GHDHA 270824 Mr X vordert betaling van gecedeerde vordering BGK; afwijzing; onvoldoende gebleken van meer dan 14 uur redelijkerwijs noodzakelijke werkzaamheden
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 270824 Mr X vordert betaling van gecedeerde vordering BGK; afwijzing; onvoldoende gebleken van meer dan 14 uur redelijkerwijs noodzakelijke werkzaamheden
in vervolg op:
RBDHA 270922 voor mondelinge behandeling geschikt; oud advocaat; verzocht 2 x € 300,- + 6% + 21%; toegewezen 2 x 200,- + 21% = € 484,00
3 Feitelijke achtergrond
3.1.
De heer mr. [appellante] (hierna: mr. [appellante]), is de directeur-groot aandeelhouder van [appellante] (BV) en voormalig advocaat.
3.2.
Op 21 mei 2018 is dhr. [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) slachtoffer geworden van een verkeersongeval.
3.3.
[betrokkene] heeft op 24 mei 2018 [appellante] opdracht gegeven om te onderhandelen over de hoogte van de schadevergoeding en is in dezelfde overeenkomst met [appellante] overeengekomen, dat [betrokkene] [appellante] machtigt tot “Het rechtstreeks aan de wederpartij declareren van de buitengerechtelijke kosten die Mr X [[ appellante], Hof] in uw opdracht heeft gemaakt. Deze kosten vangen aan op het moment van het eerste contact tussen u en Mr X en zijn gebaseerd op het standaard uurtarief van € 350,00, exclusief 10% kantoorkosten, verschotten en BTW.” Ook heeft [betrokkene] zijn vordering tot schadevergoeding op dit punt (kort gezegd: de buitengerechtelijke kosten) bij voorbaat aan [appellante] gecedeerd: “Deze kosten worden door u door ondertekening van deze overeenkomst bij voorbaat aan Mr. X overgedragen.”
3.4.
NN heeft in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij jegens [betrokkene] aansprakelijkheid erkend.
3.5.
Tussen NN en [appellante] (als vertegenwoordiger van [betrokkene]) is gedebatteerd over de omvang van de schade en het causaal verband tussen het ongeval en (rug-)klachten van [betrokkene]. Dat debat is uiteindelijk beslecht door een deskundigenrapport van de neurochirurg [neurochirurg]. Tussen NN en [betrokkene] is een regeling getroffen, op grond waarvan [betrokkene] € 25.000,00 aan schadevergoeding heeft ontvangen. De buitengerechtelijke kosten maken geen onderdeel uit van deze schadevergoedingsregeling.
3.6.
[appellante] heeft aan NN verschillende declaraties verzonden, voor een totaalbedrag van € 47.279,28 incl. kantoorkosten, verschotten en BTW. NN heeft – in totaal – een bedrag van € 7.000,00 als voorschot op de schadevergoeding van [betrokkene] ter zake van buitengerechtelijke kosten voldaan.
4 Procedure bij de kantonrechter
[appellante] heeft NN gedagvaard en gevorderd dat NN wordt veroordeeld tot betaling van € 25.000,00 en de proceskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld. (geen publicatie bekend, red. LSA LM)
5 Vorderingen in hoger beroep
In hoger beroep bestrijdt [appellante] de juistheid van de redenering van de kantonrechter en bestrijdt [appellante] de juistheid van de door de kantonrechter aangelegde maatstaf. Met haar grieven legt [appellante] het geschil in volle omvang voor aan het hof. Zij vordert, na vermindering van eis, betaling van € 10.000,00 , met veroordeling van NN om terug te betalen van hetgeen op basis van het vonnis mocht zijn betaald, met veroordeling van NN in de proceskosten van beide instanties.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1.
NN voert verweer tegen de hoogte van het uurtarief, de kantoorkosten en het aantal gemaakte uren en betoogt dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren en de omvang van de kosten niet redelijk is.
6.2.
In hoger beroep voert [appellante] aan:
-
dat het gehanteerde uurtarief marktconform is en dat dat ook geldt voor “de wijze van tijdschrijven, de door haar in rekening gebrachte kantoorkosten en reiskosten en haar oordeel over de verhouding kosten/schade”;
-
dat NN de declaraties zonder protest behouden heeft;
-
dat pas in de procedure in eerste aanleg inhoudelijk verweer is gevoerd, dat het hof dat verweer als tardief zou moeten passeren en dat [appellante] onvoldoende gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren,
-
dat er geen steekhoudende argumenten zijn waarom met de betaling van € 7.000,00 wel zou zijn voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 BW,
-
dat met de eisvermindering [appellante] tegemoet is gekomen aan de verweren van NN,
-
dat de hoogte van de schade ook schattenderwijs mag worden begroot.
6.3.
Geen van deze argumenten leidt tot het slagen van het hoger beroep en de toewijzing van de vordering.
6.4.
Het gaat hier niet om betaling van loon aan [appellante] als opdrachtnemer, maar om vergoeding van de schade van [betrokkene]. Meer specifiek gaat het hier om vergoeding van zijn vermogensschade zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b en c, BW de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Daarvoor geldt de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets: dat wil zeggen dat voor toewijzing ervan vereist is dat de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is.
6.5.
Deze schade wordt begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is (artikel 6:97 BW). Het gaat hier om een abstracte schadebegroting, want er zijn door [appellante] kennelijk geen kosten bij [betrokkene] in rekening gebracht en de gevorderde kosten zijn ook niet door [betrokkene] daadwerkelijk betaald aan [appellante]. De overeenkomst tussen [betrokkene] en [appellante] houdt immers in dat [betrokkene] een deel van zijn vordering tot schadevergoeding (kort gezegd: de buitengerechtelijke kosten) aan [appellante] cedeert en dat [appellante] (alleen) voor dat deel rechtstreeks bij NN declaraties zal indienen.
6.6.
Het hof zal voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding op dit punt aansluiten bij de rekenwijze van partijen, gebaseerd op een uurtarief en daaraan te besteden tijd voor de werkzaamheden van [appellante] en op basis van de gemaakte kosten voor de kosten van derden (verschotten).
Verschotten
6.7.
Hoewel beide partijen, onder verwijzing naar de overgelegde declaraties, uitgaan van andere bedragen, stelt het hof op basis van de overgelegde declaraties vast dat [appellante] in totaal € 3.419,28 (btw daarin begrepen) aan verschotten heeft vermeld op haar declaraties, die voornamelijk zien op de kosten van de medisch adviseur (Medithemis) en voor een klein deel op kosten voor informatieverstrekking van het ziekenhuis Haaglanden Medisch Centrum. NN voert verweer tegen de kosten van de medisch adviseur, omdat het volgens haar niet nodig was om zo vaak (minstens 7 maal) advies te vragen. Het hof acht dat verweer onvoldoende onderbouwd. Gelet op het verloop van de onderhandelingen en het debat tussen partijen, was de discussie toegespitst op de medische causaliteit. NN heeft niet betwist dat de kosten daadwerkelijk door de adviseur (en de betrokken behandelaars die om informatie is gevraagd) in rekening zijn gebracht en NN betwist niet dat die kosten van derden ook zijn voldaan. Het hof acht tegen die achtergrond een bedrag van € 3.419,28 (btw daarin begrepen) aan verschotten redelijk en het hof acht het ook redelijk dat die kosten door of ten behoeve van [betrokkene] zijn gemaakt. Op basis van het partijdebat begrijpt het hof dat de betaalde € 7.000,00 in de eerste plaats aan de verschotten moet worden toegerekend.
Uurtarief
6.8.
In haar declaraties gaat [appellante] uit van een uurtarief van € 350,00 (oplopend tot € 400,00 in 2022) te vermeerderen met btw en 10% kantoorkosten. NN bestrijdt dat dat tarief (jegens haar als aansprakelijke verzekeraar) redelijk is.
6.9.
Het hof overweegt als volgt. Bij de schadebegroting op basis van een uurtarief en gewerkte uren, moet het – gelet op de (dubbele) redelijkheidstoets – gaan om een redelijk uurtarief (en een redelijk aantal uren). Een uurtarief van € 350,00 vermeerderd met 10 procent komt voor een consument, inclusief btw, neer op een uurtarief van € 465,85. Dat is een uurtarief voor een gespecialiseerd advocaat en dat is hier geen redelijk uurtarief, gelet op de omstandigheden van dit geval.
Immers de feitelijke bijstand aan [betrokkene] werd verleend door mr. [appellante], de dga van [appellante] en mr. [appellante] is geen advocaat meer. Dat is van belang, want advocaten zijn onderworpen aan tuchtrecht, verplicht verzekerd, en gehouden om doorlopend onderwijs te volgen. Die eisen strekken (onder meer) tot voordeel van een cliënt en brengen kosten met zich voor de advocaat, zodat het onder omstandigheden redelijk kan zijn dat een aansprakelijke partij gehouden is tot vergoeding van een hoger uurtarief voor gespecialiseerde advocaten. Voor [appellante] gelden deze eisen niet.
6.10.
In deze zaak zijn daarnaast alle werkzaamheden, ook administratieve werkzaamheden, gedeclareerd tegen hetzelfde tarief (steeds vermeerderd met kantoorkosten) en het is niet redelijk om ook niet-juridische werkzaamheden te declareren tegen een specialistentarief. Daarnaast mag van een gespecialiseerd dienstverlener verwacht worden dat die efficiënt werkt. Gelet op de 90 uur en 12 minuten die door [appellante] geschreven is, is in deze letselschadezaak waar het debat grotendeels beperkt is gebleven tot de medische causaliteit, de discussie over bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten en de hoogte daarvan, door [appellante] niet voldoende onderbouwd dat met een redelijke mate van efficiëntie is gewerkt.
6.11.
Alles afwegende acht het hof in dit geval een uurtarief van € 200,00 (€ 242,00 inclusief btw) redelijk voor juridische bijstand in een overzichtelijk letselschade geschil als dit. Bij dat uurtarief acht het hof het daarbovenop in rekening brengen van kantoorkosten en reistijd en reiskosten niet redelijk. Dat soort kosten zijn (in dit geval waarin mr. [appellante] zelf alle werkzaamheden heeft verricht) in het uurtarief verdisconteerd.
Aantal uren:
6.12.
Gelet op de betaling van € 7.000,00, waarvan € 3.419,28 moet worden toegerekend aan de verschotten, heeft NN een bedrag van € 3.580,72 vergoed, voor kosten die zien op werkzaamheden van [appellante]. Uitgaande van een redelijk uurtarief van € 242,00 per uur (inclusief btw), is zodoende ruim 14 uur aan gewerkte uren al vergoed.
6.13.
In aanvulling daarop – zo volgt uit het dossier – is een deelgeschil aangespannen. De buitengerechtelijk kosten daarvan zijn in de beschikking van 27 september 2022 begroot op 2 uur en een uurtarief van € 242,00. Het hof gaat er – bij gebreke van andersluidende stellingen – vanuit dat dat bedrag – als onderdeel van de gecedeerde schadevergoedingsvordering – aan [appellante] is voldaan.
6.14.
Voor (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [appellante] is in dit concrete geval dus vereist dat zij feiten en omstandigheden stelt, waaruit volgt dat zij in deze zaak meer dan de al betaalde 14 uur (plus 2 uur voor het deelgeschil) heeft besteed aan buitengerechtelijke werkzaamheden en dat zij feiten en omstandigheden stelt waaruit volgt dat ook die werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is.
6.15.
[appellante] heeft in eerste aanleg en hoger beroep voldoende gelegenheid gekregen om feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen waaruit kan volgen dat de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de omvang van de gemaakte kosten redelijk is en om te reageren op de betwisting door NN. [appellante] verwijst enkel naar de overgelegde declaraties en betoogt dat zij door matiging van haar vordering, tot € 10.000,00, tegemoet gekomen is aan de verweren van NN. Daarmee heeft [appellante] niet aan haar stelplicht voldaan. In de declaraties wordt de bestede tijd met een minimum van 6 minuten in rekening gebracht, grotendeels voor periodes van 6 minuten, en steeds slechts met een globale omschrijving verantwoord. Op die wijze is voor NN en voor het hof niet te beoordelen hoeveel tijd daadwerkelijk besteed is voor iedere eenheid van 6 minuten die gedeclareerd is en of die werkzaamheden noodzakelijk waren. Stellingen (en onderbouwing daarvoor) over welke concrete werkzaamheden in dit concrete dossier zijn verricht, hoeveel tijd daarmee gemoeid was en waarom die werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren, ontbreken. De concrete stellingen van [appellante], zien op het voorbereiden en bijwonen van het gesprek van de toedrachtsonderzoeker met [betrokkene], maar die werkzaamheden kunnen geen 14 uur hebben gekost. [appellante] volstaat verder met het overleggen van zijn declaraties en een aantal telefoonnotities en e-mails. Voor de beoordeling van de overgelegde declaraties en producties geldt dat de rechter slechts heeft te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan (vgl. HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176, NJ 1994/686). Het hof gaat niet in de declaraties zoeken naar gedeclareerde eenheden van 6 minuten die – mogelijkerwijs – corresponderen met buitengerechtelijke werkzaamheden die noodzakelijk waren en optellen tot meer dan 14 uur aan werkzaamheden.
6.16.
Op zich is juist dat het het hof vrij staat om de gevorderde schade van [betrokkene], en in dit geval dus de gecedeerde vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten als onderdeel daarvan, uiteindelijk schattenderwijs te begroten, maar het ligt op de weg van [appellante] om daarvoor feiten en omstandigheden aan te dragen die aanknopingspunten bieden om aan te kunnen nemen dat de noodzakelijke buitengerechtelijke werkzaamheden meer dan 14 uur hebben bedragen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Het hof komt daarom ook niet toe aan bewijslevering.
Conclusie en proceskosten
6.17.
De conclusie is dat de vordering van [appellante] niet toewijsbaar is. Het hof komt daarom niet toe aan behandeling van de (overige) grieven van [appellante]. Immers ook als de grieven tegen (onderdelen van) de redenering van de kantonrechter zouden slagen, kan dat niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van [appellante] en daarom ook niet tot een andere, voor [appellante] gunstige, beslissing. Het hof zal dan ook het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.18.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van NN worden vastgesteld op:
- griffierecht |
€ |
2.135,00 |
|
- salaris advocaat |
€ |
858,00 |
(1 punt × appeltarief I) |
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld) |
- totaal: |
€ |
3.171,00 |
6.19.
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld. ECLI:NL:GHDHA:2024:1495