Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 100522 seksueel misbruik; geen deugdelijke onderbouwing voor gevorderde bgk, hof wijst af

GHARL 100522 misbruik door buurman/huisvriend/docent; autismespectrumstoornis; schade deels toegerekend tzv VAV, studievertraging, reis- en medische kosten
- smartengeld 15.000,00

- pas in 2007 was betrokkene daadwerkelijk in staat een civiele schadevergoedingsvordering tzv seksueel misbruik in te stellen; geen verjaring
- geen deugdelijke onderbouwing voor gevorderde bgk, hof wijst af

in vervolg op
Rb Overijssel 200116 aansprakelijkheid voor seksueel misbruik minderjarige door buurman/leerkracht; moment aangifte in beginsel bepalend voor aanvang verjaringstermijn
en
RBOVE 240419 Seksuele handelingen door buurman/leerkracht onrechtmatig; verplichting tot vergoeding van 80% vd schadeiudex calculat vav

3.
Het geschil en de beslissing van de rechtbank

Waarover gaat deze zaak?

3.1
[appellant] en [de buurman] hebben vlak naast elkaar gewoond. [appellant] was vijf jaar toen hij daar kwam wonen. [de buurman] werd een huisvriend van de familie. Tussen hen beiden bestaat een leeftijdsverschil van zo’n 25 jaar. [de buurman] is op enig moment ook de docent op de middelbare school (klas 4 VWO) van [appellant] geworden. Op 30 juni 2009 heeft [appellant] aangifte gedaan van seksueel misbruik door [de buurman] toen hij nog (jong)minderjarig was. [de buurman] heeft in de politieverhoren die daarop volgden erkend dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [appellant] . Bij brief van 9 mei 2011 heeft [appellant] [de buurman] hiervoor aansprakelijk gesteld en aanspraak gemaakt op schadevergoeding. [de buurman] is niet strafrechtelijk vervolgd.

3.2
[appellant] heeft met de inleidende dagvaarding van 19 januari 2015 de onderhavige procedure gestart. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [de buurman] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd en een schadevergoeding gevorderd van € 187.898,87. [appellant] stelt dat hij als gevolg van het seksueel misbruik (vanaf zijn twaalfde tot ongeveer zijn negentiende levensjaar) ernstig psychisch letsel heeft ondervonden en hiervoor vele behandelingen heeft ondergaan, die tot op heden voortduren; hij is ook opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis na een crisis. Er is sprake van studievertraging en verlies van arbeidsvermogen en schade als gevolg van medische kosten en reiskosten. [appellant] maakt daarnaast ook aanspraak op smartengeld.

3.3
Volgens [de buurman] hebben de ontuchtige handelingen (pas) plaatsgevonden in 1998, toen [appellant] bijna 16 jaar was, en alleen in dat jaar. Hij heeft zich in rechte beroepen op verjaring. Dit verjaringsverweer is door de rechtbank verworpen in het vonnis van 20 januari 2016.2 Daarna heeft de rechtbank, na een comparitie van partijen, een psychiater als deskundige benoemd om een onderzoek te verrichten naar de aard en omvang van de psychische klachten van [appellant] . Na het uitbrengen van het deskundigenrapport heeft de rechtbank in het vonnis van 14 februari 20183 geconcludeerd dat [appellant] ernstige psychische schade heeft opgelopen als gevolg van het seksueel misbruik. Er zijn door de deskundige echter ook andere factoren genoemd die mogelijk hebben bijgedragen aan de ernstige psychische schade (zijn persoonlijkheidsstructuur (autisme spectrum stoornis) en zijn beperkte sociale mogelijkheden en kwetsbaarheid). Gelet hierop acht de rechtbank het niet redelijk de gehele schade toe te rekenen aan [de buurman] , maar kort gezegd voor 80%. Het smartengeld heeft de rechtbank begroot op € 10.000. Voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen (waaronder ook de studievertragingsschade) heeft de rechtbank om nadere informatie gevraagd. In het eindvonnis van 24 april 2019 4 heeft de rechtbank de schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen begroot op € 10.198,40 en daarnaast nog enige andere beslissingen gegeven over kleinere schadeposten. In het dictum is de gevorderde verklaring voor recht gegeven en is [de buurman] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 23.850,16 met wettelijke rente en met veroordeling in de proceskosten.

4
De vordering en procedure in hoger beroep

De vordering van [appellant] – principaal hoger beroep

4.1
[appellant] is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en heeft vijf grieven geformuleerd die alle zien op de omvang van de schade (causale verdeling 80-20%, reiskosten, smartengeld, medische kosten en verlies verdienvermogen). [appellant] heeft tevens zijn eis gewijzigd en vordert thans in hoger beroep een schadevergoeding van € 420.919,23 (dat voor een groot deel bestaat uit schade wegens verlies arbeidsvermogen), met daarover de wettelijke rente vanaf 19 januari 2015. Tevens vordert hij vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 54.595,20 en veroordeling van [de buurman] in de proceskosten.

De vordering van [de buurman] – incidenteel hoger beroep

4.2
Ook [de buurman] is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en voert hiertegen drie grieven aan die zien op het onrechtmatig handelen, de verjaring van de vordering en de causale verdeling. Hij vordert primair afwijzing van de vorderingen van [appellant] en subsidiair vaststelling van een causale verdeling van de schade van 25-75%, met bevestiging van de overige oordelen van de rechtbank en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5
De beoordeling in hoger beroep

Onrechtmatig handelen? Ja.

5.1
[appellant] heeft in zijn aangifte tegenover de politie verklaard dat het misbruik/de seksuele handelingen in 1994 is/zijn begonnen toen hij 12 jaar oud was (en [de buurman] 37 jaar). Volgens [appellant] is een paar jaren na 1994 niets voorgevallen, maar begon het weer toen hij ongeveer 15 jaar was. Over het eerste voorval verklaart [de buurman] tegenover de politie dat hij zich dat wel kan herinneren, maar dat hij geen idee heeft waarom het gebeurde. Hij weet zich het jaartal niet te herinneren. Volgens [de buurman] is een en ander (in elkaars bijzijn masturberen) begonnen in het voorjaar van 1998 toen [appellant] net 16 jaar was.

5.2
Het hof begrijpt dat de jaartallen (1994, 1997, 1998) na zovele jaren beide partijen niet meer heel helder voor de geest staan. Dat laat onverlet dat [appellant] wel gedetailleerd vertelt over het voorval in 1994, dat [de buurman] dat zich ook nog kan herinneren en dat het toen weer een aantal (drie) jaren duurde voordat de seksuele handelingen weer plaatsvonden, toen [appellant] 15 of 16 jaar was. Genoegzaam staat vast dat [appellant] al langere tijd geregeld bij [de buurman] over de vloer kwam en dat zij samen ook seksfilms bekeken en sekssites op de computer van [de buurman] bezochten. Met de rechtbank oordeelt het hof dat het er niet zoveel toe doet of [appellant] 12, 15 of 16 jaar was toen de seksuele handelingen plaatsvonden, immers [de buurman] was 25 jaar ouder, was een huisvriend van de ouders en buurman en was ook een collega en zelfs leidinggevende van de vader van [appellant] . Deze feiten brengen al met zich dat er van een gelijke verhouding tussen hen geen sprake was: [appellant] was een puber en [de buurman] was zijn docent/buurman. Dat [de buurman] de verhouding tussen hem en [appellant] “min of meer gelijkwaardig” noemt volgt het hof dus niet. Het initiatief voor het uitvoeren van de seksuele handelingen kwam (veelal) van [de buurman] , waarbij [de buurman] ook tegenover de politie heeft verklaard dat hij een afwijzend antwoord van [appellant] op zijn verzoeken niet altijd accepteerde, en dat hij dan [appellant] probeerde te overtuigen, ging aandringen of zeuren. [de buurman] had natuurlijk beter moeten weten en had geen gebruik mogen maken van de kwetsbare leeftijd van [appellant] – een puber – (ook gezien zijn (thuis)omstandigheden, waarover hierna meer) en had moeten afzien van welk seksueel contact dan ook. Dat heeft [de buurman] niet gedaan en daarmee heeft hij onrechtmatig tegenover [appellant] gehandeld, die daardoor ook (materiële en immateriële) schade heeft geleden. Het hof sluit zich verder kortheidshalve aan bij de overwegingen van de rechtbank onder 5.16 tot en met 5.27 in het vonnis van 20 januari 2016 en maakt die tot de zijne. Grief 1 in het incidenteel hoger beroep van [de buurman] faalt.

Verjaring? Nee.

5.3
[de buurman] heeft een beroep gedaan op het verloop van de verjaringstermijn van vijf jaren van artikel 3:310 lid 1 BW. Vaste rechtspraak5 is dat deze (korte) termijn van vijf jaren gaat lopen als de benadeelde (hier: [appellant] ) bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon (hier: [de buurman] ), waarbij het moet gaan om daadwerkelijke bekendheid. In zaken betreffende seksueel misbruik heeft de Hoge Raad nog een nadere verfijning op deze regels gegeven: indien de benadeelde zijn vordering niet kan instellen door omstandigheden die aan de schuldenaar moeten worden toegerekend, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de schuldenaar zich erop zou mogen beroepen dat de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen op het zojuist bedoelde tijdstip (daadwerkelijke bekendheid)6. De korte verjaringstermijn gaat pas dan in wanneer die omstandigheden niet langer verhinderen dat de vordering kan worden ingesteld.

5.4
Vast staat dat [appellant] tot 29 maart 2007 een dagbehandeling heeft ondergaan in verband met het seksueel misbruik. Naar aanleiding van deze (therapeutische) gesprekken heeft [appellant] aan zijn ouders verteld wat er allemaal is voorgevallen met [de buurman] . Uiteindelijk is [appellant] op 6 april 2007 opgenomen in een psychiatrische instelling, omdat hij depressief was en suïcidale gedachten had. Hij heeft in 2007 ook een informatief gesprek gehad met de politie over deze zaak, maar is toen niet overgegaan tot het doen van aangifte. Dat heeft hij pas op 30 juni 2009 gedaan. Met de rechtbank oordeelt het hof dat gezien deze feiten en omstandigheden [appellant] in ieder geval niet vóór 2007 daadwerkelijk in staat was een civiele schadevergoedingsvordering in te stellen tegen [de buurman] . Namens [appellant] heeft zijn toenmalige advocaat per brief van 9 mei 2011 [de buurman] aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade doordat hij lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het misbruik. Dit betekent dat [appellant] binnen de verjaringstermijn [de buurman] heeft aangesproken op zijn handelen en dat het beroep op verjaring van [de buurman] faalt. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep van [de buurman] slaagt niet.

De causale verdeling / toerekening van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen

5.5
Zowel [appellant] als [de buurman] keren zich tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de causale verdeling van de schade (80% voor rekening van [de buurman] , 20% voor rekening van [appellant] ). Het gaat hier om de beantwoording van de (rechts)vraag in welke mate en in welke hoegrootheid de schade die [appellant] heeft opgelopen als gevolg van het seksueel misbruik aan [de buurman] ’ handelen kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Bij de beantwoording van deze vraag tellen onder meer mee: de aard van de aansprakelijkheid (hier is sprake van schuldaansprakelijkheid), de aard van de overtreden norm (hier is sprake van schending van de lichamelijke integriteit van een minderjarige) en de aard van de schade (hier is in ieder geval sprake van immateriële schade naast materiële schade). Het behoeft geen betoog dat bij seksueel misbruik van een minderjarige de kans op problemen (en schade) op volwassen leeftijd zeker aanwezig is. In dit specifieke geval telt mee dat sprake was van een groot leeftijdsverschil (25 jaar) en dat [de buurman] een vertrouwenspersoon was voor [appellant] (en een huisvriend van de ouders).

5.6
Indien het hof nader inzoomt op de feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handelingen plaatsvonden, dan komt het volgende beeld uit het dossier naar voren. [appellant] heeft onweersproken aangevoerd dat hij [de buurman] als vertrouwenspersoon beschouwde: op zijn vijftiende jaar raakte hij steeds meer vertrouwd met [de buurman] omdat hij met zijn (seksuele) problemen thuis niet terecht kon en er tussen zijn ouders spanningen waren. Bij een (eerste) ontmoeting is gesproken over het voorval dat plaatsvond toen [appellant] 12 jaar was, toen hij op initiatief van [de buurman] zijn geslachtdeel had laten zien en zich had afgetrokken of laten aftrekken, waarvan [de buurman] opgewonden raakte. [appellant] vond die aandacht toen wel fijn. [de buurman] heeft naderhand wel duidelijk gemaakt dat hij fout zat en dat, als dit bekend zou worden, hij zijn baan en woning zou kunnen verliezen. Dat heeft [de buurman] nadien meerdere keren tegen [appellant] gezegd. In die tijd zat [appellant] in de vierde klas en was [de buurman] zijn docent. De vader van [appellant] werkte inmiddels op dezelfde school als [de buurman] , die zijn leidinggevende was. In de vijfde klas (in 1999) leerde [appellant] een meisje kennen waarmee [de buurman] niet blij was. Hij heeft [appellant] daarop ook ‘aangesproken’. Toen [appellant] in 2003 in zijn studietijd een vriendinnetje kreeg mailde [de buurman] aan [appellant] dat hij er emotioneel niet tegen kon dat er iemand anders in zijn leven was gekomen en dat er “onvoorspelbare reacties” zouden kunnen worden opgeroepen als hij ze samen zou zien. Er is ook sprake geweest van enig dreigement: “Ik ben teleurgesteld in jou als persoon. Voel de behoefte om je vriendin te mailen. Misschien ook wel wat er in het verleden allemaal gebeurd is.” Uit de beschrijving van [de buurman] blijkt dat [appellant] een jongen was met weinig vrienden die op ging in zijn school/studie. [appellant] had hem verteld van de gespannen situatie thuis: zijn vader dronk veel alcohol in het weekend, zijn moeder had weinig aandacht voor hem en er waren veel ruzies thuis. Al met al leidt het hof hieruit af dat [appellant] een eenzame, kwetsbare puber was die nadien, tijdens zijn studietijd, door [de buurman] onder druk werd gezet met hun (oude) relatie en hem kennelijk ook belemmerde in het ontwikkelen van een relatie met meisjes van zijn eigen leeftijd.

Uit het rapport van de deskundige psychiater

5.7
Wat betreft de persoonlijkheid van [appellant] is het onderzoek van de deskundige, psychiater Schoutrop, van belang die hierover heeft gerapporteerd op 21 juni 2017 aan de rechtbank. Uit dit rapport, door de rechtbank uitvoerig weergegeven in het vonnis van 14 februari 2018 (rov. 2.5), zijn de volgende bevindingen van belang.

Uit het medisch dossier concludeert de psychiater “( ... ) dat er sprake was van sinds de jeugd bestaande, complexe psychiatrische problematiek. Tijdens de behandelingen op latere leeftijd wordt gesproken over recidiverende depressieve periodes, angstklachten, alcoholmisbruik en al levenslang bestaande problemen in het relationeel en sociaal functioneren bij een man met een persoonlijkheidsstoornis (cluster B en C), een stoornis in het autistisch spectrum en langdurig seksueel misbruik tussen zijn 15e-23e jaar. ( ... )

Er was ook al psychiatrische problematiek voor de periode van seksueel misbruik, die plaatsvond van zijn 12e-19e jaar. Ik zal daarnaast toelichten dat de periode van seksueel misbruik de bestaande problematiek heeft verergerd en een normalere individuatie en persoonlijkheidsontwikkeling heeft belemmerd. Sinds 2005 is betrokkene eigenlijk vrijwel continue in behandeling geweest voor zijn klachten, het resultaat van de behandeling is beperkt. ( ... )

Bij recent onderzoek bij Mediant is vastgesteld dat er sprake is van PDD-NOS conform de criteria van de DSM-IV. Deze diagnose mag in verband met de invoering van de DSM-5 niet meer worden gebruikt. PDD-NOS is opgenomen binnen de classificatie autisme spectrum stoornis (ASS)…. ( ... ). Deze nieuwe classificatie omvat de eerder in de DSM-IV vermeldde autistische stoornis (autisme) de stoornis van Asperger, de desintegratiestoornis in de kindertijd, de stoornis van Rett en de pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD-NOS). Op grond van de anamnese en mijn psychiatrisch onderzoek heb ik deze diagnose kunnen bevestigen. De autisme spectrum stoornis wordt gekenmerkt door deficiënties in twee kerngebieden:
1. deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie
2. beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten.

( ... )

De problematiek van autismespectrumstoornissen is complex. Er is daarbij sprake van een aangeboren kwetsbaarheid, maar leefomstandigheden en gebeurtenissen spelen een belangrijke rol als het gaat over de ontwikkeling van personen met autisme.

Het is moeilijk om de invloed van de relatie met zijn leraar en de seksuele gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in een psychiatrische diagnose te vatten. Het is ook moeilijk om aan te geven wat het aandeel van het seksueel misbruik precies is geweest op de persoonlijkheidsontwikkeling. Dat dit een negatieve en verstrekkende invloed heeft gehad is echter wel duidelijk. Betrokkene is tijdens een belangrijke en kwetsbare fase in zijn leven (de adolescentiefase) misbruikt. In zijn thuissituatie waren veel spanningen en hij heeft de situatie thuis als onveilig ervaren. Hij heeft gezocht naar geborgenheid en hij heeft deze gevonden bij een leraar van zijn middelbare school, die tevens een goede huisvriend was van zijn ouders. In die relatie is er ook sprake geweest van het verrichten van seksuele handelingen, waaraan hij op grond van zijn leeftijd en ontwikkelingsfase niet toe was. ( ... )

Tijdens de anamnese geeft hij aan dat hij zich vaak gemanipuleerd en onder druk gezet heeft gevoeld om toch toe te geven. Hij heeft zich vaak beperkt gevoeld in zijn mogelijkheden om met anderen om te gaan. Dit wordt bevestigd in de stukken in het medisch dossier. Het contact met anderen werd door zijn buurman als bedreigend ervaren. De relatie met zijn buurman/leraar heeft een zeer negatieve invloed gehad op zijn sociale functioneren en zijn sociale isolement versterkt. ( ... )

Kortom: er was een ingewikkelde, complexe relatie die vele jaren heeft geduurd. De buurman was zich bewust van het feit dat hun omgang elementen bevatte die fout waren. Volgens betrokkene heeft zijn buurman hem vaak erop gewezen dat hij er met niemand over mocht spreken omdat dit zeer ernstige gevolgen zou hebben. Ik denk dat dit juist was: bij een relatie tussen een leraar en een aan zijn zorg toevertrouwde leerling is er altijd machtsongelijkheid en dergelijke relaties zijn ongewenst en beschadigend.
Mijn inziens mag worden gesproken over misbruik van de moeilijke situatie van betrokkene door de thuissituatie en zijn (door ASS-problematiek) beperkte sociale mogelijkheden en kwetsbaarheid. Hierdoor zijn de (al beperkte) mogelijkheden voor een gezonde individuatie en persoonlijkheidsontwikkeling nog meer beperkt geworden. Het contact met leeftijdsgenoten is er door gefrustreerd en dat geldt ook voor het opbouwen van bij zijn leeftijd passende relaties met anderen. Hij heeft onvoldoende geleerd om zijn eigen leven vorm te geven
.”

5.8
In antwoord op vraag 1 sub d (consistentie) schrijft de psychiater: “Betrokkene heeft zich coöperatief opgesteld. Zijn verhaal is consistent met de informatie in het mij ter beschikking staand medisch dossier. Hij heeft wel moeite met het geven van een duidelijk, chronologisch overzicht van de vele gebeurtenissen en behandelingen vanaf ongeveer 2004/2005 ( ... ). Het valt op dat betrokkene sterk de nadruk legt op de periode waarin hij intensief optrok met zijn buurman en het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden. Dit is voor hem de verklaring voor veel problemen die hij in zijn leven ondervindt. Hij lijkt weinig zicht te hebben op het feit dat er ook voordat de gebeurtenissen tussen hem en zijn buurman plaatsvonden, er al sprake was van sociaal moeilijk functioneren en problemen in het contact met anderen. Ik heb hem niet op tegenstrijdigheden of onwaarheden in zijn verhaal kunnen betrappen. Ik heb geen moment het idee gekregen dat er sprake was van een geaggraveerde klachtenpresentatie, het voorwenden van klachten of simulatie.”

5.9
In antwoord op vraag 1 sub g (functionele invaliditeit) schrijf de psychiater: “Voor het bepalen van het percentage functieverlies wordt gebruikgemaakt van drie verschillende meetinstrumenten. Op grond van de scores op de verschillende meetinstrumenten wordt het percentage berekend. ( ... ) Bovenstaande leidt tot een percentage functieverlies van 20%”.

5.10
In antwoord op vraag 1 sub h (beperkingen) schrijf de psychiater: “Er zijn beperkingen op alle levensgebieden. Het is niet mogelijk een differentiatie aan te brengen tussen de beperkingen enerzijds en het respectievelijke aandeel van de verschillende gestelde diagnoses anderzijds. ( ... ) Er is een lage belastbaarheid, hij heeft weinig energie. Er is initiatiefverlies en een neiging tot passiviteit. Hij piekert veel, waardoor hij moeite heeft om zich te concentreren. ( ... ) Hij heeft moeite met het aangaan van intieme banden in het kader van vriendschap of relaties. Hij leeft sociaal geïsoleerd. ( ... ) Betrokkene is niet goed in staat om gevoelens en emoties van anderen te begrijpen en daarop te reageren. Hij heeft een beperkt aantal en niet altijd even adequate coping methoden. Hij heeft moeite met conflicten, gaat ruzies uit de weg. Hij komt daardoor slecht op voor zijn eigen belangen en bewaakt zijn grenzen onvoldoende.

5.11
In antwoord op vraag 1 sub i (medische eindsituatie) schrijft de psychiater: “Spontaan herstel is niet te verwachten. Gezien de verschillende, langdurige en intensieve behandelingen die er sinds 2005 tot op heden hebben plaatsgevonden, is de prognose voor herstel in de toekomst niet goed. ( ... ) Mijns inziens is in de behandelingen tot nu toe te weinig rekening gehouden met het feit dat er, buiten de evident traumatische gebeurtenissen die in zijn leven hebben plaatsgevonden, er ook sprake is van onderliggende autistische problematiek. Betrokkene is niet opgegroeid in een milieu waarin hij geleerd heeft daar op een adequate, betere wijze mee om te gaan. Op grond van bovenstaande ben ik van mening dat er een situatie is die zich hoogstwaarschijnlijk in de toekomst niet zal verbeteren. Er mag dus gesproken worden van een eindtoestand.

5.12
Vervolgens heeft de psychiater in zijn rapport onder vraag 2 antwoord gegeven op de hypothetische situatie zonder dat de gebeurtenissen met de buurman zouden hebben plaatsgevonden. Hij schrijft onder meer: “Deze vraag is moeilijk te beantwoorden, omdat de periode waarin de gebeurtenissen met zijn buurman plaatsvonden, al op jeugdige leeftijd is begonnen. Er zijn echter aanwijzingen dat, ook voor dat deze gebeurtenissen plaatsvonden, betrokkene beperkingen had in het sociale functioneren. Dit blijkt uit het feit dat hij in de schoolperiode daarvoor altijd een buitenstaander was, zich nooit op zijn gemak heeft gevoeld tussen anderen en het contact met anderen vermijdt. Hij was al sinds zijn vroegste jeugd een introvert, sociaal angstig en matig belastbaar kind. Dit blijkt ook uit de gestelde diagnose autismespectrumstoornis: bij een autismespectrumstoornis is er sprake van een aangeboren defect. Zoals ik eerder heb aangegeven ( ... ) is het moeilijk om een harde prognose te geven over de toekomst van iemand met een autismespectrumstoornis. Naast de aangeboren beperkingen, spelen het gezin, de opvoedsituatie, de ervaren veiligheid en gerichte begeleiding met betrekking tot het aanleren van sociale vaardigheden een belangrijke rol bij het uiteindelijk functioneren. (…) Betrokkene zou waarschijnlijk, ook als de gebeurtenissen met zijn buurman niet hadden plaatsgevonden, toch beperkingen hebben gehad in het sociaal functioneren. Hij zou waarschijnlijk moeite hebben gehad met het aangaan van intieme banden, sociaal angstig zijn geweest en voor een groot deel solistisch in het leven hebben gestaan. Betrokkene zou op grond van zijn vaardigheden en intelligentie waarschijnlijk ook een ICT-opleiding hebben gevolgd en afgerond, maar ik verwacht dat hij in het sociaal/maatschappelijk functioneren in een werksituatie hoogstwaarschijnlijk ook tegen problemen zou zijn aangelopen. Maar nogmaals, het antwoord op deze vraag acht ik in hoge mate speculatief.”

5.13
[de buurman] heeft de inhoud van het rapport niet gemotiveerd betwist. [appellant] schaart zich achter de bevindingen en conclusies van de psychiater.

Het oordeel van het hof over de causale verdeling

5.14
Met inachtneming van de al genoemde uitgangspunten, feiten en omstandigheden als weergegeven onder 5.5 en 5.6 en de bevindingen van de psychiater oordeelt het hof als volgt over de causale verdeling. Als voldoende vaststaand kan worden aangenomen dat het seksueel misbruik plaatsvond tot en met zijn 19e levensjaar van [appellant] . In dat jaar strandde ook zijn relatie met een vriendin met wie hij ook had samengewoond. Enerzijds is [appellant] behept met een autismespectrumstoornis die hem beperkt in het sociaal/maatschappelijke functioneren in brede zin: sociale contacten, relaties, werk. [appellant] is opgegroeid in een gezin met weinig/onvoldoende (basis)veiligheid voor een opgroeiend kind. Hij heeft daarmee ook niet geleerd (van huis uit) om met zijn beperkingen om te gaan. Anderzijds heeft [de buurman] seksueel misbruik gemaakt van [appellant] die niet alleen kwetsbaar was door zijn aangeboren autismespectrumstoornis maar ook omdat hij een puber was die in een lastige, onveilige, niet eenvoudige thuissituatie woonde. Door het leeftijdsverschil en de andere factoren (vertrouwenspersoon, vriend) is sprake geweest van een machtsongelijkheid in de relatie tussen [appellant] en [de buurman] . Een relatie die, ook volgens de psychiater, niet alleen ongewenst maar ook beschadigend is geweest voor [appellant] . Zijn toch al beperkte mogelijkheden voor een gezonde (persoonlijkheids)ontwikkeling zijn hierdoor nog beperkter geworden: contact met leeftijdsgenoten en het opbouwen van bij zijn leeftijd passende relaties met anderen. [de buurman] was zich bewust van zijn ‘foute’ relatie met [appellant] , zo schetst ook de psychiater. Dit handelen van [de buurman] rekent het hof hem zwaar aan en het legt ook gewicht in de schaal van de causaliteit. De causale verdeling, de toerekening van het onrechtmatig handelen van [de buurman] aan de (levenslange) schade van [appellant] , betreft geen exacte wetenschap; ook de psychiater kan hierop geen antwoord geven (hoe zou het leven van [appellant] eruit hebben gezien zónder het onrechtmatig handelen van [de buurman] ?). Beziet het hof de beide omstandigheden naast elkaar, de pre-existente aanwezigheid van een autismespectrumstoornis en het seksueel misbruik van [appellant] als puber door een veel oudere vertrouwenspersoon, welke beide omstandigheden ook los van elkaar tot klachten (en beperkingen) kunnen leiden, dan brengen deze omstandigheden het hof tot het oordeel dat de grens in het midden ligt: de causale toerekening is aldus 50-50 voor bepaalde, hierna te beoordelen, schadeposten. Grief III in het incidentele appel van [de buurman] slaagt deels en grief 1 in het principaal appel van [appellant] faalt.

De schade

5.15
[appellant] heeft in hoger beroep zijn vordering tot schadevergoeding vermeerderd. Hij vordert thans € 420.919,23 bestaande uit:
- smartengeld € 27.500
- medische kosten € 30.579,12
- reiskosten € 22.988,11
- verlies verdienvermogen € 339.852

te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 januari 2015. Voorts vordert [appellant] buitengerechtelijke kosten van € 54.595,20 en veroordeling van [de buurman] in de proceskosten van beide instanties. [de buurman] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Het hof zal per schadepost een oordeel geven.

Smartengeld

5.16
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW kan [appellant] aanspraak maken op immateriële schadevergoeding (smartengeld). Dat [appellant] immateriële schade heeft geleden door het seksueel misbruik in zijn puberjaren door [de buurman] is genoegzaam gesteld en overigens niet betwist door [de buurman] . Het gaat alleen nog om de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding. Voor de begroting van het smartengeld zijn alle feiten en omstandigheden van belang waaronder hoe het misbruik plaatsvond. Het hof slaat tevens acht op bedragen die door andere rechters in andere zaken zijn toegewezen, waarbij wel de kanttekening past dat de bedragen die in het verleden zijn toegewezen in het algemeen thans als (te) laag worden ervaren; in zoverre zal het hof met de meer recente opvattingen over de hoogte van het smartengeld rekening houden.

5.17
[appellant] is in zijn puberjaren seksueel misbruikt door [de buurman] , die zijn vertrouwenspersoon en later leraar was en huisvriend van zijn ouders. [de buurman] wist dat [appellant] in een niet eenvoudige, onveilige thuissituatie verkeerde, weinig of geen vrienden had en kwetsbaar was. [de buurman] was bovendien 25 jaar ouder dan [appellant] . [de buurman] heeft gestimuleerd dat [appellant] zich in zijn bijzijn aftrok en dat [appellant] hetzelfde deed bij [de buurman] en ook andersom. Dit misbruik heeft een aantal jaren plaatsgevonden, ook na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar; [appellant] was ook toen nog steeds een kwetsbare jongeman. Zijn toch al beperkte mogelijkheden voor een gezonde (persoonlijkheids)ontwikkeling zijn hierdoor nog beperkter geworden zoals in het contact met leeftijdsgenoten en het opbouwen van bij zijn leeftijd passende (seksuele) relaties met anderen. Al deze feiten en omstandigheden tezamen leiden ertoe dat het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid begroot op € 15.000. Nu het smartengeld is toegekend voor het seksueel misbruik past het hof daarop geen causale verdeling toe. Grief 3 van [appellant] slaagt.

Medische kosten

5.18
[appellant] vordert onder deze noemer verschillende schadeposten. Deze schade van [appellant] is door de rechtbank toegewezen tot en met 2012. In hoger beroep vordert [appellant] over de jaren 2013 tot en met 2019 een bedrag van € 3.484,94 (eigen risico en eigen bijdrage). Daarnaast krijgt [appellant] vanuit de WMO hulp van de gemeente, maar daarvoor moet hij wel een eigen bijdrage betalen. Over de jaren 2017 tot en met 2020 heeft [appellant] deze kosten berekend op € 5.318,68. [de buurman] heeft de hoogte van deze kosten niet betwist, maar wel aangevoerd dat niet is aangetoond dat er causaal verband is met het (onrechtmatig) handelen van [de buurman] . Het hof heeft hiervoor onder 5.14 geoordeeld dat de causale toerekening van de schade aan het onrechtmatig handelen van [de buurman] 50% is; dat betekent dat deze schadepost voor de helft toewijsbaar is. Voorts vordert [appellant] over de jaren 2017 tot en met 2020 de eigen bijdragen via het CAK in het kader van de gemeentelijke hulpverlening WMO. Zoals gezegd gaat het om een totaalbedrag van € 5.318,68. [de buurman] heeft ook hier niet de hoogte van de kosten bestreden, maar wel het causaal verband met het (onrechtmatig) handelen. Zoals hiervoor al is overwogen kan deze schadepost voor 50% worden toegerekend aan het onrechtmatig handelen van [de buurman] .

5.19
Omdat sprake is van een medische eindsituatie zal [appellant] ook in de toekomst schade lijden voor kosten van behandeling en begeleiding. Gemiddeld genomen heeft hij over de jaren 2013-2019 € 497,85 per jaar aan medische kosten gehad. Hij schat in dat hij tot zijn 75e levensjaar deze behandelingen zal hebben, dus vanaf 2020 tot en met 2057 over een periode van 30 jaren. Dit leidt tot een schade van 30 x € 497,85 = € 14.935,50 (eigen risico/no claim). Ook de eigen bijdrage WMO van € 228 per jaar rekent [appellant] tot 30 jaar door = € 6.840. [de buurman] heeft deze toekomstige schadepost gemotiveerd betwist. Zo bestrijdt [de buurman] dat op basis van het deskundigenrapport van psychiater Schoutrop uitgegaan kan worden van een toekomstige schade aan medische kosten tot het 75e levensjaar van [appellant] en bestrijdt hij de hoogte van de jaarlijkse kosten. Het hof honoreert dit verweer: zonder enige nadere uitleg of toelichting is niet zomaar te begrijpen dat [appellant] de gevorderde medische kosten tot zijn 75e levensjaar kan claimen als gevolg van het onrechtmatig handelen van [de buurman] , noch de hoogte hiervan. De causale relatie van zijn klachten (waarvoor medische behandeling) met het misbruik in zijn puberjaren zal in de loop der jaren verbleken, maar zijn autismespectrumstoornis is een levenslange aandoening waarvoor [de buurman] niet aansprakelijk is. [appellant] rekent zijn (slechte) geestelijke toestand geheel toe aan het misbruik, maar houdt daarbij naar het oordeel van het hof onvoldoende rekening met het feit dat hij door zijn autismespectrumstoornis al beperkingen had, zoals ook de psychiater in zijn deskundigenrapport heeft beschreven. Het hof ziet, zonder nadere toelichting, dan ook niet in dat de gestelde toekomstige medische kosten nog aan het onrechtmatig handelen kunnen worden toegerekend. Daar komt bij dat [appellant] langdurige behandelingen achter de rug heeft en dat de psychiater niet verwacht dat therapie of nog meer pogingen tot traumaverwerking het functioneren van [appellant] blijvend kunnen verbeteren. De vraag rijst verder om welke toekomstige medische behandelingen, die gericht dienen te zijn op het tegengaan van achteruitgang dan wel verbetering van de geestelijke toestand van [appellant] , het gaat. [appellant] heeft dat niet toegelicht. Daarmee staat naar het oordeel van het hof onvoldoende vast dat in de toekomst zorgkosten zullen worden gemaakt die verband houden met het onrechtmatig handelen. Grief 4 van [appellant] slaagt op dit punt niet.

Reiskosten

5.20
[appellant] heeft aan reiskosten gevorderd een bedrag van € 22.988,11. Dit bedrag is als volgt opgebouwd/toegelicht: vanaf 2011 tot 1 januari 2015 heeft hij voor het volgen van therapieën reiskosten moeten maken en vanaf 1 januari 2015 begroot hij zijn reiskosten op 2.500 kilometer per jaar hetgeen een jaarschade oplevert van € 725. [appellant] gaat ervan uit dat hij tot zijn 75e levensjaar die reiskosten zal maken ten behoeve van zijn behandeling; dit levert een gekapitaliseerde, toekomstige schade op van € 20.558. [de buurman] heeft een en ander gemotiveerd betwist.

5.21
De rechtbank heeft in het eindvonnis van 24 april 2019 onder 2.8.2 uitgelegd dat [appellant] beter had moeten onderbouwen dat de gevorderde reiskosten niet (deels) zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Daar komt bij dat [appellant] vanaf 2015 een leaseauto heeft die hij (vanwege de fiscale bijtelling) ook privé mag gebruiken, zodat ook hier een betere uitleg had moeten volgen over de gevorderde reiskosten. In hoger beroep heeft [appellant] deze aanwijzingen van de rechtbank niet opgepakt. Hij heeft weliswaar aangeboden om een bericht van zijn ziektekostenverzekeraar over te leggen om hierover inzicht te verschaffen maar het had op de weg van [appellant] gelegen om dat, ter onderbouwing van zijn grief, meteen te doen. Over het gebruik van de leaseauto en de gevorderde kilometervergoeding heeft [appellant] zich niet (expliciet) uitgelaten; hij stelt enkel dat hij heeft gekozen voor een fiscale bijtelling in verband met de reizen die hij moet maken. Dit laatste argument overtuigt niet: [appellant] heeft enkel de beschikking over een leaseauto waarmee hij toch ook privé zal (willen) rijden, ook buiten de therapiesessies en ziekenhuisbezoeken om. [appellant] heeft zijn reiskosten aldus niet deugdelijk onderbouwd. Daar komt nog bij dat, zoals het hof hiervoor heeft geoordeeld, de inschatting van het hof is dat er in de toekomst geen sprake zal zijn van (voor vergoeding in aanmerking komende) behandelingen in verband met het onrechtmatig handelen. Dat geldt dan ook voor de reiskosten. Dat betekent dat grief 2 van [appellant] niet slaagt.

Verlies verdienvermogen/studievertraging

5.22
Ter onderbouwing van zijn verlies verdienvermogen/studievertraging heeft [appellant] een eigen arbeidsdeskundige (De Vree) ingeschakeld van Heling & Partners. In dat rapport staat dat [appellant] in 2000 zijn vwo-diploma heeft behaald en is gaan studeren aan de Universiteit Twente. [appellant] was een bovengemiddeld student die zijn studie had kunnen afronden in zeven jaar, dus in het jaar 2007 (met een jaar studievertraging door een bestuursfunctie die [appellant] heeft vervuld in het studiejaar 2003-2004 wordt het jaar 2008) . [appellant] is echter (pas) op 2011 tot de arbeidsmarkt toegetreden, terwijl hij nog niet beschikte over zijn Master (dat was in juli 2012). [appellant] heeft aldus De Vree drie jaar studievertraging opgelopen en is daardoor ook drie jaar later op de arbeidsmarkt gekomen (in 2011). [appellant] werkt vanaf 1 februari 2019 36 uur per week en had graag 40 uur per week willen blijven werken. Het aanvangssalaris was in 2011 lager doordat hij zijn Master nog niet had. [appellant] stelt dat hij in de toekomst, tot aan zijn pensioen, per maand/per jaar minder salaris zal ontvangen en hij rekent deze schade volledig toe aan het handelen van [de buurman] . [appellant] heeft zijn vordering in drie periodes onderverdeeld, te weten 1) de periode van studievertraging (toen hij theoretisch wel kon werken, maar nog studeerde), 2) de periode tot en met 2019 (door De Vree opgenomen in de tabel op pagina 13 van zijn rapport) en 3) de periode na 2019 tot en met het einde van zijn loopbaan. [de buurman] heeft een en ander gemotiveerd betwist.

5.23
Wat betreft periode 1). [appellant] heeft in maart 2005 voor het eerst psychologische hulp gezocht voor zijn klachten; hij studeerde toen al enige jaren. Daarna hebben onder meer dagbehandelingen plaatsgevonden en is hij opgenomen geweest. Het hof wil aannemen dat toen [appellant] voor zijn psychische klachten hulp zocht, het seksueel misbruik door [de buurman] nog op de voorgrond stond: zo heeft hij eerst in 2007 zijn ouders hiervan op de hoogte gesteld en heeft hij geïnformeerd bij de politie (naar het doen van aangifte). In 2009 heeft hij aangifte gedaan en in 2011 heeft hij [de buurman] aansprakelijk gehouden voor zijn (onrechtmatig) handelen. Dat deze ontwikkelingen een negatieve impact hebben gehad op de voortgang van zijn studie wil het hof dan ook aannemen. Die jaren studievertraging rekent het hof dan ook volledig toe (dus niet 50-50) aan het seksueel misbruik door [de buurman] , minus het jaar studievertraging door het vervullen van een bestuursfunctie. Idealiter was [appellant] dan in het jaar 2008 afgestudeerd, maar dat is pas juli 2012 geworden. [appellant] heeft primair, in afwijking van de analyse van De Vree betoogd dat hij een bovengemiddelde student was en dat de gemiddelde afstudeertijd waarvan De Vree is uitgegaan niet zonder meer voor hem geldt. Hij zou inclusief een bestuursjaar zijn studie in 2007 hebben afgerond. Het hof gaat daar niet vanuit. Een hypothetische studieduur van 7 jaar zit al aan de onderkant van het gemiddelde en met De Vree acht het hof de inschatting redelijk dat het bestuursjaar daar nog bovenop moet komen. Dat levert als uitgangspunt een studievertraging op van vier jaren minus het ene jaar dat niet in causale relatie staat met het misbruik, dat is dus drie jaren. [appellant] heeft dus drie jaar later de arbeidsmarkt kunnen betreden. Het hof zal op de voet van artikel 6:97 BW deze inkomensschade schatten, mede aan de hand van het arbeidsdeskundig rapport van De Vree.

5.24
De Vree is uitgegaan van het door [appellant] gerealiseerde inkomen toen hij de arbeidsmarkt betrad in 2011 tot juni 2014; dat levert een gemiddeld bruto jaarsalaris op van € 38.232,-. Als ervan wordt uitgegaan dat [appellant] al in 2008 de arbeidsmarkt had kunnen betreden in plaats van 2011, dan heeft [appellant] over die periode minimaal 3x € 38.232 = € 114.696 bruto misgelopen. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven (sub 43) dit bruto bedrag teruggerekend naar een netto verlies verdienvermogen van € 76.846,32. Van dit laatste bedrag trekt [appellant] nog af het netto UWV-inkomen in die tijd van € 33.487,- zodat als netto schade over die drie jaren resteert een bedrag van € 43.359,32. Dit bedrag vordert hij subsidiair. [de buurman] betwist in algemene bewoordingen de bedragen waarvan De Vree is uitgegaan en vindt dat de door de rechtbank stapsgewijze verhoging van € 2.750,- per maand naar € 3.400,- per maand realistischer is.

5.25
Primair vordert [appellant] een hogere schadevergoeding. [appellant] vindt dat De Vree van een te laag salaris is uitgegaan bij de berekening van de schade over de eerste periode. De deskundige had uit moeten gaan van een werkweek van 40 uur in 2011 en 2012 want dat aantal uren zou hij, het seksueel misbruik weggedacht, hebben gewerkt. Er had rekening mee moeten worden gehouden dat hij, het onrechtmatig handelen weggedacht, 40 in plaats van 36 uur zou hebben gewerkt, niet heeft kunnen doorstromen naar een hoger ingeschaalde functie, geen Masterdiploma had waardoor zijn aanvangssalaris lager lag en kleinere salarisstappen maakte.

Het hof heeft te weinig aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat [appellant] , het onrechtmatig handelen weggedacht, 40 uur zou hebben gewerkt. Het hof herhaalt (de psychiater in zijn rapport) dat [appellant] hoe dan ook moeite zou hebben gehad in het sociaal functioneren, moeite zou hebben gehad met het aangaan van intieme banden, sociaal angstig zou zijn geweest en voor een groot deel solistisch in het leven zou hebben gestaan en beperkingen zou hebben gehad in het sociaal functioneren. Ook die beperkingen kunnen meebrengen dat een fulltime functie niet haalbaar is en dat zou ook zonder het seksueel misbruik aan de orde zijn geweest. Die beperkingen kunnen verder evenzeer verklaren dat [appellant] kleinere salarisstappen maakte en minder snel doorstroomde naar een hogere functie. Dit volgt ook wel uit de schriftelijke verklaring van Van der Wal, manager bij Everett, de voormalige werkgever van [appellant] . Het hof zal dus ook wat betreft de hoogte van het inkomen over de eerste periode uitgaan van de bedragen waarmee De Vree heeft gerekend. Het verweer van [de buurman] hiertegen oordeelt het hof niet steekhoudend. Dit betekent dat het hof de subsidiaire vordering van [appellant] (zoals vermeld onder 5.24) zal toewijzen.

5.26
[appellant] onderscheidt vervolgens een tweede periode binnen deze schadepost die betrekking heeft op een gemiste salarisstijging over de periode 2013 tot en met 2019. Het onrechtmatig handelen weggedacht zou [appellant] over die periode meer in salaris zijn gestegen. Onder verwijzing naar hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de kwetsbaarheid van [appellant] die los staat van het seksueel misbruik en die zich uit in beperkingen die zonder meer hun weerslag kunnen hebben op het functioneren binnen een professionele omgeving en het kunnen benutten van carrièremogelijkheden, acht het hof deze schadepost niet toewijsbaar, omdat niet voldoende vast staat dat die het gevolg is van het seksueel misbruik. Datzelfde geldt voor de door [appellant] onderscheiden derde periode die betrekking heeft op het toekomstige lagere salaris. Het hof schat in dat de hypothetische situatie zonder misbruik wat betreft de carrièreontwikkeling en daarbij behorende salarisstijgingen niet wezenlijk verschilt van de feitelijke, zodat [appellant] geen toekomstige inkomensschade lijdt als gevolg van het (onrechtmatig) handelen van [de buurman] .

Kosten deskundigenrapport

5.27
Onder de noemer ‘verlies verdienvermogen’ heeft [appellant] ook de kosten gevorderd die hij voor de arbeidsdeskundige De Vree heeft moeten maken. Het betreft een bedrag van € 5.823,13 neergelegd in een factuur van 3 juli 2020. [de buurman] voert hier tegen aan dat het een eenzijdig opgedragen rapportage is en subsidiair dat deze kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub b BW niet kunnen doorstaan. Het hof oordeelt als volgt.

Het feit dat deze rapportage in opdracht van [appellant] is geschied, maakt niet dat deze kosten daarom niet toewijsbaar zijn; [de buurman] heeft in de memorie van antwoord kunnen reageren op dit rapport. Deze kosten heeft [appellant] moeten maken om zijn verlies verdienvermogen te kunnen onderbouwen en deze kosten staan dan ook in causaal verband met het (onrechtmatig) handelen van [de buurman] . Deze vordering kan dan ook worden toegewezen.

Betaald collegegeld over drie jaren

5.28
Ook onder de noemer ‘verlies verdienvermogen’ heeft [appellant] vier extra jaren collegegeld gevorderd (hij had vier jaren eerder de arbeidsmarkt kunnen betreden). Over de jaren 2009, 2010 en 2011 is dit opgeteld een bedrag van € 4.857,- (het hof rekent op praktische gronden het jaar 2007 niet mee als zijnde het verloren jaar door bestuurswerkzaamheden). Het verweer van [de buurman] dat die studievertraging niet enkel is te wijten aan zijn (onrechtmatig) handelen passeert het hof; het hof heeft immers al in rechtsoverweging 5.23 vastgesteld en geoordeeld dat drie jaren studievertraging volledig kunnen worden toegerekend aan het onrechtmatig handelen van [de buurman] . Aldus wijst het hof toe het bedrag van € 4.857,-.

Buitengerechtelijke kosten

5.29
[appellant] vordert voor het eerst in hoger beroep over een periode van 9,5 jaar, vanaf 2011, de kosten die zijn verschillende belangenbehartigers hebben gemaakt. Het gaat in totaal om 192 uur tegen een uurtarief van € 235 exclusief btw. [appellant] verwijst ter onderbouwing hiervan naar de bij memorie van grieven overgelegde productie 1. Dit overzicht is gemotiveerd bestreden door [de buurman] .

5.30
Het hof constateert dat [appellant] in het geheel geen toelichting heeft gegeven op het overzicht. Zo staan er posten “OM ivm voeging”, “RvR”, “concept brf parket”, “slachtofferdesk Almelo” enzovoort: allemaal kostenposten die kennelijk verband houden met de strafzaak/aangifte tegen [de buurman] . Ook staan er posten vermeld onder de naam “ARAG”, kennelijk de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] . Dan staan er in 2012 ook de posten voor het opstellen van een dagvaarding. Voorts ziet het hof posten die zien op contacten met de werkgever van [appellant] . Verder zijn er in het jaar 2015-2016 ook kosten opgenomen onder “Rb Overijssel”, pleitaantekeningen. En zo gaat het overzicht door tot in 2019. Het ligt niet op de weg van het hof om uit te zoeken waarop deze kosten betrekking hebben (gehad) maar op de weg van (de advocaat van) [appellant] . De maatstaf van artikel 6:96 lid 2 sub b BW is hier van toepassing: het moet gaan om redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Ook de omvang van die kosten moet redelijk zijn. Op grond van lid 3 (juncto artikel 241 Rv) zijn van de vergoeding van deze kosten uitgezonderd de kosten die onder de proceskostenveroordeling vallen (de kosten verschieten dan van kleur). De inleidende dagvaarding dateert van 19 januari 2015 zodat de kosten die daarná zijn gemaakt niet meer onder de buitengerechtelijke kosten vallen. Nu [appellant] heeft nagelaten een deugdelijke onderbouwing te geven voor zijn vordering, zal het hof deze afwijzen.

Samenvatting toe te wijzen schade(posten)

5.31
De navolgende schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking:
- smartengeld/immateriële schadevergoeding € 15.000
- medische kosten: eigen risico/eigen bijdrage € 1.742,47 + eigen bijdrage CAK € 2.659,34
- verlies verdienvermogen (studievertraging) € 43.359,32
- kosten deskundigenrapport € 5.823,13
- betaald collegegeld € 4.857.

Dit is in totaal € 73.441,26, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 januari 2015, zoals gevorderd.

1ECLI:NL:RBOVE:2016:261.
2ECLI:NL:RBOVE:2016:261.
3Niet gepubliceerd.
4ECLI:NL:RBOVE:2019:2088.
5HR 6 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0900.
6HR 23 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2748.

ECLI:NL:GHARL:2022:4767