Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 030924 bij voorbaat gecedeerde vordering t.z.v. BGK mr. X; redelijkerwijs noodzakelijkheid werkzaamheden niet aangetoond

GHDHA 030924 bij voorbaat gecedeerde vordering t.z.v. BGK mr. X; redelijkerwijs noodzakelijkheid werkzaamheden niet aangetoond

3Feitelijke achtergrond

3.1.

De directeur-groot aandeelhouder van [appellante] is voormalig advocaat.

3.2.

Op 26 juni 2016 zijn dhr. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en mw. [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) slachtoffer geworden van een verkeersongeval.

3.3.

Goudse heeft in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aansprakelijkheid erkend.

3.4.

Nadat zij zich eerst tot een andere belangenbehartiger hebben gewend, hebben zij op 6 oktober 2017 aan [appellante] opdracht gegeven hun vordering tot schadevergoeding in behandeling te nemen. In de overeenkomsten hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hun schadevergoedingsvordering ter zake van “de buitengerechtelijke kosten die Mr X [[appellante], hof] in uw opdracht heeft gemaakt” bij voorbaat gecedeerd aan [appellante].

3.5.

Goudse heeft [betrokkene 1] als schadevergoeding een slotbetaling van € 5.000,00 aangeboden. Dat aanbod is niet aanvaard en daarna heeft [betrokkene 1] zich tot een andere belangenbehartiger gewend.

3.6.

Goudse heeft met [betrokkene 2] op 22 april 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarmee de schade is afgehandeld voor een totaalbedrag van € 36.500,00.

3.7.

In het dossier [betrokkene 2] heeft Goudse een bedrag van € 9.368,91 (incl. BTW) aan buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 sub c BW vergoed en € 2.722,48 aan verschotten.

3.8.

In het dossier [betrokkene 1] heeft Goudse een bedrag van € 3.773,74 (incl. BTW) aan buitengerechtelijke kosten vergoed en € 875,19 aan verschotten.

4Procedure bij de rechtbank

[appellante] heeft Goudse gedagvaard en gevorderd dat Goudse wordt veroordeeld tot betaling van € 17.500,00 en de proceskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld.

5Vorderingen in hoger beroep

In hoger beroep legt [appellante] het geschil in volle omvang voor aan het hof. Zij vordert betaling van € 17.500,00 of, na wijziging van eis, een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van Goudse om terug te betalen van hetgeen op basis van het vonnis mocht zijn betaald, met veroordeling van Goudse in de proceskosten van beide instanties.

6Beoordeling in hoger beroep

6.1.

Het gaat hier niet om betaling van loon aan [appellante] als opdrachtnemer, maar om vergoeding van de schade van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Meer specifiek gaat het hier om vergoeding van hun vermogensschade zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW, de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.

6.2.

De schade wordt begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 BW) en voor deze schade geldt daarbij de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: dat wil zeggen dat voor toewijzing vereist is dat de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is.

6.3.

Goudse voert verweer tegen de hoogte van het uurtarief, de kantoorkosten en het aantal gemaakte uren en betoogt dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren en de omvang van de kosten niet redelijk is.

6.4.

In hoger beroep voert [appellante] aan:

  • - dat het gehanteerde uurtarief marktconform is en dat dat ook geldt voor “haar wijze van tijdschrijven, de door haar in rekening gebrachte kantoorkosten en reiskosten en haar oordeel over de verhouding kosten/schade”;
  • - dat Goudse de declaraties zonder protest behouden heeft;
  • - dat het een feit van algemene bekendheid is dat er door de belangenbehartiger veel meer werkzaamheden worden verricht dan voor de verzekeraar zichtbaar is;
  • - dat de door [appellante] bestede tijd in het dossier [betrokkene 1] minder dan gemiddeld was en in het dossier [betrokkene 2] iets meer dan gemiddeld,
  • - dat er geen steekhoudende argumenten zijn waarom met de gedane betalingen wel zou zijn voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 BW.
  • - dat [appellante] kan leven met een lager uurtarief van € 250,00 en 5% kantoorkosten en dat de discussie niet zou moeten gaan over het aantal in rekening gebrachte uren, ook gelet op de omstandigheid dat [appellante] niet langer betaling van haar volledige declaraties vordert;
  • - dat de hoogte van de schade ook schattenderwijs mag worden begroot.

6.5.

Geen van deze argumenten kan leiden tot het slagen van het hoger beroep en de toewijzing van de vordering. Zelfs als alle argumenten juist, begrijpelijk en voldoende onderbouwd zouden zijn, en dat zijn ze niet, volgt uit de aangevoerde argumenten nog niet dat (voor de bedragen waarvan [appellante] betaling vordert, of een gedeelte daarvan) de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is.

6.6.

Daarbij betrekt het hof dat door Goudse de aansprakelijkheid voor de schade van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] erkend is voordat [appellante] betrokken raakte bij het dossier, de hoogte van de uiteindelijke schade aan de zijde van [betrokkene 1] niet bekend is en aan de zijde van [betrokkene 2] beperkt is gebleven tot een bedrag van € 36.500,00, terwijl [appellante] ook al (als cessionaris van de vorderingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter zake) schadevergoedingen – als vergoeding voor de kosten van de werkzaamheden van [appellante] – heeft ontvangen van respectievelijk € 3.773,74 en € 9.368,91.

6.7.

[appellante] heeft in eerste aanleg en hoger beroep voldoende gelegenheid gekregen om feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit kan volgen dat de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is. Daarvan heeft zij geen gebruik gemaakt. Op dit punt heeft [appellante] dus niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof komt daarom ook niet aan nadere bewijslevering toe.

Conclusie en proceskosten

6.8.

De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.9.

De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Goudse worden vastgesteld op:

- griffierecht

2.135,00

 

- salaris advocaat

858,00

(1 punt × appeltarief I)

- nakosten

178,00

(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)

- totaal:

3.171,00

 

6.10.

Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHDHA:2024:1453