Rb Rotterdam 040412 ongeval uit 1992; volledige medewerking aan onderzoek ontbreekt, slachtoffer slaagt niet in bewijs bestaan van beperkingen op psychiatrisch gebied
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 040412 ongeval uit 1992;
- volledige medewerking aan onderzoek ontbreekt, slachtoffer slaagt niet in bewijs bestaan van beperkingen op psychiatrisch gebied
- onvoldoende motivatie en daaruit volgende schade wordt toegerekend aan slachtoffer; grenzen redelijke toerekening
De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
[eiser], geboren [datum], is op 27 februari 1992 gewond geraakt bij een arbeidsongeval (hierna: het ongeval).
[eiser] was destijds werkzaam in de functie van loodgieter in vaste dienst bij de eenmanszaak [Z].
Op 27 februari 1992 was [eiser] door [Z] te werk gesteld op een renovatieproject aan de Statenweg/Statensingel te Rotterdam. Hoofdaannemer van die renovatiewerkzaamheden was DZL Bouw B.V. [Z] (loodgieterswerkzaamheden) en Lamonro B.V. (montage kunststof kozijnen) waren daar in onderaanneming werkzaam.
Door werknemers van Lamonro werden in het trappenhuis/de portiek kozijnen gesloopt. [eiser] is het pand binnengegaan en heeft, bij het kort daarop weer verlaten van het pand, een deel van een stalen kozijn, dat naar beneden viel, op de rechterzijde van nek en schouder gekregen.
Na het horen van getuigen over de toedracht van het ongeval heeft deze rechtbank bij vonnis van 14 oktober 1999 voor recht verklaard dat DZL en Lamonro hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] ten gevolge van het hem overkomen ongeval heeft geleden en nog lijdt, zowel materieel als immaterieel.
Nationale-Nederlanden is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Lamonro.
Een rapport van 4 februari 1994 van verzekeringsgeneeskundige [Y] van de Gemeenschappelijke Medische Dienst vermeldt onder meer het volgende:
"(...) Het betreft een 24-jarige loodgieter, in dienst sedert 22-7-'91 die op 11-5-'93 volledig voor zijn werkzaamheden uitviel i.v.m. nek- en rechterschouderklachten. Deze klachten ontstonden na een ongeval in februari '92 waarbij hij een schedeltrauma opliep en een contusie cerebri graad 1. In september '92 hervatte hij in eigen werk om in mei '93 weer uit te vallen i.v.m. persisteren van de klachten. Uitgebreid neurologisch onderzoek door arts, Leyenburg ziekenhuis NVG Kropveld leverde geen afwijkingen op. Inmiddels is betrokkene bekend bij het AZL, is daar 1x geweest. Naar aanleiding van de beschikbare informatie werd gesteld dat er sprake is van zenuwbeschadiging welke vanzelf moet helen. Dit kan wel 4 jaar duren aldus betrokkene.
Naast de klachten van nek en rechterschouder welke vrijwel continu aanwezig kunnen zijn, zouden zonder duidelijke oorzaken kunnen ontstaan doch in ieder geval nadat hij zware werkzaamheden heeft verricht eventueel zijn er verder geen op de voorgrond tredende klachten. Hij is bekend met buikklachten.
Inmiddels werkt betrokkene sedert november 2 dagen bij de eigen werkgever. De andere drie dagen leest hij wat en kijkt tv. Betrokkene woont nog in bij zijn ouders, hoeft niet mee te helpen in de huishouding.
Als hobby's noemt hij voetballen, 2x per week trainen en op zondagen voetballen (AFB 4de klas) tevens vrijdag zaalvoetballen in de eerste klas KNVB.
Visie van betrokkene:acht zich niet in staat zijn werkduur uit te breiden, ziet zich ook niet in andere werkzaamheden hervatten gedurende de hele week.
(...)
Conclusie:
Betrokkene is met beperkingen arbeidsgeschikt. AD onderzoek volgt.
Betrokkene is zeer ontstemd over hetgeen tot op heden is gebeurd bij de behandelende sector en controlerende instanties. Hij loopt niet voor niets in de ziektewet."
Een rapport van 5 april 1994 van arbeidsdeskundige [X] van de Gemeenschappelijke Medische Dienst vermeldt onder meer het volgende:
(...) Belanghebbende is een 24-jarige man, die op 11 mei 1993 uitviel voor zijn werkzaamheden als loodgieter, wegens nek-, en rechterschouderklachten. Gelet op de beperkingen met name v.w.b. de armbelasting is belanghebbende niet langer geschikt voor de eigen functie. Werkgever biedt geen passend werk.
De maatman is de loodgieter voor 38 uur per week. Het opleidingsniveau is 3.
Het maatmanloon bedraagt fl. 13,48 (WML) bruto per uur inclusief vakantietoelage.
Verdiencapaciteit.
De theoretische verdiencapaciteit van belanghebbende is fl. 19,50 per uur inclusief vakantietoelage. Vergeleken met het maatmanloon is er geen verlies aan verdiencapaciteit (0-15% a.o.). (...)"
Op gezamenlijk verzoek van de medisch adviseurs van de toenmalige belangenbehartiger van [eiser] en Nationale-Nederlanden heeft de neuroloog [A] (hierna: [A]) [eiser] onderzocht en op 14 oktober 1996 gerapporteerd over zijn bevindingen. Het rapport van [A] vermeldt onder meer het volgende:
(...)
Op gezamenlijk verzoek van de medisch adviseurs van de toenmalige belangenbehartiger van [eiser] en Nationale-Nederlanden heeft de psychiater prof. dr. [C] (hierna: [C]) [eiser] onderzocht en op 14 mei 2002 gerapporteerd over zijn bevindingen. Het rapport van [C] vermeldt onder meer het volgende:
(...)
De beoordeling
[eiser] grondt zijn vorderingen op onrechtmatige daad. [eiser] stelt daartoe - kort samengevat - het volgende. Bij vonnis van deze rechtbank van 14 oktober 1999 is voor recht verklaard dat DZL en Lamonro hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade. Lamonro was ten tijde van het ongeval voor het risico van aansprakelijkheid verzekerd bij Nationale-Nederlanden. Lamonro is failliet verklaard en is opgehouden te bestaan vanwege gebrek aan bekende baten. [eiser] heeft op grond van artikel 7:954 Burgerlijk Wetboek (BW) de bevoegdheid om rechtstreeks van Nationale-Nederlanden betaling van zijn schade te vorderen. [eiser] heeft door het ongeval de schade geleden waarvan hij in dit geding vergoeding vordert. [eiser] stelt de volgende schadeposten:
Smartengeld€ 40.000
Verlies verdienvermogen tot 1-1-2011€ 263.517
Huishoudelijke hulp tot 1-1-2011€ 28.398
Zelfredzaamheid tot 1-1-2011€ 3.878
Kosten medische voorzieningen€ 1.000
Reiskosten€ 1.000
Portikosten€ 500
Rente tot 1-1-2011€ 185.010
Toekomstschade€ 431.464
Fiscale component€ 62.794
Totaal€ 1.014.107
Het geschil tussen partijen betreft in de kern de begroting van de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. Nationale-Nederlanden stelt zich op het standpunt dat zij met het door haar betaalde totaalbedrag van € 47.646,92 aan voorschotten onder algemene titel (exclusief betaalde vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand) de volledige door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade heeft voldaan.
Teneinde te kunnen beoordelen welke schade [eiser] als gevolg van het ongeval heeft geleden en eventueel nog zal lijden, dient te worden vastgesteld of en in welke mate ongevalsgevolgen [eiser] hebben beperkt in zijn belastbaarheid. Partijen hebben ter vaststelling van de (blijvende) ongevalsgevolgen op medisch gebied expertises laten verrichten door de neuroloog [A] en de psychiater [C]. Voor beide rapportages geldt dat de keuze van de benaderde deskundige, de aan die deskundige voorgelegde informatie en vraagstelling een gezamenlijke keuze van (de medisch adviseurs van) partijen betrof. Daarom zijn partijen in sterke mate gebonden aan de door die deskundigen uitgebrachte rapporten. Dat wil zeggen dat op de partij die de door die deskundigen in hun rapporten getrokken conclusies betwist een zware stelplicht rust.
De rechtbank leidt uit de rapporten van [A] en [C] af dat zij een gedegen onderzoek hebben verricht. De door hen getrokken conclusies vloeien logisch voort uit hun bevindingen en deze zijn deugdelijk gemotiveerd. Derhalve zal de rechtbank de door de deskundigen getrokken conclusies bij de behandeling van deze zaak tot uitgangspunt nemen. Voor zover partijen in deze procedure de door de deskundigen in hun rapporten getrokken conclusies hebben betwist, hebben zij niet aan de in dat kader op hen rustende stelplicht voldaan. Voor wat betreft hetgeen [eiser] naar aanleiding van het rapport van [C] heeft aangevoerd over het verschil tussen medische en juridische causaliteit verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover hierna onder 4.20 en volgende wordt overwogen.
De stellingen van partijen ten aanzien van de schade dienen mede in het licht van de rapporten van de deskundigen te worden beoordeeld. De rechtbank zal de gestelde schadeposten hierna behandelen, te beginnen met de voornaamste schadepost. Dat betreft het gestelde verlies van verdienvermogen en de daaraan gerelateerde pensioenschade, welke in de onder 4.1 hiervoor weergegeven schadestaat tot uitdrukking komen in de posten verlies verdienvermogen tot 1-1-2011, rente tot 1-1-2011, toekomstschade en fiscale component.
Verlies verdienvermogen en pensioenschade
De vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval (situatie na ongeval) met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval (situatie zonder ongeval). Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Voor zover in de feitelijke situatie na ongeval sprake is van restverdiencapaciteit mag van een benadeelde worden verwacht dat deze zich er voor inzet daadwerkelijk in overeenstemming met die restverdiencapaciteit inkomen te verwerven. Indien de benadeelde daarin ernstig tekort schiet, ligt het in de rede dat voor zover de schade niet is beperkt, of is vergroot door dat tekortschieten, die schade voor rekening van de benadeelde zal worden gelaten.
[eiser] stelt dat hij in de situatie zonder ongeval werkzaam zou zijn gebleven als loodgieter. Die stelling is niet onaannemelijk. Immers, [eiser] was ten tijde van het ongeval in het verlengde van de door hem gevolgde opleiding in het kader van het leerlingwezen feitelijk al enkele jaren werkzaam als loodgieter. Een overgelegd rapport van 5 april 1994 van arbeidsdeskundige [X] van de GMD vermeldt dat de toenmalige werkgever [Z], bij wie [eiser] sedert 22 juli 1991 werkzaam was, in een gesprek op 22 maart 1994 heeft medegedeeld dat [eiser] goed functioneerde in zijn werk. Dat de uitval van [eiser] voor zijn werk als loodgieter het gevolg was van beperkingen die hij door het ongeval heeft opgelopen, dient in rechte te worden aangenomen. Arbeidsdeskundige [X] heeft geoordeeld dat [eiser] gelet op de door verzekeringsgeneeskundige [Y] geduide beperkingen met name voor wat betreft de armbelasting niet langer geschikt was voor zijn eigen functie. De visie van verzekeringsgeneeskundige [Y] vindt bevestiging in het rapport van [A]. Deze rapporteert immers de volgende beperkingen als gevolg van het ongeval:
"c: Betrokkene is beperkt in het verrichten van arbeid. Hij is voor wat betreft de volgende factoren beperkt:
- Er is een beperking van de belastbaarheid van de nek.
- Er is een beperking van de belastbaarheid van de rechter arm (betrokkene is rechtshandig).
- Het voor wat betreft de rechterarm is de til- hef- en draaibelastbaarheid beperkt tot 10 kg geregeld en 5 kg incidenteel. Het dragen dient beperkt te worden tot incidenteel, dit alles met de rechter hand. Er is een beperking voor wat betreft reiken tot 60 cm 150x per uur. Betrokkene is beperkt tot op of boven het niveau van de schouders werken, alsmede beperkt in het vermogen in afwijkende houdingen als knielend en kruipend arbeid te verrichten."
[A] heeft tevens gerapporteerd dat sprake was van een eindtoestand en dat hij niet verwachtte dat daar in de toekomst nog iets aan zou veranderen. Op grond van deze informatie dient te worden aangenomen dat [eiser] door ongevalsgevolgen ongeschikt is geraakt voor zijn arbeid als loodgieter.
Of [eiser] ook zonder ongevalsgevolgen op enig moment arbeidsongeschikt zou zijn geraakt voor zijn arbeid als loodgieter is moeilijk te beoordelen. Immers, dit betreft een ten tijde van het ongeval in de (eventueel verre) toekomst liggende hypothetische situatie. [C] rapporteert onder verwijzing naar de voorgeschiedenis van [eiser] in de jaren voorafgaand aan het ongeval dat er in ieder geval voldoende reden is om [eiser] voor wat betreft het reageren met somatische klachten op stress en spanning als een "bad risk" te bestempelen. Vast staat voorts dat de werkgever van [eiser] in 2006 in staat van faillissement is verklaard zodat aangenomen moet worden dat aan het vaste dienstverband van [eiser] bij [Z] ook zonder ongeval uiterlijk in 2006 een einde zou zijn gekomen. Niettemin is zeer wel denkbaar dat [eiser] als - dan inmiddels - ervaren loodgieter ook na faillissement van zijn werkgever zijn carrière als loodgieter elders zou hebben voortgezet. Dat is slechts niet aannemelijk indien moet worden aangenomen dat bij [eiser] sprake was van bestaande psychische problematiek, los van het ongeval en de daaruit voor hem voortvloeiende problemen, die op enig moment toch tot zijn arbeidsongeschiktheid zou hebben geleid. In beginsel heeft te gelden dat een dergelijke conclusie niet lichtvaardig mag worden getrokken. Het is immers juist het ongeval waarvoor de aansprakelijke partij aansprakelijk is dat de onzekerheid over de hypothetische situatie in het leven heeft geroepen.
Waar aan [eiser] in beginsel het voordeel van de twijfel toekomt, wordt dit anders indien [eiser] niet de medewerking aan het onderzoek naar de al dan niet ongevalsgerelateerde beperkingen heeft verleend die in redelijkheid van hem mocht worden verlangd. In dit verband is van belang dat [C] na uitvoerig onderzoek tot de conclusie komt dat sprake is van "een incomplete en onbetrouwbare autoanamnese". [C] betwijfelt of [eiser] in een anderhalf uur durend gesprek alle informatie heeft verschaft die relevant is. In de visie van [C] is er bij [eiser] sprake van "gebrek aan coöperativiteit en inzet". Op grond van het dagverhaal van [eiser] en diens "tendens tot aggraveren", is [C] "van oordeel dat er vanuit psychiatrisch gezichtspunt op belangrijke fronten van het leven voldoende benutbaar potentieel aanwezig is". [C] signaleert wel emotionele en karakterologische afwijkingen, maar deze kan hij niet als ongevalsgevolg interpreteren. Uit het rapport van [C] leidt de rechtbank af dat deze zich in zijn onderzoeksmogelijkheden beperkt heeft gevoeld als gevolg van onvoldoende medewerking van [eiser] aan het onderzoek. Een verklaring voor zijn niet coöperatieve houding ten tijde van het onderzoek door [C] heeft [eiser], waar dat wel op zijn weg lag, niet verstrekt.
[eiser] behoort van zijn gebrek aan medewerking aan het onderzoek van [C] geen processueel voordeel te hebben. De rechtbank gaat er op grond van hetgeen [C] wel heeft kunnen concluderen en op grond van het feitelijke verloop in de werkelijke situatie na ongeval van uit, dat [eiser] ook in de situatie zonder ongeval op enig moment zou zijn uitgevallen voor zijn werkzaamheden als loodgieter. In dit verband is van belang dat [C] rapporteert dat uit de beschikbare medische informatie het beeld naar voren komt van "een jongeman met een beperkte weerbaarheid, geneigd spanningen in de somatische sfeer af te reageren". In dit verband is ook van belang dat [eiser] er in de situatie na ongeval vanaf het einde van zijn dienstverband met [Z] volgens zijn stellingen nooit meer in is geslaagd met arbeid inkomen te verwerven.
Dat [eiser] ook zonder ongeval op verschillende momenten in zijn leven met spanningen zou zijn geconfronteerd ligt in de rede. Zo is in de sfeer van zijn werk denkbaar dat er problemen zouden zijn gerezen in de verhouding tussen [eiser] en zijn werkgever, zoals [eiser] ook bij een eerder dienstverband had meegemaakt. Dat er risico op het ontstaan van problemen tussen [eiser] en [Z] bestond, kan worden afgeleid uit de rapportage van 5 april 1994 van arbeidsdeskundige [X]. Deze vermeldt onder meer:
"(...) Over zijn werk deelt hij mee alle voorkomende werkzaamheden te verrichten. Zijn werkgever is nu op vakantie en laat alles dan aan hem over. (2-mansbedrijf). Ook zegt betrokkene dat werkgever hem heeft medegedeeld dat van het GAK geen hoger loon mag worden uitbetaald dan het WML. Hem medegedeeld dat dit uiteraard niet zo is. (...)"
Evenzeer is denkbaar dat [eiser] in problemen zou zijn geraakt als gevolg van de financiële problematiek waarin zijn werkgever op enig moment is komen te verkeren en die heeft geleid tot een faillissement. Uiteindelijk zou die problematiek er onvermijdelijk toe hebben geleid dat [eiser] zijn baan zou zijn kwijtgeraakt. Ook eventuele spanningen in de privésfeer zouden tot gezondheidsklachten en uitval van [eiser] voor zijn arbeid hebben kunnen leiden. Dit alles is speculatief en [C] heeft het niet grondig kunnen onderzoeken, maar dat laatste is nu juist het gevolg van het gebrek aan medewerking dat [eiser] aan het onderzoek van [C] heeft verleend. Op grond hiervan kan het uitgangspunt in ieder geval niet zijn dat [eiser] in de situatie zonder ongeval een carrièreverloop zou hebben gehad als door hem aan zijn vordering ten grondslag is gelegd, inclusief het daarbij gestelde salarisverloop.
Voor wat betreft de situatie na ongeval stelt [eiser] het volgende. Van september 1992 tot mei 1993 heeft hij nog geprobeerd zijn werkzaamheden als loodgieter te hervatten, maar in het kader van de WAO-beoordeling is vastgesteld dat hij daartoe als gevolg van de schouder-, arm- en nekklachten niet in staat was. Een AAW/WAO uitkering is vanwege theoretische resterende verdiencapaciteit aan hem geweigerd bij besluit van 25 mei 1994. In de jaren 1996-1998 heeft hij geprobeerd om zijn resterende verdiencapaciteit te benutten door het uitoefenen van een zelfstandige onderneming, een groothandel in dames-, heren- en kinderkleding. Die onderneming heeft in deze jaren een verlies geleden, en is per 30 september 1998 opgeheven. [eiser] heeft tevens geprobeerd om betaalde arbeid in dienstverband te vinden, maar heeft moeten ervaren dat dit voor hem met zijn gezondheidsklachten moeilijk was. Nadien heeft hij de psychische klachten ontwikkeld, ten gevolge waarvan hij er niet meer toe in staat was om de resterende verdiencapaciteit te benutten door passend werk te verrichten. Het normale loon van [eiser] is doorbetaald tot 11 mei 1994. Vanaf 11 mei 1994 tot in 1996 had [eiser] een Werkloosheidswetuitkering, in 1994 nog onderbroken door een Ziektewetuitkering. Aansluitend aan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet had [eiser] een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet. In 1997 en tot 30 september 1998 oefende hij een onderneming uit en had hij geen inkomsten. Vanaf het staken van die onderneming tot thans heeft [eiser] een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet/Wet Werk en Bijstand genoten.
Dat de door [eiser] gestelde schade wegens verlies verdienvermogen van zeer grote omvang is wordt ten dele bepaald door het door hem gestelde carrièreverloop in de situatie zonder ongeval, maar vooral doordat [eiser] zijn resterende verdienvermogen, nadat hij voor zijn werk als loodgieter definitief was uitgevallen, nooit meer heeft aangewend om inkomsten te genereren en in zijn visie daartoe ook nooit meer zal aanwenden. Een verklaring hiervoor kan niet worden gevonden in het rapport van [A]. Weliswaar rapporteert [A] dat sprake is van beperkingen, maar niet valt in te zien waarom [eiser] met de door [A] geduide relatief milde beperkingen niet in staat zou zijn om met ander werk dan het fysiek soms relatief zware werk als loodgieter inkomen te verwerven. In dit verband is mede van belang dat [eiser] na het ongeval zijn werkzaamheden als loodgieter nog tot mei 1993 heeft kunnen verrichten, zij het dat hij daarbij beperkingen ondervond. Uit het rapport van 4 februari 1994 van verzekeringsgeneeskundige [Y] blijkt voorts dat [eiser] sedert november 1993 wederom 2 dagen per week werkte bij de eigen werkgever. Uit het rapport van 5 april 1994 van arbeidsdeskundige [X] blijkt dat [eiser] vervolgens vanaf 14 maart 1994 volledig arbeidsongeschikt was door een voetbalblessure die hij had opgelopen op 13 maart 1994. Het was op dat moment de bedoeling de werkzaamheden uit te breiden van 2 naar 3 dagen per week, welke bedoeling werd doorkruist door de voetbalblessure. Aangenomen moet derhalve worden dat [eiser] zowel in fysiek als in psychisch opzicht in 1993 en in 1994 redelijk functioneerde, zij het met enige beperkingen zoals door [A] geduid.
Verzekeringsgeneeskundige [Y] vermeldt in zijn rapport van 4 februari 1994 over de op dat moment bestaande belastbaarheid: "Derhalve werd met betrokkene besproken dat hij in ieder geval in staat is lichte werkzaamheden gedurende een hele week te verrichten." Arbeidsdeskundige [X] heeft in zijn rapport van 5 april 1994 als voorbeelden van gangbare functies waarvoor [eiser] wel arbeidsgeschikt was genoemd: telefonisch verkoper, assemblage monteur, voorbehandelaar spuiterij, verkooptelefonist.
Ten tijde van het onderzoek op 16 september 1996 - vier jaar na het ongeval - omschrijft [A] [eiser] als een: "Matte jongeman met een zeer atletische lichaamsbouw en een goed ontwikkeld spierstelsel." De objectiveerbare afwijkingen waarvan [A] uit de beschikbare medische informatie afleidde dat die er na het ongeval waren, waren ten tijde van het onderzoek door [A] genezen. [A] rapporteert dat hij een normale kracht van de arm- en schoudermusculatuur vindt. De feitelijke bevindingen van [A] zijn slechts logisch verklaarbaar indien [eiser] sedert het ongeval, niettegenstaande zijn beperkingen, een fysiek actief leven heeft geleid. [A] duidt niettemin beperkingen, zulks op basis van de door [eiser] aangegeven pijnklachten en de professionele visie van [A] dat deze voldoende aannemelijk waren. [A] wijst er in dit verband echter wel op dat er in de anamnese enige discrepantie is "tussen de geclaimde arbeidsongeschiktheid enerzijds en het feit dat betrokkene toegeeft wekelijks voor het voetballen te trainen en ook wekelijks een deel van een voetbalwedstrijd te spelen."
Nationale-Nederlanden wijst er terecht op dat niet valt in te zien waarom [eiser] met de door [A] geduide relatief milde klachten na zijn definitieve uitval als loodgieter nooit meer betaalde arbeid heeft kunnen verrichten.
[eiser] heeft voor het nooit meer hebben kunnen verrichten van betaalde arbeid als verklaring verstrekt dat hij als (indirect) gevolg van het ongeval psychische klachten heeft ontwikkeld, die meebrachten dat hij niet meer in staat was om de resterende verdiencapaciteit te benutten door passend werk te verrichten. Die verklaring vindt echter onvoldoende steun in de rapporten van [A] en [C]. Aan [A] heeft [eiser] medegedeeld dat er geen sprake was van psychische problematiek. De bevindingen van [C] zijn hiervoor weergegeven. Als al juist is dat [eiser] door psychische problematiek ernstig werd beperkt, is op grond van hetgeen [C] heeft gerapporteerd niet aannemelijk dat dit niet het geval zou zijn geweest indien het ongeval niet had plaatsgevonden. Bovendien is [C] op grond van het dagverhaal van [eiser] en in aanmerking genomen diens door [C] gesignaleerde tendens tot aggraveren van oordeel dat er vanuit psychiatrisch gezichtspunt op belangrijke fronten van het leven voldoende benutbaar potentieel bij [eiser] aanwezig was. [eiser] heeft geen plausibele verklaring verstrekt voor het feit dat hij dat benutbaar potentieel nimmer heeft ingezet om wederom door arbeid inkomen te gaan verwerven.
[eiser] wijst op het verschil tussen medische en juridische causaliteit. Aan [C] is in de visie van [eiser] een onjuiste vraagstelling voorgelegd. [eiser] stelt dat zowel de pijnklachten, als de werkloosheid, als het sociaal isolement en de strijd met de instanties [eiser] bespaard zouden zijn gebleven indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen. Derhalve is er in de visie van [eiser] een conditio sine qua non verband tussen deze omstandigheden en het ongeval. [eiser] meent dat zijn psychische klachten uit die omstandigheden zijn voortgevloeid. Gelet op de aard van de geschonden norm en de aard van de schade dienen deze omstandigheden in de visie van [eiser] aan het ongeval te worden toegerekend. [eiser] beroept zich op bekende rechtspraak van de Hoge Raad waaruit kan worden afgeleid dat een ruime toerekening gerechtvaardigd is (HR 8 februari 1985, NJ 1986, 136 en 137). [eiser] leidt uit het rapport van [C] af dat deze van oordeel is dat [eiser] niet in staat is om op een constructieve manier met zijn resterende mogelijkheden om te gaan. De persoonlijkheidsstructuur van [eiser] en een eventueel aanwezig pretraumatisch aanpassingssyndroom zijn omstandigheden die in de visie van [eiser] aan de aansprakelijke partij behoren te worden toegerekend.
Het is juist dat voor juridische causaliteit niet noodzakelijk is dat klachten en beperkingen een direct gevolg zijn van het ongeval. Ook klachten en beperkingen die een indirect gevolg zijn van het ongeval en die eventueel mede samenhangen met pre-existente problematiek en/of de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer zullen veelal aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend. Ruime toerekening wordt gerechtvaardigd door de aard van de geschonden norm en de aard van de schade. Echter, ook die ruime toerekening kent grenzen. Zo is er in voornoemde rechtspraak van de Hoge Raad reeds op gewezen dat de persoonlijke predispositie en de daaruit in het algemeen voortvloeiende risico's voor het ontstaan van klachten als de betreffende wel een factor kunnen vormen waarmee rekening valt te houden bij de begroting van de schade.
Dat daadwerkelijk sprake is van relevante ongevalsgerelateerde beperkingen zal bovendien voldoende aannemelijk dienen te zijn. De bewijslast dienaangaande rust op het slachtoffer. Hoewel ten aanzien van het aannemelijk maken van die beperkingen enerzijds geen zware eisen aan het slachtoffer gesteld mogen worden, mag van het slachtoffer anderzijds in ieder geval worden verlangd dat hij volledige medewerking verleent aan onderzoek naar die beperkingen en naar de oorzaak daarvan. Indien die medewerking ontbreekt, zal het slachtoffer niet in het bewijs van het bestaan van ongevalsgerelateerde beperkingen slagen. Bovendien kan dan worden aangenomen dat sprake is van een schending van de verplichting van partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Uit het niet nageleefd zijn van die verplichting kan de rechter de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Nationale-Nederlanden heeft gemotiveerd aangevoerd dat [eiser] zich er onvoldoende voor heeft ingezet om daadwerkelijk in overeenstemming met zijn restverdiencapaciteit inkomen te verwerven. Van [eiser] mocht worden verlangd dat hij die stellingen gemotiveerd en - voor zover mogelijk - gedocumenteerd zou weerspreken. In dat kader rustte op [eiser] een stelplicht ter zake van zowel de zijns inziens bestaande relevante beperkingen van zijn belastbaarheid als van eventuele andere omstandigheden die zijns inziens meebrengen dat hem niet kan worden toegerekend dat hij zijn restcapaciteit niet (volledig) heeft aangewend, dan wel dat er geen restcapaciteit bestaat en bestond.
Het rapport van [C] sluit niet uit dat er in juridische zin sprake is van beperkingen op psychiatrisch gebied welke beperkingen indirect voortvloeien uit het ongeval. Dat [C] hierover niet duidelijker heeft kunnen rapporteren, is echter niet het gevolg van een tekortschietende vraagstelling zoals [eiser] stelt, maar van de houding van [eiser] die incomplete en onbetrouwbare informatie aan [C] heeft verstrekt en die meer in het algemeen niet de in redelijkheid van hem te verwachten medewerking aan het onderzoek heeft verleend. [C] diende het te doen met de informatie die [eiser] bereid was hem te verschaffen en met de medewerking die [eiser] bereid was te verlenen. Die bereidheid schoot blijkens het rapport tekort. Dat op grond van het rapport van [C] niet kan worden uitgesloten dat er in juridische zin sprake is van beperkingen op psychiatrisch gebied als indirecte ongevalsgevolgen, komt onder deze omstandigheden voor rekening en risico van [eiser]. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om zich nader te laten voorlichten door een in deze zaak als deskundige te benoemen (tweede) psychiater.
Dat (ook) het gebrek aan door [eiser] verleende medewerking mogelijk mede samenhangt met diens persoonlijkheid brengt niet mee dat zulks aan de aansprakelijke partij dient te worden toegerekend. Ware dit anders dan zou er van de eigen verantwoordelijkheid van het slachtoffer in de praktijk niets over blijven.
Indien [eiser] na het vroegtijdige einde van zijn carrière als loodgieter nimmer andere betaalde werkzaamheden heeft kunnen verwerven omdat hij daartoe vanwege zijn persoonlijkheid onvoldoende gemotiveerd was, kan dat niet in die zin aan de aansprakelijke partij worden toegerekend dat deze dan niettemin de schade zal hebben dienen te vergoeden uitgaande van het volledig ontbreken van resterend verdienvermogen bij [eiser]. Een dergelijk gebrek aan motivatie en daaruit voortvloeiende schade kan worden toegerekend aan het slachtoffer. In het recht dient ervan te worden uitgegaan dat van het slachtoffer op grond van diens eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht dat hij zich er voor inzet daadwerkelijk in overeenstemming met zijn restverdiencapaciteit inkomen te verwerven. Door [eiser] zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden gesteld die meebrengen dat in deze zaak van hem op grond van niet aan hem toerekenbare feiten of omstandigheden een dergelijke inzet niet mocht verwacht.
De rechtbank acht op de volgende gronden aannemelijk dat het nimmer meer verworven hebben van een betaalde baan samenhangt met onvoldoende motivatie bij [eiser]. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de billijkheid eist dat de daaruit voortvloeiende schade volledig aan [eiser] wordt toegerekend.
Verzekeringsgeneeskundige [Y] vermeldt in zijn rapport van 4 februari 1994 dat met [eiser] werd besproken dat hij in ieder geval in staat was lichte werkzaamheden gedurende een hele week te verrichten. De eigen visie van [eiser] was dat hij zich niet in staat achtte zijn werkduur - op dat moment twee dagen per week - uit te breiden. Evenmin zag hij zich in staat andere werkzaamheden te verrichten gedurende de hele week.
Arbeidsdeskundige [X] vermeldt in zijn rapport van 5 april 1994 dat [eiser] over bemiddeling eerst wil nadenken. Over re-integratie vermeldt hij dat [eiser] eerst zelf wil zoeken en mogelijk te zijner tijd weer terug wil naar de oude werkgever.
[A] vermeldt in zijn rapport van 16 september 1996 onder het kopje "Werkanamnese" onder meer dat er een keuring of een herkeuring op grond van de WAO zou hebben plaatsgevonden en dat [eiser] nu tot 40% arbeidsongeschikt zou zijn afgeschat. [eiser] vertelde hem dat hij passend werk moest zoeken, doch dat hij dat nog niet had gevonden. [A] vermeldt dan: "Het wordt niet helemaal duidelijk of hij daar nu actief naar op zoek is, maar hij zegt dat hij "denkt aan omscholing tot bv. C.V.-monteur", ook al weet hij niet of hij dat werk wel aankan."
[C] vermeldt in zijn rapport van 14 mei 2002:
"Na enige tijd kwam hij ziek thuis en in de WAO terecht. Maar als ik betrokkene goed begrijp werd hij op zeker moment met beperkingen weer arbeidsgeschikt verklaard. Hij tekende beroep aan, werd in het gelijk gesteld, maar bij een volgend beroep werd die beslissing weer teruggedraaid. Hij moest passend werk zoeken, als telefonist of zo (smalend). Via de WAO kwam onderzochte in de bijstand terecht en toen is hij in 1996 voor zichzelf begonnen samen met een compagnon, een groothandel in textiel c.q. ondergoed. In september 1998 is hij ermee gestopt: (...) Na zijn werkzaamheden in het eigen bedrijf heeft onderzochte geen arbeid meer verricht."
Als productie 31 bij dagvaarding heeft [eiser] een formulier "Voorbereiding werkzoekende - gesprek "kwalificerende intake" overgelegd. Dit formulier vermeldt als wensberoep "licht administratief werk", als bedrijf "eenmanszaak". Achter "Wat wilt u verdienen?" is ingevuld "2700 netto minimaal". Volgens het formulier kan [eiser] vanaf 09.00 uur beginnen met werken en vervolgens werken tot 16.00 uur. Hij kan niet 's avonds en 's nachts werken. Zijn reistijd mag een half uur bedragen. Achter "Wat is voor uw werk nog meer belangrijk?" is vermeld: "Ik wil niet met collega's werken die te veel met mijn werk bemoeien. Daardoor kan ik agressief van raken waardoor er minder leuke dingen kunnen gebeuren." Achter de vraag "Waarover twijfelt u?" staat vermeld: "Of ik wel met mensen kan werken en of ik tegen een drukke omgeving kan werken. Op dit moment kan ik absoluut geen drukte hebben. Dit is het gevolg van een letsel die ik heb overgehouden na een ongeval in 1992. Na deze periode ben ik lichamelijk en geestelijk heel erg achteruit gegaan." Bij de vragen over solliciteren staat vermeld dat bij vrienden en kennissen is gesolliciteerd "via gesprek". De reacties daarop waren negatief. Als reden staat vermeld: "Bij mijn gesprekken ben ik te eerlijk en meestal kennen de mensen mij ook en mijn klachten waardoor ze mij niet willen aannemen." Als problemen die [eiser] tegenkomt bij het solliciteren staat vermeld: "Geen vertrouwen van de werkgevers omdat ze denken dat ik teveel ziek zal zijn i.v.m. letsel."
Bij conclusie van antwoord onder 14 heeft Nationale-Nederlanden op onder meer de inhoud van voornoemde productie gewezen en aangevoerd dat Nationale-Nederlanden in 1999 vraagtekens plaatste bij het standpunt van [eiser] dat hij als gevolg van de ongevalsklachten niet in staat was om werk te vinden. [eiser] stelt bij conclusie van repliek onder 13 dat het formulier dateert uit 2000 en dat juist in die periode zijn psychische klachten zijn ontstaan c.q. zodanig zijn verergerd dat hij onder behandeling van een psychiater is gekomen. Niet onaannemelijk is in de visie van [eiser] dat indien hij eerder de nodige ondersteuning zou hebben gekregen van Nationale-Nederlanden, hij in staat zou zijn geweest om zijn resterende verdiencapaciteit nog te benutten. [eiser] stelt dat hij wel degelijk initiatieven heeft ontplooid.
Hoewel [eiser] stelt dat hij initiatieven heeft ontplooid om zijn resterende verdiencapaciteit te benutten, blijft het bij die enkele niet gemotiveerde stelling van [eiser]. De gestelde initiatieven zijn niet geconcretiseerd en hebben kennelijk in alle jaren sedert zijn uitval als loodgieter nimmer tot enig resultaat geleid. Immers, volgens zijn eigen stellingen heeft [eiser] na het einde van zijn dienstverband met [Z] en behoudens de werkzaamheden in zijn textielbedrijf - waarmee hij volgens zijn stellingen nooit iets heeft verdiend - nimmer een dag gewerkt. Uit het onder het onder 4.32 hiervoor genoemde formulier kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat [eiser] niet werkelijk de wens had om een betaalde baan te verkrijgen.
[eiser] verwijt Nationale-Nederlanden thans dat zij hem geen ondersteuning heeft gegeven. [eiser] heeft echter reeds in 1994 aan arbeidsdeskundige [X] medegedeeld over bemiddeling nog te willen nadenken en voor wat betreft re-integratie eerst zelf te willen zoeken. Dat [eiser] nadien enig initiatief heeft genomen dan wel enig verzoek heeft gericht aan een instantie of aan Nationale-Nederlanden ter zake van door hem gewenste begeleiding bij enige serieuze poging tot re-integratie in passende arbeid is gesteld noch gebleken. Dit terwijl [eiser] in de loop van de tijd door diverse professionele belangenbehartigers is bijgestaan.
In 2003 is op initiatief van Nationale-Nederlanden tussen de toenmalige belangenbehartiger van [eiser], Bureau Pals, en Nationale-Nederlanden afgesproken dat op kosten van Nationale-Nederlanden een re-integratiedeskundige zou worden ingeschakeld. Die zou onderzoek doen en [eiser] indien mogelijk begeleiden naar loonvormende arbeid. Nationale-Nederlanden was wel bereid om de kosten van een dergelijke begeleiding te dragen, maar niet om nog aanvullende voorschotten op de schade aan [eiser] te verstrekken. Vervolgens heeft [eiser] zich echter tot een andere belangenbehartiger gewend die aan Nationale-Nederlanden kenbaar heeft gemaakt dat de re-integratiebegeleiding op dat moment "minder zinvol" was. De belangenbehartiger zou zich wederom tot Nationale-Nederlanden wenden zodra pogingen tot re-integratie zinvol zouden lijken. Dat is kennelijk nimmer het geval geweest. Het zou wellicht verstandig zijn geweest indien Nationale-Nederlanden al in een vroegtijdig stadium zou hebben aangedrongen op professionele re-integratiebegeleiding van [eiser]. Het is echter niet aan een tekortschieten van Nationale-Nederlanden te wijten dat re-integratie niet heeft plaatsgevonden. [eiser], begeleid en geadviseerd door de door hem gekozen belangenbehartigers, had daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn bij dagvaarding geponeerde stelling dat hij als gevolg van het ongeval voor een zeer substantieel bedrag aan schade wegens verlies verdienvermogen heeft geleden in het licht van de gemotiveerde betwisting door Nationale-Nederlanden onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] had kunnen re-integreren in andere arbeid indien hij daartoe gemotiveerd zou zijn geweest.
Huishoudelijke hulp en zelfredzaamheid
[eiser] heeft na het ongeval nog geruime tijd als loodgieter kunnen functioneren, zij het met beperkingen. Vier jaar na het ongeval constateerde [A] bij zijn onderzoek dat [eiser] een zeer atletische lichaamsbouw had en een goed ontwikkeld spierstelsel. [A] trof geen afwijkingen aan behoudens de door [eiser] aangegeven pijnklachten, waardoor [eiser] in de visie van [A] (licht) beperkt was in het verrichten van arbeid. De geduide beperkingen brengen naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat er bij [eiser] schade is in de sfeer van een behoefte aan huishoudelijke hulp of schade wegens het in verminderde mate in staat zijn tot het verrichten van werkzaamheden in de privé-situatie. [eiser] heeft geen enkel concreet voorbeeld genoemd van dergelijke werkzaamheden die hij door zijn beperkingen niet heeft kunnen verrichten in de inmiddels twintig jaar die sinds het ongeval zijn verstreken. De stelling van [eiser] bij conclusie van repliek onder 50 dat hij sinds oktober 1999 niet meer bij zijn ouders woont en dat hij sindsdien een eigen huishouden heeft, valt bovendien niet te rijmen met het feit dat [C] in 2002 (datum van onderzoek: 8 april 2002) in zijn rapport heeft vermeld:
"Onderzochte woont in Den Haag bij zijn ouders met huiselijk verkeer, al heeft hij wel een eigen kamer. Hij heeft nooit op zichzelf gewoond. (...)"
Smartengeld
[eiser] vordert een bedrag aan smartengeld van € 40.000.
Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die letsel heeft opgelopen als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding.
[eiser] was 22 jaar oud toen hem als gevolg van onzorgvuldig handelen van werknemers van Lamonro het ongeval overkwam. Door het ongeval liep [eiser] volgens het rapport van [A] (neuroloog) de volgende letsels op:
"1. Commotio cerebri of contusio cerebri graad 1, restloos genezen.
2. Waarschijnlijk rekkingsletsel dan wel zijdelings compressieletsel waardoor beschadiging van de N. accessorius en/of van de bovenste takken van de plexus brachialis rechts of van de bovenste cervicale wortels rechts.
3. Ondanks genezen van de objectiveerbare afwijkingen nog steeds pijnklachten in het gebied van de cervicale wervelkolom aan de rechterzijde met uitstraling tot in de rechter bovenarm."
[A] acht [eiser] daardoor beperkt in het gebruik van de nek en de rechterarm ([eiser] is rechtshandig). [A] heeft de mate van blijvende invaliditeit begroot op 3% van de hele mens. Door de genoemde beperkingen is [eiser] ongeschikt geraakt voor het verrichten van zijn arbeid als loodgieter. Als gevolg daarvan is het vaste dienstverband van [eiser] met zijn toenmalige werkgever uiteindelijk ten einde gekomen, omdat die werkgever geen passende arbeid beschikbaar had. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval ook psychische klachten heeft ontwikkeld en dat hij daardoor blijvend volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Deze stelling vindt echter geen bevestiging in het op gezamenlijk verzoek van (de medisch adviseurs van) partijen door [C] (psychiater) uitgebrachte rapport. Op grond van de gevolgen die het ongeval voor [eiser] heeft gehad, zoals deze gevolgen in rechte dienen te worden aangenomen, is een bedrag aan smartengeld in de orde van grootte van € 40.000 niet gerechtvaardigd. Rekening houdend met alle omstandigheden komt de rechtbank bij begroting van het smartengeld per datum ongeval niet op een hoger bedrag dan € 6.000,00. Voor de indicatie van dat bedrag is met name van belang dat er weliswaar slechts sprake is van milde beperkingen, maar dat deze wel hebben geleid tot arbeidsongeschiktheid van [eiser] voor het eigen beroep als loodgieter en tevens tot beperkingen bij het uitoefenen van zijn belangrijkste hobby (tot het ongeval: voetballen in het eerste elftal van de amateurvereniging waar hij ook veel sociale contacten had).
Kosten medische behandelingen, reiskosten en porto en telefoonkosten
[eiser] stelt voor deze schadeposten te begroten op respectievelijk € 1.000, € 1.000 en € 500 inclusief wettelijke rente tot 1 januari 2011. Nationale-Nederlanden voert aan dat deze posten niet zijn onderbouwd. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap dat de kosten zijn gemaakt en voor wat betreft de kosten van medische behandelingen dat die niet door de ziektekostenverzekeraar van [eiser] zijn voldaan.
Dat kosten van medische behandelingen voor eigen rekening van [eiser] zijn gekomen, is onvoldoende gemotiveerd. [eiser] stelt wel dat hij een eigen risico verschuldigd is voor medische behandelingen, maar iedere verdere onderbouwing ontbreekt. Het is ook niet zonder meer aannemelijk dat ongevalsgerelateerde medische kosten voor rekening van [eiser] zijn gekomen. Dat [eiser] in verband met (gevolgen van) het ongeval enige reiskosten, portokosten en telefoonkosten heeft gemaakt, is aannemelijk. Nu een specificatie ontbreekt, zal de rechtbank die kosten schatten op een bedrag van € 500.
Slotsom
De rechtbank ziet geen aanleiding om nader deskundigenonderzoek te gelasten. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting door Nationale-Nederlanden en de door partijen overgelegde producties, waaronder de rapporten van de in gezamenlijk overleg opgedragen medische expertises, onvoldoende heeft gesteld dat hij als gevolg van het ongeval voor een groter bedrag aan schade heeft geleden dan het bedrag dat door Nationale-Nederlanden reeds in de vorm van voorschotten onder algemene titel is vergoed. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen en dat [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van het geding. LJN BW2298