GHAMS 230124 bgk na tussentijds overstappen; onvoldoende invulling informatieplicht; doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 230124 bgk na tussentijds overstappen; onvoldoende invulling informatieplicht; doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie
1De zaak in het kort
[geïntimeerde] heeft [appellante] opdracht gegeven tot het verlenen van rechtsbijstand met betrekking tot een ongeval. In de overeenkomst van opdracht staat dat [geïntimeerde] bij een tussentijdse overstap naar een andere belangenbehartiger alle buitengerechtelijke kosten ineens verschuldigd is aan [appellante] . [geïntimeerde] is tussentijds overgestapt naar een andere belangenbehartiger, waarop [appellante] aanspraak heeft gemaakt op de buitengerechtelijke kosten. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen. Het hof wijst de vorderingen van [appellante] in hoger beroep gedeeltelijk toe.
(... red. LSA LM)
3Feiten
De kantonrechter heeft in haar tussenvonnis van 14 september 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) onder r.o. 1.1 t/m 1.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, luiden de feiten als volgt.
3.1
Bij overeenkomst van 15 juli 2019 heeft [geïntimeerde] [appellante] opdracht gegeven tot het geven van rechtsbijstand met betrekking tot een ongeval dat heeft plaatsgevonden op 8 juli 2019. In deze overeenkomst is onder meer vermeld:
“4. De opdrachtgever draagt de aanspraken op vergoedingen van de buitengerechtelijke kosten en alle overige kosten in verband met de behandeling van de zaak, zoals onder meer de kosten van de medisch adviseur, de kosten voor het opvragen van (medisch) informatie en de kosten van deskundigen over aan [appellante] . Middels deze akte van cessie heeft [appellante] een rechtstreeks vorderingsrecht van haar kosten op de aansprakelijke wederpartij c.q. diens verzekeraar en is zij gemachtigd te vragen om de bovengenoemde kosten over te maken op het rekeningnummer van [appellante] .
5. Bij wederopzegging van deze machtiging behoudt [appellante] haar recht om de door haar tot de datum van wederopzegging gemaakte kosten rechtstreeks te vorderen op de aansprakelijke wederpartij c.q. diens verzekeraar. Indien opdrachtgever tussentijds de opdracht intrekt is hij/zij alle door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten, waaronder het honorarium, eigen bijdrage en overige ten behoeve van de schadevaststelling gemaakte kosten ineens verschuldigd aan [appellante] . Opdrachtgever verklaart te allen tijde mee te werken aan een verkrijging van deze kosten voor zover de aansprakelijke partij c.q. diens verzekeraar deze akte van cessie zoals vermeld onder artikel 4 niet zou honoreren, zo nodig in rechte. Op al onze werkzaamheden zijn de algemene voorwaarden van [appellante] van toepassing.”
3.2
In de algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“6.2 De wijze van honorering wordt tussen cliënt en advocaat/jurist/belastingadviseur onderling overeengekomen afhankelijk van het te geven soort advies of te voeren procedure. Indien tussen advocaat/jurist/belastingadviseur en cliënt geen bijzondere wijze van honorering voor de werkzaamheden is overeengekomen, wordt het honorarium berekend uitgaande van een basisuurtarief dat € 225,- bedraagt, exclusief 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.
8.5
Ingeval van incassokosten komen de redelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten en gerechtelijke kosten volledig voor rekening van cliënt. De buitengerechtelijke kosten worden in ieder geval op tenminste €300,- exclusief BTW gesteld.”
3.3
Bij e-mail van 3 november 2019 heeft mr. [naam] van [bedrijf] aan [appellante] geschreven:
“De heer [geïntimeerde] heeft ons verzocht de behandeling van zijn letselschadedossier (bedrijfsongeval 08-07-2019) van u over te nemen. Een daartoe strekkende volmacht treft u bijgaand aan. Ervan uitgaande dat u geen bezwaar tegen de overname heeft, willen wij u verzoeken om aan ons het dossier van de heer [geïntimeerde] zo snel mogelijk (het liefst binnen drie dagen te doen toekomen. (…) Tot slot willen wij u namens de heer [geïntimeerde] bedanken voor uw inzet tot op heden (…).”
3.4
Op 18 november 2020 heeft ASR aan [bedrijf] geschreven:
“Het klopt dat wij de aansprakelijkheid hebben afgewezen op 21 februari 2020. In juli 2020 heb ik een reactie van de vorige belangenbehartiger op mijn afwijzing ontvangen. Naar aanleiding hiervan heb ik aanvullende informatie opgevraagd bij mijn verzekerde en inmiddels ook ontvangen. Na beoordeling hiervan erkennen wij aansprakelijkheid namens onze verzekerde. (…)”
3.5
Op 21 november 2020 heeft [appellante] een factuur gestuurd aan [geïntimeerde] voor de verrichte werkzaamheden over de periode van 8 juli 2019 tot en met 21 november 2020, voor een totaalbedrag van € 10.385,25. Bij de factuur is een specificatie van de in rekening gebrachte tijd gevoegd. Hieruit blijkt dat er 36,06 uur in rekening is gebracht tegen een honorarium van € 225,00 per uur exclusief 21% btw en 6% kantoorkosten.
3.6
[bedrijf] en [appellante] hebben via e-mail met elkaar gecommuniceerd. [bedrijf] schreef op 21 december 2020 om 11:18 uur:
“(…) Op 21 november jl. heeft cliënt verbazingwekkend genoeg een nota van [appellante] ontvangen voor de verrichte werkzaamheden. Cliënt is hier enigszins ontdaan over gezien de hoogte van de nota, maar bovenal omdat hij altijd heeft begrepen dat [appellante] geen kosten in rekening brengt bij slachtoffers. In de tussentijd heeft de wederpartij de aansprakelijkheid erkend. Namens cliënt verzoeken wij dan ook om de nota bij de verzekeraar neer te leggen. Deze zal de nota beoordelen aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. (…)”
3.7
Hierop heeft [appellante] dezelfde dag om 11:24 uur gereageerd:
“Cliënt is zonder overleg, zonder een geldige reden te hebben overstapt en daarmee zijn alle kosten direct opeisbaar geworden. Hiermee is cliënt verantwoordelijk en gehouden om onze kosten te voldoen inzake de verrichte werkzaamheden. Blijkbaar hebt u cliënt niet gewezen op de risico’s van een dossierovername. Ik verzoek de heer [geïntimeerde] de betaling binnen 3 werkdagen te verrichten. Anderszins zal het incassotraject voortgezet worden. (…)”
3.8
Hierop was de reactie van [bedrijf] de volgende dag:
“Zoals ook al aangegeven in de mail van 21 december jl. is de aansprakelijkheid erkend door de verzekeraar. Wij willen u nogmaals erop wijzen dat de buitengerechtelijke kosten gedeclareerd kunnen worden bij de verzekeraar. Een incassotraject zal tot meer onnodige kosten leiden voor [appellante] . (…)”
3.9
Bij brief van 24 december 2020 heeft [appellante] onder meer aan [geïntimeerde] geschreven:
“U bent helaas zonder geldige reden overgestapt en daarmee zijn alle kosten direct opeisbaar geworden. Door de overstap bent u verantwoordelijk en gehouden om onze kosten te voldoen inzake de verrichte werkzaamheden. Tot op heden is onze nota niet betaald waardoor wij u officieel in gebreke stellen. (…) Indien het openstaande bedrag niet binnen 14 dagen op onze rekening is bijgeschreven, dan zullen wij zonder nadere aankondiging de kosten op uw verhalen via de rechter. (…) Tevens dient u rekening te houden met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.”
3.10
Bij e-mail van 17 februari 2021 heeft ASR aan [bedrijf] geschreven:
“Hierbij heeft u aangegeven dat de oude belangenbehartiger uw cliënt heeft gedagvaard omdat zijn declaratie buitengerechtelijke kosten niet betaald zou zijn. Wij hebben de declaratie van de oude belangenbehartiger getoetst aan ons beleid buitengerechtelijke kosten en conform dat beleid betaald. Inhoudelijk kan ik daar geen informatie over geven, gezien de Wet op de privacy. In de bijlage treft u ons beleid buitengerechtelijke kosten aan. (…)”
3.11
Tijdens de procedure in eerste aanleg is gebleken dat ASR [appellante] na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding een bedrag ad € 2.879,81 heeft betaald.
3.12
Per Whatsapp-bericht van 27 september 2022 heeft een schaderegelaar van ASR aan [appellante] het volgende geschreven:
“Zoals al eerder besproken is client overgestapt naar een andere BBH [belangenbehartiger, hof]. Formeel dien je jouw openstaande BGK [buitengerechtelijke kosten, hof] op te geven bij de opvolgend BBH en die dient jouw openstaande BGK mee te nemen bij een eindregeling. Er is wel gesproken om te kijken of we deze BGK op dit moment definitief kunnen afwikkelen. Hiertoe heeft a.s.r. het voorstel gedaan om nog een slotuitkering te betalen van € 3.120,00 op de kosten buiten rechte. Dit bedrag is niet onderhandelbaar. Indien hiermee akkoord kan worden gegaan dan zal dit bedrag (na akkoord) worden overgemaakt. Zo niet, dan zal het schaderegelingstraject moeten worden afgewacht en kan bij een eindregeling worden bekeken of dit bedrag eventueel moet worden bijgesteld. (…)”
3.13
[appellante] heeft niet schriftelijk gereageerd op het aanbod van ASR.
4Beoordeling
4.1
Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft [appellante] in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] (uitvoerbaar bij voorraad) wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 10.385,25 ter zake van openstaande facturen, vermeerderd met de wettelijke rente, en een bedrag ad € 878,85 ter zake van de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
4.2
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij het gestelde uurtarief van € 225,00 met [geïntimeerde] is overeengekomen. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de gestelde werkzaamheden door [geïntimeerde], en het reeds door [appellante] van de verzekeraar ontvangen voorschot ad € 2.879,- heeft [appellante] volgens de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat zij aanspraak heeft op een hoger bedrag. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] daarom afgewezen.
4.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in hoger beroep op. Met haar grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, bestrijdt [appellante] in de kern het oordeel van de kantonrechter dat het door [appellante] van ASR ontvangen voorschot in de gegeven omstandigheden volstaat als vergoeding voor de aan [geïntimeerde] verleende bijstand. Volgens [appellante] zijn partijen een uurtarief van € 225,- overeengekomen, omdat de algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard, en heeft [geïntimeerde] de tijdsspecificatie onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook als de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, is het uurtarief van € 225,- volgens [appellante] redelijk, althans heeft [appellante] aanspraak op een redelijk honorarium. Het door de verzekeraar betaalde voorschot kan volgens [appellante] niet als redelijk honorarium worden aangemerkt.
4.4
In hoger beroep is niet (meer) in geschil dat partijen een overeenkomst van opdracht hebben gesloten waarin is vermeld dat [geïntimeerde] opdracht geeft aan [appellante] tot het verlenen van juridische bijstand. De discussie spitst zich enkel toe op de vraag of [appellante] aanspraak kan maken op een hoger bedrag aan vergoeding voor haar werkzaamheden dan zij reeds van ASR heeft ontvangen.
4.5
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] een consument is en [appellante] een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 BW. Uit het hiervoor weergegeven feitenoverzicht blijkt dat de overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen bij een bezoek van [appellante] bij [geïntimeerde] thuis. De overeenkomst is dus gesloten in gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van de handelaar en de consument op een andere plaats dan de verkoopruimte van de handelaar, en dient te worden gekwalificeerd als een overeenkomst buiten de verkoopruimte als bedoeld in artikel 6:230 lid 1 sub g BW. Op grond van artikel 6:230m BW is de handelaar gehouden om de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze informatie te verschaffen in de precontractuele fase zodat de consument weloverwogen een besluit kan nemen over de te sluiten overeenkomst. Die informatieplicht heeft op grond van artikel 6:230m lid 1 sub e BW onder andere betrekking op de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend. Het hof dient ambtshalve te toetsen of aan de in artikel 6:230m BW vervatte vereisten is voldaan.
4.6
De informatieplicht met betrekking tot de totale prijs van de overeengekomen diensten is verder uitgewerkt in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) van 12 januari 2023 in zaak C-395/21 (ECLI:EU:2023:14). Het Hof van Justitie overwoog in dat arrest dat het aan de handelaar is om de consument in de precontractuele fase die informatie te verschaffen, die de consument in staat stelt bij benadering de totale kosten van die diensten te ramen en die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de economische consequenties die het sluiten van deze overeenkomst met zich brengt, zijn beslissing te nemen. Het enkel noemen van een uurtarief voldoet volgens het Hof van Justitie niet aan het transparantievereiste.
4.7
In de onderhavige overeenkomst van opdracht staat het uurtarief niet genoemd. Het uurtarief staat enkel in de algemene voorwaarden, waarvan niet vast staat of zij aan [geïntimeerde] ter hand zijn gesteld. In de overeenkomst van opdracht staat evenmin een schatting van de aan de opdracht te besteden uren of de totale daarmee gemoeide kosten. Desgevraagd heeft [geïntimeerde] ter zitting gesteld dat het uurtarief bij het bezoek van [appellante] op 16 juli 2019 niet ter sprake is gekomen en dat [appellante] evenmin een schatting heeft gegeven van het aantal aan de opdracht te besteden uren. De advocaat van [appellante] heeft ter zitting aangegeven dat dat waarschijnlijk klopt, maar dat die urenschatting ook niet gegeven hoefde te worden, omdat beide partijen ervan uitgingen dat de kosten toch door de verzekeraar zouden worden betaald. [geïntimeerde] heeft herhaaldelijk aangegeven dat ook zo te hebben begrepen. Het hof leidt hieruit af dat [appellante] [geïntimeerde] geen informatie heeft verstrekt over de te verwachten kosten die hij bij tussentijdse opzegging verschuldigd zou zijn, terwijl dat naar het oordeel van het hof wel op de weg van [appellante] had gelegen.
4.8
Het hof overweegt voorts dat geenszins ondenkbaar is dat de facturen van [appellante] slechts gedeeltelijk zullen worden vergoed door de verzekeraar van de werkgever van [geïntimeerde]. De advocaat van [appellante] heeft ter zitting desgevraagd erkend dat sprake kan zijn van een verschil tussen de ingediende nota’s en de uiteindelijke door de verzekeraar betaalde vergoeding, maar dat het redelijk is dat verschil bij [geïntimeerde] neer te leggen. Bovendien heeft [appellante] in de facturen waarvan betaling wordt gevorderd ook uren in rekening gebracht voor een procedure bij het UWV, waarvan ook volgens de advocaat van [appellante] voorstelbaar is dat die een discussiepunt zouden vormen bij de uiteindelijke schaderegeling. De kans is dus reëel dat toewijzing van de vorderingen van [appellante] zou meebrengen dat [geïntimeerde] de buitengerechtelijke kosten niet alleen zou moeten voorschieten (in afwachting van de definitieve schaderegeling), maar dat hij een deel van de kosten voor rechtsbijstand door [appellante] uit eigen zak zou moeten betalen. [appellante] had [geïntimeerde] bij het sluiten van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moeten informeren over de kans dat dit risico zich zou verwezenlijken, en over de omvang van dit risico (hoeveel uur, tegen welk uurtarief), hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.9
De informatieplicht met betrekking tot de totale prijs van de overeengekomen diensten moet worden aangemerkt als een essentiële informatieplicht (HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677). Bij schending van deze informatieplicht dient de rechter een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie toe te passen, die bij een voldoende ernstige schending van een essentiële informatieplicht kan bestaan uit een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. In de optiek van het hof moet de onderhavige schending van de informatieplicht als een voldoende ernstige schending worden aangemerkt, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat hij juist met [appellante] in zee is gegaan omdat de door [appellante] geboden rechtsbijstand gratis zou zijn.
4.10
Gelet op de aard van de overeenkomst en van de geschonden informatieverplichting is het hof van oordeel dat gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst in de vorm van prijsvermindering als een doeltreffende en evenredige sanctie kan worden aangemerkt. Het ligt naar het oordeel van het hof voor de hand om de omvang van die prijsvermindering gelijk te stellen aan de buitengerechtelijke kosten die ASR bij het treffen van de definitieve schaderegeling weigert aan [geïntimeerde] te vergoeden, voor zover betrekking hebbend op de door [appellante] geleverde diensten. Die schaderegeling zal immers, naar verwachting, mede betrekking hebben op de diensten geleverd door de opvolgende belangenbehartiger. Omdat [geïntimeerde] nog geen definitieve schaderegeling heeft getroffen, en niet duidelijk is op welk gedeelte van die uiteindelijke schaderegeling [appellante] aanspraak kan maken (en of en hoeveel hoger dit zal uitvallen dan het reeds door ASR betaalde voorschot) zal het hof de vorderingen van [appellante] toewijzen als in het dictum vermeld. Volledigheidshalve overweegt het hof dat [appellante] , gelet op de aard van de toegepaste prijsvermindering, geen belang meer heeft bij een oordeel over het overeengekomen uurtarief c.q. de redelijkheid van het honorarium en evenmin over het aantal door [appellante] aan de zaak besteedde uren. De hoogte van het bedrag waarop [appellante] eventueel nog recht heeft, hangt immers uitsluitend af van de beoordeling door ASR van de facturen die [appellante] zal indienen c.q. heeft ingediend in het kader van de definitieve schaderegeling.
4.11
De grieven slagen in zoverre. Het vonnis waarvan beroep zal omwille van de overzichtelijkheid geheel worden vernietigd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente zullen worden afgewezen, nu nog niet vaststaat of [appellante] recht heeft op een hoger bedrag dan ASR reeds heeft betaald en, zo ja, op welk bedrag. Bij deze uitkomst ziet het hof aanleiding de kosten in hoger beroep te compenseren. ECLI:NL:GHAMS:2024:153