Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 290416 hantering van tijdseenheden van 10 minuten niet redelijk

Rb Gelderland 290416 loonschade wg-er; inschakelen rechtsbijstand tbv inroepen verhaalsrecht redelijk; na overeenstemming over uitgangspunten berekening niet meer;
hantering van tijdseenheden van 10 minuten niet redelijk

2 De feiten

2.1.
Bovémij sluit als verzekeraar onder meer verzekeringsovereenkomsten als bedoeld in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM).

2.2.
Op 7 december 2001 heeft een verzekerde van Bovémij een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een werknemer van Humanitas ( [persoon A] ) letsel heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geraakt.

2.3.
Op 3 februari 2011 heeft een verzekerde van Bovémij een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een werknemer van Icare [persoon B] ) letsel heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geraakt.

2.4.
Op 25 mei 2012 heeft een verzekerde van Bovémij een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een werknemer van Database Fulfilment ( [persoon C] ) letsel heeft opgelopen en arbeidsongeschikt is geraakt.

2.5.
Humanitas c.s. heeft haar gemachtigde Berntsen Mulder Advocaten (BMA) opdracht gegeven de dientengevolge geleden loonschade op Bovémij te verhalen. Zij zijn overeengekomen dat BMA voor haar werkzaamheden een bedrag in rekening mag brengen dat wordt berekend aan de hand van de volgende staffel:
15% over de eerste € 10.000,00;
10% over het meerdere tot € 20.000,00;
8% over het meerdere tot € 40.000,00;
6% over het meerdere boven € 40.000,00.

2.6.
Op 19 mei 2006 heeft Bovémij aansprakelijkheid erkend voor de loonschade van Humanitas. Bovémij heeft € 25.354,07 aan schade vergoed.

2.7.
Bovémij heeft ook aansprakelijkheid erkend voor de door Icare geleden loonschade. Bovémij heeft op 23 juli 2012 € 8.200,00 aan schade vergoed.

2.8.
Op 28 september 2012 heeft Bovémij aansprakelijkheid erkend voor de door Database Fulfilment geleden loonschade. Bovémij heeft € 21.575,81 aan schade vergoed.

2.9.
BMA heeft Humanitas op 3 maart 2010 een bedrag van € 3.484,70 inclusief btw in rekening gebracht voor haar werkzaamheden. Aan Icare is door BMA op 14 augustus 2012 een bedrag van € 1.463,70 inclusief btw gefactureerd en aan Database Fulfilment op 26 maart 2014 een bedrag van € 3.915,92 inclusief btw.

2.10.
Bovémij heeft, naar eigen zeggen coulancehalve, aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.000,00 aan Humanitas betaald en een bedrag van € 150,00 ieder aan Icare en Database Fulfilment.

3 De vordering en het verweer

3.1.
Humanitas c.s. vordert, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat Bovémij wordt veroordeeld te betalen:
- aan Humanitas een bedrag van € 2.041,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 april 2010 tot de dag van betaling en met de buitengerechtelijke incassokosten conform Rapport Voorwerk II ad € 450,00;
- aan Icare een bedrag van € 1.098,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2014 tot de dag van betaling en met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel ad € 164,82;
- aan Database Fulfilment een bedrag van € 3.086,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2014 tot de dag van betaling en met de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel ad € 433,63;
- aan Humanitas c.s. de kosten van dit geding waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de uitspraak.

3.2.
Humanitas c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat BMA in haar opdracht werkzaamheden heeft verricht ter vaststelling van loonschade en aansprakelijkheid en dat BMA daarvoor een bedrag conform de overeengekomen staffel op de verhaalde loonschade heeft ingehouden, zodat Bovémij gehouden is deze kosten te vergoeden. Nu echter de feitelijk door BMA verrichte werkzaamheden gewaardeerd aan de hand van haar uurtarief, in het geval van Humanitas en Icare tot een lager bedrag leiden, vorderen zij enkel vergoeding van dat lagere bedrag. Database Fulfilment vordert het gemaximeerde bedrag van de staffel.
De betalingen van Bovémij zijn op de vorderingen in mindering gebracht. Ondanks dat Bovémij daartoe is aangemaand, heeft zij geen nadere betalingen meer gedaan. Humanitas c.s. was dan ook genoodzaakt haar vorderingen ter incasso uit handen te geven, op grond waarvan Bovémij eveneens buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.

3.3.
Bovémij voert verweer. Zij betwist allereerst dat Humanitas c.s. daadwerkelijk kosten heeft gemaakt ten behoeve van het vaststellen van schade en aansprakelijkheid. Als al sprake is van dergelijke kosten, dan kan de door BMA aan Humanitas en Icare in rekening gebrachte btw niet als schade worden aangemerkt. Verder voldoen de door BMA becijferde kosten volgens Bovémij niet aan de dubbele redelijkheidstoets.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Vast staat dat Humanitas c.s. met betrekking tot de door haar geleden loonschade een rechtstreeks verhaalsrecht heeft op Bovémij (artikel 6:107a, tweede lid, BW in samenhang met artikel 6 WAM). Naar vaste rechtspraak is bij de uitoefening van dat verhaalsrecht artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW van overeenkomstige toepassing, hetgeen betekent dat Bovémij tevens gehouden is redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te vergoeden. In geschil is of Humanitas c.s. in dat verband kosten heeft gemaakt en, zo ja, of die kosten redelijk zijn in de zin van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW.

4.2.
Bovémij betwist allereerst dat BMA haar factuurbedragen (2.9) in mindering heeft gebracht op de verhaalde loonschade en enkel het restant aan haar cliënten heeft doorbetaald. Ter zitting heeft Humanitas c.s. bij wijze van voorbeeld een overzicht derdengelden van het Humanitas-dossier van BMA overgelegd. Daarop zijn de van Bovémij ontvangen deelbedragen vermeld evenals bedragen onder vermelding van ‘afdracht cliënt’. Het verschil tussen beide totaalbedragen is gelijk aan het factuurbedrag van BMA van € 3.484,70. Hoewel Bovémij er terecht op heeft gewezen dat er veel tijd is verstreken tussen de laatste betaling door Bovémij (18 juni 2007) en de factuur van BMA (3 maart 2010), acht de kantonrechter dit enkele feit onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van dit overzicht nu dit tijdsverloop kan samenhangen met het moment van sluiten van het dossier. De kantonrechter is van oordeel dat Bovémij de inhouding door BMA op de verhaalde loonschade in het licht van de facturen van BMA en voormeld overzicht derdengelden onvoldoende nader heeft betwist, zodat vast staat dat Humanitas c.s. daadwerkelijk kosten heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.

4.3.
In geschil is vervolgens de hoogte van die kosten, in het bijzonder of de door BMA gefactureerde btw al dan niet als vermogensschade kan worden aangemerkt. Volgens Humanitas c.s. kunnen gezondheidsinstellingen als Humanitas en Icare geen btw verrekenen, reden waarom van de aan hen in rekening gebrachte btw wel vergoeding wordt gevraagd en van de door Database Fulfimlent betaalde btw niet, nu zij wel btw kan verrekenen. Bovémij heeft onvoldoende betwist dat Humanitas en Icare gezondheidsinstellingen zijn, zodat het ervoor moet worden gehouden dat Humanitas en Icare ook de btw kosten dragen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat medische handelingen gericht op gezondheidskundige verzorging vrijgesteld zijn van btw. Daarmee staat vast dat de kosten van Humanitas (inclusief btw) € 3.041,02 bedragen, van Icare (inclusief btw) € 1.248,79 en van Database Fulfilment (exclusief btw) € 3.392,30, waarbij de latere betalingen van Bovémij buiten beschouwing zijn gelaten.

4.4.
Dan spitst het geschil zich toe op de vraag of deze kosten de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW kunnen doorstaan. In dat verband ligt allereerst de vraag voor of het redelijk was om ter uitoefening van het verhaalsrecht rechtsbijstand in te roepen (de eerste redelijkheidstoets).

4.5.
De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op het moment dat Humanitas c.s. BMA inschakelde nog onduidelijk was of Bovémij aansprakelijkheid zou erkennen. Nu bepaald niet ondenkbaar is dat zich na het inroepen van een verhaalsrecht een juridische discussie ontvouwt, is het alleszins redelijk om zich al op voorhand van rechtsbijstand te voorzien.

4.6.
Niet in geschil is dat Bovémij in alle drie de zaken aansprakelijkheid heeft erkend. Dan dringt zich de vraag op of het ook na die erkenning redelijk is om zich nog langer van rechtsbijstand te voorzien. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet zonder meer het geval is. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat juridische bijstand noodzakelijk is in die gevallen waarin partijen het eens zijn over de uitgangspunten voor de berekening van de loonschade, zoals onder meer de causaliteitsvraag, de periode waarin de loonschade is geleden en de eventueel door de werkgever verrichte reïntegratiehandelingen. In die gevallen waarin daarover wel discussie bestaat, ligt het voor de hand om dat door de reeds ingeschakelde rechtsbijstandverlener te laten afwikkelen.

4.7.
Het voorgaande laat onverlet dat het redelijk kan zijn om zich voor het becijferen van de loonschade op financieel vlak te laten bijstaan. De kantonrechter is van oordeel dat Humanitas c.s. in het licht van het verweer van Bovémij onvoldoende heeft onderbouwd dat het in de onderhavige gevallen noodzakelijk was om het becijferen van de loonschade uit te besteden aan een externe financieel adviseur.

4.8.
Voor die kosten die de eerste redelijkheidstoets kunnen doorstaan, moet vervolgens nog worden beoordeeld of deze redelijk zijn (de tweede redelijkheidstoets). Bij die beoordeling speelt de tussen Humanitas c.s. en BMA overeengekomen staffel geen rol, nu die niet aan de vordering ten grondslag is gelegd. Dat in de branche mogelijk andere prijsafspraken gebruikelijk zijn, maakt niet dat het in rekening brengen van daadwerkelijk gemaakte uren niet redelijk kan zijn. Bepalend is of het gehanteerde uurtarief en de omvang van de in rekening gebrachte uren gelet op alle omstandigheden van het geval redelijk zijn.

4.9.
Nu uit het voorgaande blijkt dat de kosten die de eerste redelijkheidstoets hebben doorstaan alle betrekking hebben op rechtsbijstand, is het gehanteerde uurtarief ad € 180,00 exclusief 6% kantooropslag en btw naar het oordeel van de kantonrechter (alleszins) redelijk. Dat geldt niet voor de door BMA gehanteerde tijdseenheden van 10 minuten, nu daarmee onvoldoende inzichtelijk wordt wat de daadwerkelijk bestede tijd is. Dit betekent dat de omvang van de schade zal worden geschat. De kantonrechter zal daarbij uitgaan van de specificaties van BMA, nu Bovémij de juistheid van die specificaties inhoudelijk niet heeft betwist terwijl zij in ieder geval bekend mag worden verondersteld met de daarin genoemde correspondentie tussen BMA en Bovémij. Bij die schatting zal een tijdseenheid van 6 minuten worden gehanteerd zoals in de juridische dienstverlening te doen gebruikelijk is.

4.10.
Hierna zal per eisende partij worden beoordeeld wat hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.9, betekent voor hun vordering.

4.11.
Ten aanzien van de vordering van Humanitas komt dit alles op het volgende neer. Niet in geschil is dat Bovémij aansprakelijkheid heeft erkend bij brief van 19 mei 2006 en dat vervolgens is gecorrespondeerd over de causaliteit van (een gedeelte van) de geclaimde schade. Dit brengt mee dat Humanitas ook ná de erkenning redelijke kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt die door Bovémij vergoed moeten worden (4.6). Uit de urenspecificatie valt echter niet zonder meer af te leiden wanneer partijen het eens zijn geworden over de causaliteitsvraag. Schattenderwijs gaat de kantonrechter daarom uit van de datum van de brief van Bovémij volgend op de laatste ‘brief van arts’, te weten 15 oktober 2007. Alle tot en met dat moment door BMA gedeclareerde werkzaamheden komen voor vergoeding in aanmerking met uitzondering van de posten ‘berekening schade’, ‘studie loonkundige gegevens’ en ‘studie/controle financiële gegevens’ (4.7). Dit komt neer op 45 tijdseenheden á 6 minuten, te weten 4,5 uur á € 180,00 te vermeerderen met 6% kantooropslag en 19% btw, oftewel € 1.021,73. Bovémij heeft reeds een bedrag van € 1.000,00 vergoed zodat de vordering van Humanitas tot een bedrag van € 21,73 kan worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk betwist eveneens toewijsbaar.

4.12.
De vraag of Bovémij tevens gehouden is buitengerechtelijke incassokosten van Humanitas te vergoeden, zal worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voor-werk II, nu het verzuim voor 1 juli 2012 is ingetreden. Aannemelijk is dat Humanitas buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is, uitgaande van het toe te wijzen bedrag, niet in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven. Op basis van deze tarieven wijst de kantonrechter een bedrag van € 44,77 toe.

4.13.
Voor Icare betekent het voorgaande het volgende. Niet is gesteld op welke datum Bovémij aansprakelijkheid heeft erkend. De kantonrechter leidt evenwel uit de urenspecificatie af dat dit is gebeurd bij brief van 3 november 2011, nu dit de enige brief is afkomstig van Bovémij voorafgaande aan de betaling op 23 juli 2012. Nu tussen partijen geen verschil van mening was over de uitgangspunten van de berekening van de schade, zijn de redelijke kosten in de zin van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW daartoe beperkt. Deze worden geschat op 6 tijdseenheden à 6 minuten, oftewel 0,6 uur á € 180,00 te vermeerderen met 6% kantooropslag en 19% btw, oftewel € 136,23. Gelet op de betaling van Bovémij heeft Icare derhalve niets meer te vorderen. Haar vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

4.14.
In het geval van Database Fulfilment staat tussen de partijen vast dat Bovémij aansprakelijkheid heeft erkend bij brief van 28 september 2012. Nu tussen partijen ook hier geen verschil van mening was over de uitgangspunten van de berekening van de schade, zijn de redelijke kosten in de zin van artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b, BW daartoe beperkt. Dit betekent dat maximaal vier tijdseenheden voor vergoeding in aanmerking komen, zodat Database Fulfilment met de door Bovémij betaalde € 150,00 evenmin tekort is gedaan. Haar vorderingen zullen eveneens worden afgewezen.

4.15.
Partijen worden beide voor een deel in het ongelijk gesteld en moeten daarom ieder hun eigen kosten dragen. ECLI:NL:RBGEL:2016:2471