Monchy, beiden werkzaam bij het AZG, naar aanleiding van onderzoeken van [verweerster] op 22 juni 2000 en 14 september 2000 als conclusie onder meer: "aanvankelijke longklachten naast algemene malaise en gewrichtsklachten waarschijnlijk ten gevolge van blootstelling aan hoge concentraties endotoxines, met thans persisterende klachten waarbij vooralsnog geen somatische oorzaak is gevonden." Tevens stond in deze brief als beleid / advies onder meer: "Voorts willen we patiënte naar een reumatoloog verwijzen om fibromyalgie uit te sluiten."
(xiv) Bij brief van 9 november 2000 schreef dr. A.N.M. Wymenga, internist in opleiding, mede namens dr. H. Bootsma, reumatoloog, beiden werkzaam bij het AZG, naar aanleiding van een onderzoek van [verweerster] op 19 oktober 2000 onder meer:
"Het blijkt te gaan om artralgieën en tendomyalgieën; de klachten passen bij fibromyalgie. [...] We kunnen geen duidelijke link leggen met een blootstelling aan endotoxinen."
(xv) In een rapport van 14 juni 2004 schreef drs. A. Bons, klinisch psycholoog en neuropsycholoog, naar aanleiding van een onderzoek van [verweerster] op 2 juni 2004 onder meer het volgende:
"Uit het onderzoek wordt duidelijk dat bij betrokkene evidente neurocognitieve
functiestoornissen worden aangetroffen. [...] Het beeld maakt [...] de indruk een organisch cerebrale oorzaak te hebben en doet denken aan de gevolgen van een intoxicatie. [...] [Het [is] op basis van de -helaas beperkte- wetenschappelijke litteratuur [...] plausibel om een (langdurige) blootstelling aan endotoxines en het manifesteren van neurocognitieve dysfuncties met elkaar in verband te brengen. [...] Het lijkt ondergetekende niet terecht om de klachten van betrokkene uitsluitend te reduceren tot een psychiatrisch ziektebeeld, waarbij geredeneerd wordt dat het opgetreden arbeidsconflict op basis van onderliggende persoonlijkheidsproblematiek de klachten zou hebben veroorzaakt en na zoveel jaren nog steeds in stand houdt. Temeer daar uit de correspondentie is op te maken dat betrokkene een vrouw is die voor 1997 [...] normaal functioneerde, [...]"
(xvi) Bij brief van 11 januari 2005 onder de kop "Beoordeling medisch dossier" schreef J.A. Ribbens, arts - medisch adviseur, onder meer het volgende over [verweerster]:
"Blijkens de voorhanden zijnde medische dossierstukken kent cliënt vanaf februari 1998 diverse lichamelijke, emotionele en cognitieve klachten. [...] Gezien het klachtenpatroon van cliënte, de gedocumenteerde relevante beroepsmatige expositie aan endotoxinen (en mycotoxinen) en het ontbreken van relevante interferentie, predispositie en/of preëxistentie lijkt hier sprake van een arbeidsgerelateerd ziektebeeld."
(xvii) Aan [verweerster] is per 13 september 1999 voor maximaal vijf jaar een WAO-uitkering toegekend op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid. Per 1 november 1999 is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 25-35%. De WAO-uitkering is op deze basis na 13 september 2004 verlengd.
3.2.1 [verweerster] vordert op grond van art. 7:658 BW van NAK vergoeding van de schade - op te maken bij staat - die zij stelt te hebben geleden en te lijden in de uitoefening van haar werkzaamheden voor NAK.
Daartoe stelt zij het volgende. Bij haar werk op de schoningsafdeling is zij (door het ondeugdelijk functioneren van de afzuiginstallatie) aan onaanvaardbaar grote hoeveelheden "stof" blootgesteld. Na de verplaatsing van de afzuiginstallatie van Ede naar Emmeloord in november 1997 is in Ede nog tot maart 1998 met schoningswerkzaamheden doorgegaan. Als gevolg van blootstelling aan onder meer endotoxine heeft [verweerster] ernstige gezondheidsklachten ontwikkeld, onder meer in de vorm van ernstige ademhalings- en vermoeidheidsproblemen, en is zij wegens ziekte uitgevallen voor haar werk. Hieruit blijkt volgens [verweerster] dat NAK in haar zorgverplichting heeft gefaald. Zij acht NAK aansprakelijk voor de schade aan haar gezondheid en de gevolgen daarvan.
3.2.2 NAK heeft hiertegen, in de kern en voor zover in cassatie nog van belang, het volgende ingebracht. In de wetenschappelijke literatuur was (en is) geen bewijs te vinden voor langetermijneffecten van inhalatie van endotoxinen. Een duidelijk verband tussen inhalatie van endotoxinen in het laboratorium en langdurige gezondheidsklachten is dan ook niet aanwezig. Tussen de gestelde chronische gezondheidsklachten en de blootstelling aan endotoxinen tijdens de uitoefening van werkzaamheden voor NAK bestaat derhalve geen causaal verband. De arbeidsongeschiktheid is te wijten aan niet-arbeidsgerelateerde omstandigheden.
3.3.1 Het hof heeft in zijn tussenarrest van 18 juli 2006 (rov. 4.5) tot uitgangspunt genomen dat ingevolge art. 7:658 lid 2 de werknemer moet stellen en zo nodig bewijzen dat hij gedurende zijn werkzaamheden aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen is blootgesteld en aannemelijk moet maken dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door die blootstelling kunnen zijn veroorzaakt. Dit uitgangspunt wordt terecht niet in cassatie bestreden (zie HR 17 november 2000, LJN AA8369, NJ 2001/596 en HR 23 juni 2006, LJN AW6166, NJ 2006/354).
Naar het oordeel van het hof heeft [verweerster] aan een en ander voldaan. Daartoe heeft het hof in rov. 4.6 overwogen dat uit de weergegeven brieven, rapporten en dergelijke zowel blijkt van een ondermaatse afzuiging in het laboratorium in Ede na 1997 en in Emmeloord in 1998 en 1999 als van (veel) te hoge concentraties endotoxinen in deze laboratoria. Nu [verweerster] gedurende een groot deel van deze periode in deze laboratoria werkzaam is geweest, staat blootstelling aan te hoge concentraties endotoxinen vast. Voorts heeft [verweerster], met een beroep op de door haar in het geding gebrachte rapporten, volgens het hof aannemelijk gemaakt dat zij daardoor gezondheidsschade heeft opgelopen. Hieraan doet niet af dat deze klachten mogelijk ook te wijten zijn aan andere factoren. Dit is uitsluitend van belang voor de mate van toerekening, niet voor de aansprakelijkheid zelf. [Verweerster] heeft aldus aan haar stelplicht (en bewijslast) voldaan.
Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat [verweerster], zoals uit medische rapporten valt af te leiden, vóór de desbetreffende periodes een - doorgaans - gezonde vrouw was.
3.3.2 Onderdeel 1 komt hiertegen op. Het onderdeel betoogt dat NAK het causaal verband tussen de huidige chronische klachten van [verweerster] en de blootstelling aan het stof heeft betwist en daartoe met name erop heeft gewezen
(a) dat [verweerster] is onderzocht door de allergoloog prof. De Monchy die geen duidelijk verband heeft kunnen vaststellen tussen de blootstelling aan het stof en de klachten van [verweerster];
(b) de opvatting van prof. Heederik, hoogleraar gezondheidsrisicoanalyse, volgens wie wetenschappelijk niet bekend is dat acute klachten waartoe stof kan leiden, ook chronische effecten kunnen hebben en dat niet zonder meer gesteld kan worden dat een causale relatie tussen stof en chronische klachten zou bestaan;
(c) dat er voor de chronische klachten van [verweerster] meer waarschijnlijke andere oorzaken zijn aan te wijzen, nu [verweerster] een medische voorgeschiedenis heeft van min of meer vergelijkbare klachten die geen verband houden met blootstelling aan het stof.
Voorzover het hof toepassing heeft gegeven aan de omkeringsregel van de genoemde arresten van 17 november 2000 en 23 juni 2006 met betrekking tot het door de werknemer te bewijzen causaal verband tussen zijn klachten en zijn blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, geeft het oordeel van het hof volgens het onderdeel in het licht van het gestelde onder (a) en (b) blijk van een onjuiste rechtsopvatting althans is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd nu het hof niet heeft vastgesteld dat de blootstelling aan de endotoxinen of mycotoxinen in het stof zou kunnen leiden tot de chronische klachten waaraan [verweerster] stelt te lijden. Hierbij gaat het onderdeel ervan uit dat voor de toepassing van de genoemde omkeringsregel is vereist dat de werknemer lijdt aan een specifieke ziekte of aan specifieke gezondheidsklachten die veroorzaakt kan respectievelijk kunnen zijn door specifieke stoffen waaraan de werknemer bij zijn werkzaamheden is blootgesteld.
Voorzover in hetgeen het hof overweegt een verwerping van het verweer van NAK besloten ligt, bestrijdt het onderdeel dat oordeel met een groot aantal motiveringsklachten.
3.3.3 De klachten van het onderdeel kunnen alleen al bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers bij zijn eindarrest, door overneming van de conclusies van het rapport van de door het hof benoemde deskundigen, vastgesteld dat de huidige chronische klachten van [verweerster] zijn veroorzaakt door de chronische effecten van de onderhavige acute en langdurige blootstelling van [verweerster] in de laboratoria van NAK aan concentraties organisch stof, zeer hoge concentraties endotoxinen en waarschijnlijk mycotoxinen, welk oordeel, zoals blijkt uit hetgeen hierna wordt overwogen, standhoudt.
3.4.1 Het hof heeft in zijn tussenarrest van 13 maart 2007 vastgesteld dat de aansprakelijkheid van NAK voor de schade van [verweerster] in beginsel was komen vast te staan. Het heeft vervolgens een deskundigenonderzoek bevolen om na te kunnen gaan in hoeverre de werkomstandigheden bij NAK hebben bijgedragen aan de schade van [verweerster]. Met inachtneming van de voorstellen van partijen heeft het hof aan de deskundigen, in zijn arrest van 18 december 2007, een aantal vragen voorgelegd.
3.4.2 De deskundigen hebben in hun aan het hof uitgebrachte rapport van 8 april 2008 de vragen beantwoord. Hun conclusies kunnen als volgt worden samengevat:
(1) [verweerster] lijdt aan de chronische effecten van acute en langdurige blootstelling aan concentraties organisch stof, zeer hoge concentraties endotoxinen en waarschijnlijk ook mycotoxinen;
(2) en (6) Ten aanzien van het snel in de war raken en het moeite hebben met concentreren lijkt een eindstadium te zijn bereikt; ten aanzien van de gewrichtsklachten is dat nog niet het geval - die kunnen blijven variëren of verergeren;
(3) de omstandigheden in de laboratoria in de periode januari 1998 - maart 1998 en juli 1998 - 11 september 1998, en in de voorafgaande periode zijn verantwoordelijk voor de geconstateerde klachten en stoornissen;
(4) de "whole person impairment" ligt tussen 14-41%;
(5) het snel in de war raken en het moeite hebben met concentreren zorgen ervoor dat alleen overzichtelijke, niet gelijktijdig zich voordoende taken kunnen worden uitgevoerd;
(7) NAK kon weten dat endotoxinen, stof en mycotoxinen bij de handelingen onder de beschreven omstandigheden vrijkwamen en schadelijk zijn voor de gezondheid van de werknemers.
3.4.3 Onderdeel 2 keert zich tegen rov. 2.4 tot en met 2.13 van het (eind)arrest van 27 oktober 2009, waarin het hof, kort samengevat, het deskundigenrapport overtuigend heeft bevonden, in weerwil van de hiertegen door NAK ingebrachte specifieke - doch volgens het hof niet steekhoudende - bezwaren.
Naar de kern genomen klaagt het onderdeel dat het hof gelet op die bezwaren van NAK onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang door na te laten nader te motiveren waarom het zich aansloot bij het oordeel van de deskundigen.
Het onderdeel faalt. De rechter dient, bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken (vgl. HR 19 oktober 2007, LJN BB5172).
Indien de rechter in een geval als dit - waarin de geleerde opinie van andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundigen op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundigen - de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt. De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze (vgl. HR 5 december 2003, LJN AN8478, NJ 2004/74).
Het hof heeft een en ander niet miskend. Ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen, geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht (vgl. HR 19 februari 2010, LJN BK4476, NJ 2011/121). De bestreden oordelen over de tegen het rapport aangevoerde bezwaren laten zich vanwege hun feitelijke aard in cassatie slechts in beperkte mate toetsen. Het hof, dat (zoals het heeft overwogen) alle door partijen aangevoerde en relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel heeft betrokken, heeft elk van de bezwaren afzonderlijk beoordeeld en gemotiveerd ongegrond bevonden. Deze oordelen zijn niet onbegrijpelijk en onttrekken zich voor het overige wegens hun verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard, aan beoordeling in cassatie. LJN BQ3514 LJN BQ3519