Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 160519 Ongeval buspassagier. Deskundigenbericht leidend; Geen causaal verband gehoorverlies en evenwichtsstoornis

RBAMS 160519 Ongeval buspassagier. Deskundigenbericht leidend; Geen causaal verband gehoorverlies en evenwichtsstoornis
- verzocht 30,9 uren x € 250,00 + 6%; gekort op het punt van inleesuren en kantoorkosten; toegewezen 22 uren x € 250,00 + BTW = € 6.655,00.

De beoordeling

2.1.
[verzoekster] is geboren in 1959 en is [functie] van beroep.

2.2.
Op 21 november 2012 reed [verzoekster] als passagier mee met een bus van het GVB. [verzoekster] stond bij de deur, toen de bus hard moest remmen in verband met een plotseling overstekende auto. Vervolgens reed een bus van EBS achterop de bus.

Bij de aanrijdingen werd [verzoekster] over enige meters door de bus gelanceerd en is achterover op haar hoofd en rug gevallen.

2.3.
Na het ongeval is [verzoekster] geopereerd aan haar ruggenwervel en onderste wervel. Haar letsel bestond uit twaalf gebroken ribben, drie gebroken wervels, licht schedelhersenletsel, een hoofdwond en een longcontusie. Sinds het ongeval heeft [verzoekster] last (gehad) van verschillende klachten, waaronder gehoorproblemen aan de rechterkant, evenwichtsproblemen met draaiduizeligheid en pijn in rug, bekken, heup, nek en schouder. [verzoekster] ondervindt ook pijn van nog niet verwijderde fixatieschroeven, heeft fysiotherapie en staat nog onder behandeling van verschillende artsen.

2.4.
Op 5 augustus 2014 constateert de behandelend KNO-arts [naam arts] een beschadiging van het rechterslakkenhuis. In zijn brief aan de huisarts van 8 juli 2015 schrijft [naam arts] , voor zover van belang:

( ... )

Diagnose: door trauma uitgevallen slakkenhuis (posttraumatisch) en schade aan het evenwichtsorgaan (ook door trauma?).

Overwegingen: Overleg met de heer [naam medewerker] (Medas BV): uitleg dat de schade aan gehoor rechts echt alleen door het trauma kan zijn veroorzaakt.

( ... )

2.5.
In zijn brief aan [verzoekster] van 22 september 2017 schrijft [naam arts] , voor zover van belang:

Er is door prof. [naam professor] gesuggereerd dat het gehoorverlies niet kan komen door het trauma, maar ik betwist dat.

Het gehoor was voor het trauma onaangedaan en na het trauma verminderd. Alleen het trauma kan het verschil hebben veroorzaakt.

De hooggeleerde [naam professor] zegt ook niets te weten van een trauma (en dus de ernst), maar de opgevraagde gegevens in het OLVG zullen dit bewijzen en daarmee het ongelijk van hem.”

2.6.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is een expertise verricht door orthopedisch chirurg [naam chirurg] , die op 19 november 2016 zijn bevindingen heeft gerapporteerd (hierna: het orthopedisch rapport). In dit rapport wordt geconcludeerd dat (alleen) de rugklachten van [verzoekster] in causaal verband staan met het ongeval. Het percentage blijvende invaliditeit is vastgesteld op 8 %. Beperkingen zijn aangegeven voor langer dan één uur achtereen zitten, langer dan een half uur achtereen staan en lopen, alsmede voor gebogen werken, buigen en draaien.

2.7.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is een expertise verricht door KNO-arts prof. dr. [naam professor] , die op 9 februari 2017 zijn bevindingen heeft gerapporteerd (hierna: het KNO-rapport). Dit rapport luidt voor zover van belang als volgt:

( ... )

3. Beschouwing

Bij de oordeelsvorming omtrent een eventueel oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten van het gehoorverlies aan duizeligheid zijn de volgende 11 punten van belang, gerangschikt in willekeurige volgorde.

(…) [weergave punten 1 t/m 11, rechtbank]

figuur 1


Beantwoording van de vragen

1 De situatie met ongeval
( ... )

2 De situatie zonder ongeval
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval

( ... )

figuur2


( ... )

2.8.
Na ontvangst van de conceptrapportage van [naam professor] hebben partijen, bijgestaan door hun medisch en juridisch deskundigen, de mogelijkheid gehad terzake vragen te stellen aan [naam professor] en opmerkingen te maken. De medisch adviseur van [verzoekster] heeft bij brieven van 11 januari 2017 en 25 juli 2017 gereageerd op de conceptrapportage, waarna [naam professor] hierop heeft geantwoord bij brieven van 19 januari 2017 en 27 juli 2017.

2.9.
Aegon Schadeverzekering N.V. is de verzekeraar van EBS en heeft als zodanig aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval. Op 20 december 2012 heeft VGA aan [verzoekster] bericht dat zij op grond van de schuldloze derdenregeling van het Verbond van Verzekeraars optreedt VGA als schaderegelaar, nu zij de eerst aangesproken WAM-verzekeraar is. In dat kader heeft VGA € 63.000,00 aan voorschotten betaald aan [verzoekster] .

De vordering

3.1.
[verzoekster] verzoekt, na wijziging van eis ter zitting, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad om:

te verklaren voor recht dat het door [verzoekster] opgelopen gehoorverlies van het rechteroor en de evenwichtsstoornis (duizeligheid) als ongevalsgevolg moeten worden aangemerkt en derhalve voor vergoeding in aanmerking moeten komen;

te bepalen dat VGA c.s. jegens [verzoekster] veroordeeld wordt tot betaling van een voorschot onder algemene titel van € 10.000,00 en een voorschot op smartengeld van € 3.000,00;

met veroordeling van VGA c.s. in de kosten, begroot als bedoeld in artikel 1019aa Rv, van deze procedure.

3.2.
Het gevorderde onder punt 2 ziet, volgens [verzoekster] ter zitting, niet alleen op de gehoor- en duizeligheidsklachten, maar tevens op de rugklachten.

De beoordeling

Vordering 1: verklaring voor recht

4.1.
[verzoekster] verzoekt een verklaring voor recht dat het door haar opgelopen gehoorverlies van het rechteroor en de evenwichtsstoornis (duizeligheid) als ongevalsgevolg moeten worden aangemerkt en derhalve voor vergoeding in aanmerking dienen te komen.

4.2.
Met betrekking tot (onder meer) het wel of niet aanwezig zijn van dit causaal verband hebben partijen op gezamenlijk verzoek KNO-arts [naam professor] benoemd om expertise te laten verrichten (het KNO-rapport). Partijen hadden tevens overeenstemming over de vraagstelling aan deze deskundige.

4.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Indien op gezamenlijk verzoek van partijen een deskundige is benoemd, de deskundigheid van de deskundige niet ter discussie staat, het rapport op een correcte wijze tot stand is gekomen en inzicht biedt in de wijze waarop de deskundige tot zijn conclusies is gekomen, zijn partijen daaraan gebonden en zal de rechter, ofschoon hij vrij is in de waardering van het door het rapport geleverde bewijs, in de regel veel betekenis toekennen aan de bevindingen van de deskundige voor zover die betrekking hebben op het terrein waarop de deskundige over expertise beschikt die de rechter zelf niet heeft. Van de partij die deze bevindingen van de deskundige betwist, mag verwacht worden dat hij deze betwisting deugdelijk motiveert. Er dienen klemmende, zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren te bestaan over de totstandkoming, of de inhoud van het deskundigenbericht of dat de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica op grond waarvan aan de rapportage geen beslissende betekenis zou kunnen worden toegekend.

In veel gevallen zal daartoe het in het geding brengen van een rapport van een andere deskundige noodzakelijk zijn en zal de partij die dat nalaat in zijn stelplicht ten aanzien van deze betwisting tekortschieten.

4.4.
In het KNO-rapport wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een medisch causaal verband tussen het door [verzoekster] gestelde gehoorverlies van het rechteroor en de evenwichtsstoornissen (duizeligheid) en het ongeval. [verzoekster] betwist deze conclusie.

4.5.
Hiertoe voert zij aan dat sinds het KNO-rapport nieuwe informatie beschikbaar is en [naam professor] daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden in het rapport. Die informatie bestaat eruit dat [naam arts] in zijn brief van 22 september 2017 bij het opnieuw zien van [verzoekster] bij zijn standpunt blijft dat de klachten door het trauma moeten komen, aldus [verzoekster] .

4.6.
De rechtbank is met VGA c.s. van oordeel dat dit bezwaar van [verzoekster] tegen het rapport haar niet kan baten. De opgevoerde informatie is niet nieuw, maar bevestigt de eerdere berichtgeving van 8 juli 2015 van [naam arts] . Naar onweersproken vaststaat heeft [naam professor] van deze en ook van de overige informatie van [naam arts] kennisgenomen en deze meegewogen in zijn (concept)rapport (paragraaf 4 ‘Beschouwing’).

4.7.
Dit geldt ook voor het bestaan van een hoofdwond na het ongeval. De stelling van [verzoekster] dat [naam professor] deze omstandigheid niet bij zijn overwegingen heeft betrokken, is onjuist. Zoals VGA c.s. terecht aanvoert, heeft [naam professor] deze informatie weliswaar niet meegenomen in het conceptrapport, maar wel in de eindversie van het rapport. Dit blijkt bijvoorbeeld uit paragraaf 1.1. (“De hoofdwond werd gehecht”) en uit paragraaf 3 onder 8 (“Dat sprake is geweest van een trauma capitis is niet vermeld in het dossier van het OLVG, het ziekenhuis waarin zij behandeld werd in verband met de ongeval gevolgen, ( ... ). Wel vermeldt betrokkene bij de anamnese dat er neurologisch onderzoek is geweest en dat er licht schedel-hersenletsel werd geconstateerd. Dit is echter niet in het dossier vermeld, hetgeen kan duiden op de geringe ernst van het hoofdletsel.”). Bovendien heeft [naam professor] in zijn brief van 19 januari 2017 aan de medisch adviseur van [verzoekster] zijn conclusie dat geen sprake is van traumatische evenwichtsstoornissen en traumatisch gehoorverlies ook nader gemotiveerd ten aanzien van dit punt.

4.8.
Anders dan [verzoekster] stelt, heeft [naam professor] in zijn rapport ook rekening gehouden met de aanwezigheid van vestibulaire klachten na het ongeluk, zoals vermeld in de brief van de behandelend neuroloog van 23 juli 2015. Dit blijkt uit paragraaf 2.3: “-Brief [naam neuroloog] , neuroloog, BovenIJ Ziekenhuis Amsterdam, d.d. 23-07-2015. (…) Conclusie: vestibulaire klachten ontstaan na busongeluk. (…) Onduidelijk is wat met ‘vestibulaire klachten’ wordt bedoeld. Hier wordt dus geen diagnose vermeld. 
( ... )
”.

4.9.
[naam professor] is vervolgens, op basis van eigen onderzoek en na kennisneming van voornoemde en de andere beschikbare informatie uit de behandelend sector, na weging van 11 gespecificeerde punten ten aanzien van een mogelijk oorzakelijk verband en voorzien van een uitvoerige motivering, tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van voornoemd medisch causaal verband. In zijn reactie op de brieven van de medisch adviseur van [verzoekster] naar aanleiding van het conceptrapport, heeft [naam professor] nader gemotiveerd dat en waarom hij bij deze conclusie bleef.

4.10.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie op consistente, inzichtelijke en logische wijze is onderbouwd. De bezwaren van [verzoekster] kunnen niet worden aangemerkt als klemmende, zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren over de totstandkoming, of de inhoud van dit deskundigenbericht als bedoeld in 4.3.

De rechtbank zal zich daarom baseren op de bevindingen en conclusies in dit rapport. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat het door [verzoekster] opgelopen gehoorverlies van het rechteroor en de evenwichtsstoornis (duizeligheid) niet als ongevalsgevolg kan worden aangemerkt.

4.11.
Aan dit oordeel doet niet af dat, zoals gesteld door [verzoekster] en erkend door [naam professor] , [verzoekster] geen duizeligheidsklachten en gehoorproblemen had voor het ongeval, [naam professor] geen alternatieve oorzaak voor de klachten heeft gevonden en er ook geen alternatieve oorzaak blijkt uit de MRI-scan die op aangeven van [naam professor] is gemaakt door de behandelend sector. [naam professor] heeft immers zeer specifiek gemotiveerd en nadrukkelijk geconcludeerd dat de huidige klachten en afwijkingen “er ook zouden zijn geweest indien het ongeval [verzoekster] niet was overkomen” (antwoord op vraag 2.c, zie 2.7) en dat het (zonder ongeval) “zeker is” dat deze in dezelfde omvang en op dezelfde termijn hadden kunnen ontstaan” (antwoord op vraag 2.d) . Het vinden van een alternatieve oorzaak is niet de taak van de deskundige en de vraag wat de alternatieve oorzaak zou kunnen zijn, is dan ook niet aan hem voorgelegd.

Uit het voorgaande volgt ook dat de stelling van [verzoekster] dat partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden zijn aan het KNO-rapport (door de rechtbank begrepen als een beroep op de derogerende werking van artikel 6:248 lid 2 BW) niet kan slagen.

4.12.
De slotsom hiervan is dat de onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.

Vordering 2: voorschot

4.13.
Voor zover [verzoekster] het voorschot vordert op grond van de zelfstandige schade ten aanzien van de duizeligheidsklachten en het gehoorverlies, zal dit worden afgewezen, nu hierboven is geoordeeld dat geen causaal verband bestaat tussen die klachten en het ongeval.

4.14.
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat het verzoek tot betaling van het voorschot tevens ziet op schade als gevolg van haar rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. VGA c.s. heeft op grond daarvan eerder voorschotten betaald, maar die betalingen zijn vervolgens gestopt terwijl de rugklachten nog aanwezig zijn, aldus [verzoekster] .

4.15.
De rechtbank stelt voorop dat in het kader van een deelgeschilprocedure een verzoek tot het bepalen van een voorschot kan worden gedaan. Uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 14 en 19 alsmede Kamerstukken II, 2008-2009, 31 518, nr. 8, p. 2) volgt dat het verzoek kan zien op vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, terwijl het ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Onder deze laatste categorie, aspecten van het schaderegelingsproces, valt een beslissing over de toekenning van een (aanvullend) voorschot. De aard van de deelgeschilprocedure brengt evenwel met zich mee dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoekster] een aanspraak heeft op schadevergoeding ter zake van verschenen schade die het reeds door VGA c.s. betaalde voorschot overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats.

4.16.
[verzoekster] stelt dat ten aanzien van de rugklachten 8 % blijvende invaliditeit is aangenomen in het orthopedisch rapport. ArboNed heeft in het verleden geconcludeerd dat [verzoekster] vanwege de rugklachten een maximale belastbaarheid heeft van 18 uur per week met rustdagen (3 x 6 uur). Zij heeft nog steeds klachten en beperkingen met betrekking tot haar rug die haar belemmeren bij haar werk en het huishouden, aldus steeds [verzoekster] .

4.17.
VGA c.s. erkent de rugklachten als ongevalsgevolg. Zij heeft voorschotten betaald vanwege dientengevolge geleden schade tot 2017 ten bedrage van in totaal € 63.000,00. De door VGA c.s. overgelegde schadestaat sluit op een bedrag van € 57.414,06. De betaalde voorschotten zijn daarvoor ruim voldoende; voor een verdere bevoorschotting bestaat geen grond nu vanaf 2017 (dus volgend op het orthopedisch rapport d.d. 19 november 2016) geen causaal verband (meer) kan worden aangenomen tussen de gestelde schade en het ongeval, aldus VGA c.s.

4.18.
VGA c.s. onderbouwt dit verweer als volgt, waarbij zij de in het orthopedisch rapport genoemde beperkingen (zie 2.6) tot uitgangspunt neemt.

Als gevolg van de geconstateerde rugklachten, heeft [naam chirurg] het percentage blijvende invaliditeit vastgesteld op 8% en heeft beperkingen aangegeven voor langer dan 1 uur achtereen zitten, langer dan een half uur achtereen staan en lopen en heeft beperkingen aangegeven voor gebogen werken, buigen en torderen. Deze klachten en beperkingen zijn niet beperkend voor het uitoefenen van werkzaamheden in een bibliotheek, waarbij lopen, zitten en staan worden afgewisseld. Hiermee kan [verzoekster] , volgens het arbeidsdeskundig rapport van 1 oktober 2014, 24 uur in de week |(maximaal 6 uur per dag) werken. VGA c.s. heeft tot en met december 2016 het verlies aan verdienvermogen vergoedt. Voor de periode van herstel, waarin [verzoekster] aangepast werk heeft gedaan met aangepaste uren, is dit een meer dan reële schadevergoeding.

De rugklachten hebben tot een tijdelijke en beperkte behoefte aan huishoudelijke hulp en zelfwerkzaamheid geleid. [verzoekster] zou ten aanzien daarvan ook een hulpbehoefte hebben gehad, als het ongeluk haar niet was overkomen, omdat zij dan ook gehoor- en duizeligheidsklachten en schouderproblemen had gehad.

VGA heeft meerdere bedragen coulancehalve opgenomen, zoals kosten voor langdurige fysiotherapie pijnstillers, alternatieve geneeskunde en hogere energie. Van deze posten is (uit het medisch dossier) niet gebleken dat de klachten van [verzoekster] aanleiding geven tot het maken van die kosten.

Ook voor het vergoeden van smartengeld bovenop de € 8.000,00 die al is betaald, waarbij aansluiting is gezocht bij de smartengeldgids, is geen plaats.

Aldus steeds VGA c.s.

4.19.
Gelet op dit gemotiveerde verweer van VGA heeft [verzoekster] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen vaststellen zij een aanspraak heeft op schadevergoeding ter zake van verschenen materiële schade die de reeds door VGA betaalde voorschotten overstijgt. Ditzelfde geldt voor het gevorderde voorschot voor immateriële schade (smartengeld).

4.20.
Het onder 2 gevorderde voorschot zal daarom worden afgewezen.

Vordering 3: kosten

4.21.
[verzoekster] vordert begroting en vergoeding van de kosten van het deelgeschil.

De advocaat van [verzoekster] heeft haar kosten voor het entameren van de onderhavige procedure begroot op 30,9 uren x een uurtarief van € 250,00 plus 21% btw en 6% kantoorkosten, te vermeerderen met het griffierecht.

4.22.
Bij de begroting van de kosten van het deelgeschil dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.23.
De gevorderde kosten voldoen naar het oordeel van de rechtbank niet aan de dubbele redelijkheidstoets. Zoals aangevoerd door VGA c.s., bevat de urenstaat van [verzoekster] uren die geen verband houden met deze deelgeschilprocedure, waaronder correspondentie met de schaderegelaar van VGA, met [verzoekster] en met de medisch adviseur. Op de schadestaat staan uren vanaf 24 januari 2018, terwijl het verzoekschrift van 20 december 2018 dateert. Daarbij heeft [verzoekster] meerdere belangenbehartigers gehad en heeft VGA, zoals ter zitting verklaard, € 16.032,10 aan die eerdere belangenbehartigers betaald. De rechtbank houdt het er dan ook met VGA c.s. voor dat de gevorderde 30,9 uren voor een deel bestaan uit het inlezen in het dossier. Deze kosten houden dan ook geen verband met deze deelgeschilprocedure. Wel is het voorstelbaar dat de huidige belangenbehartiger zich opnieuw moest inlezen en het zou onredelijk zijn deze kosten volledig voor rekening van [verzoekster] te laten komen. De rechtbank begroot dit aantal uren op 8.

Voor het opstellen van het verzoekschrift zijn volgens de urenstaat 11,3 uren geschreven, die als zodanig niet worden betwist door VGA c.s. De rechtbank zal dan ook daarvan uitgaan. Deze uren zullen worden vermeerderd met 2,5 uur, eveneens volgens de schadestaat, voor de zitting, afgerond op een totaal van 14 uren. Het uurtarief van € 250,00 wordt door VGA niet betwist en komt de rechtbank niet onredelijk voor.

De rechtbank wijst de verzochte kantoorkosten (6 procent plus btw) af, nu deze worden betwist en geacht worden te zijn inbegrepen in het uurtarief van de advocaat.

De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil dan ook op (22 uren x € 250,00, plus 21% BTW) = € 6.655,00. VGA zal tot betaling van deze kosten, te vermeerderen met het griffierecht van € 291,00, worden veroordeeld. ECLI:NL:RBAMS:2019:4893