RBGEL 101225 geen aanvullende vergoeding voor bgk, mede vanwege 17 keer wisselen van belangenbehartiger
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 101225 Geen causaal verband tussen medische fout en VAV, HH en/of psychische klachten;
- geen secundaire victimisatie; geen handelen of nalaten dat in verband met slepende afwikkeling kan worden toegerekend
- geen aanvullende vergoeding voor bgk, mede vanwege 17 keer wisselen van belangenbehartiger
3De feiten
3.1.
In 2000 is [eiser] vanuit Iran naar Nederland gevlucht. Sinds 2008 heeft hij een verblijfsvergunning.
3.2.
Op 16 december 2006 heeft [eiser] een snijverwonding opgelopen aan de tweede en derde vinger van zijn linkerhand. Zijn verwondingen zijn behandeld op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis.
3.3.
Bij beschikking van 8 december 2008 (productie 8 van het ziekenhuis) heeft [eiser] een WSW (Wet Sociale Werkvoorziening)-indicatie gekregen. De beschikking vermeldt dat bij [eiser] sprake is van beperkingen en dat hij aanpassingen nodig heeft om met deze beperkingen te kunnen werken. In de beschikking staat dat de belangrijkste aanpassingen zijn:
“U bent aangewezen op: fysiek lichte werkzaamheden waarbinnen u geen werkzaamheden hoeft te verrichten waarbinnen u veel moet reiken, buigen, tillen of dragen, lopen, geknield en gehurkt actief moet zijn en werkzaamheden waarbinnen u gebogen en getordeerd actief moet zijn. Verder bent u aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (routinematig), werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd, waarbij die begeleiding niet beperkt kan blijven tot 15% van de werktijd, werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd, waarbij de begeleiding permanent aanwezig moet zijn, werk waarbij u niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen.”
3.4.
Bij brief van 19 december 2008 (productie 9 van het ziekenhuis) heeft DCW (Deze Combinatie Werkt) aan [eiser] meegedeeld dat de wachttijden voor werken bij de Sociale Werkvoorziening kunnen oplopen tot vier jaar vanaf het moment van aanvraag.
3.5.
Nadat de WSW-indicatie op 19 september 2011 voor twee jaar was verlengd, vond in augustus 2013 opnieuw een beoordeling plaats in het kader van periodieke herindicatie.
Volgens het Rapportageformulier Indicatie Wet Sociale Werkvoorziening (productie 10 van het ziekenhuis) heeft [eiser] toen aangegeven dat zijn lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen zoals die zijn vastgesteld bij besluit van 19 september 2011 ongewijzigd zijn. In aanvulling daarop heeft [eiser] verklaard dat hij klachten heeft aan zijn linkerhand, dat hij zijn linker wijs- en middelvinger niet kan buigen en dat hij daardoor enigszins beperkt is in het gebruik van zijn linkerhand.
3.6.
In het Rapportageformulier staat verder vermeld dat bij de herindicatie gebruik is gemaakt van de gegevens van de herindicatie van 19 september 2011, die is gebaseerd op de rapportages van de psycholoog van Arbo Unie van 30 september 2008 en de bedrijfsarts van Arbo Unie van 16 oktober 2008. In de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in het Rapportageformulier, die is gebaseerd op de beide hiervoor genoemde rapportages uit 2008, staan als beperkingen onder meer genoemd: knielen, hurken, staan, buigen en torderen, matige conditie en bloedarmoede waardoor [eiser] regelmatig rustpauzes zal moeten inlassen. Ook maakt de FML melding van beperkingen bij het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, sterke beperkingen in het omgaan met conflicten en beperkingen in samenwerken. Als overige beperkingen in het sociaal functioneren vermeldt de FML: “wantrouwen, claimend en moeilijk gedrag, dat snel tot conflicten zal leiden. (…) een afstandelijke, strakke, consequente, stevige en uiterst zakelijke leiding is noodzakelijk.” Ten aanzien van persoonlijk functioneren staat in de FML vermeld dat [eiser] zich beperkt kan concentreren, zichzelf overschat en beperkt doelmatig kan handelen. Ook stelt [eiser] volgens de FML onrealistische eisen ten aanzien van het niveau van zijn eventuele toekomstige werkzaamheden.
3.7.
De WSW-indicatie is verlengd tot 12 augustus 2015. [eiser] heeft daarop geen nieuwe aanvraag gedaan tot verlenging ervan.
3.8.
Bij brief van 16 december 2011 (productie 14 van het ziekenhuis) heeft (de toenmalige advocaat van) [eiser] aan het ziekenhuis meegedeeld dat sprake is van een gemist buigpeesletsel door “onzorgvuldige en een onvoldoende operatie”. Volgens de brief is sprake van een medische kunstfout. [eiser] heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van deze medische kunstfout.
3.9.
Het ziekenhuis heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar verzekeraar MediRisk. Bij brief van 29 februari 2012 (productie 15 van het ziekenhuis) heeft MediRisk namens het ziekenhuis aansprakelijkheid afgewezen.
3.10.
In september 2012 heeft [eiser] bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op 11 april 2013 heeft de rechtbank de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden. Het proces-verbaal van de zitting (productie 18 van het ziekenhuis) vermeldt verder:
“(…)
Teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de aard en ernst van het letsel, zal [eiser] zich moeten laten opereren. Alsdan kan ook bezien worden of het letsel (nog) hersteld kan worden. Vervolgens zal uit het operatieverslag blijken of sprake is geweest van het missen van de diagnose ‘diep peesletsel’ en of er een medische noodzaak is/was voor de operatie, teneinde duidelijkheid te verkrijgen of de verzekeraar moet betalen.
(…)”
3.11.
Op 15 april 2014 is [eiser] begonnen met een zogenoemde “klimopbaan” als assistent productiemedewerker bij voorschakeltraject Maas van ’t Hoog. Volgens de Rapportages Werk die hiervan zijn opgemaakt (productie 12 van het ziekenhuis), is [eiser] niet komen opdagen en na één dag gestopt met het werk omdat het niet bij hem zou passen.
3.12.
Nadat zijn (nieuwe) advocaat de rechtbank had laten weten dat de operatie inmiddels had plaatsgevonden en dat [eiser] zich nog steeds op het standpunt stelde dat sprake was van gemist buigpeesletsel, heeft de rechtbank bij beschikking van 19 januari 2016 dr. F.H.W.M. van der Heijden tot deskundige benoemd.
3.13.
Op 14 augustus 2016 heeft de deskundige zijn rapport uitgebracht (productie 1 van [eiser] ). De deskundige vermeldt dat [eiser] niet in staat is een volledige vuist te maken met zijn linkerhand, wat leidt tot een verminderde knijpfunctie van de gehele hand en verminderde kracht en onvermogen om met de tweede en derde vinger dingen te pakken. Volgens de deskundige heeft in het ziekenhuis geen gedegen systematisch onderzoek van de linkerhand plaatsgevonden. Indien bij de nacontroles op 18 en 27 december 2006 echografisch onderzoek was verricht van de buigpezen, was volgens de deskundige de diagnose diep buigpeesletsel alsnog gesteld en had binnen de gewenste termijn een hersteloperatie kunnen plaatsvinden. In het rapport staat verder vermeld:
“(…)
Echter de heer [eiser] is niet op de geplande afspraak van 4-1-2007 verschenen, en het is heel goed denkbaar dat doordat de pijn toen was afgenomen er wel degelijk een systematisch onderzoek van de hand had kunnen worden uitgevoerd en het gemiste letsel alsnog was gediagnosticeerd.” Indien [eiser] na 27 december 2006 op de polikliniek was verschenen, “had alsnog kunnen worden behandeld met een sterke verbetering van de functie tot gevolg.” De deskundige is tot de conclusie gekomen dat sprake is van een blijvende invaliditeit van de gehele mens van 1%.
3.14.
In het huisartsenjournaal (productie 6 van [eiser] ) staat onder meer vermeld:
“(…)
v Probleemlijst: ae
08-2000 posttraumatische stress stoornis (GGNET 2003)
(…)
08-09-16 (…)
Even getracht enige structuur aan te brengen in gespek nadat iki hem even heb laten praten.
Sinds 2000 in Nederland gemarteld in thuisland Iran (christen) na 2005 verblijfsvergunning en vanaf ongeveer 2007 Nedrlands paspoort.
Diverse behandelingen onder meer GGZ GGNet, en Dimens Enschede PTSS Chronisch gesteld 2005, 2010
(…)
Veel op recht halen en strijd zeer veel boosheid wat zich lijkt vast te zetten op ook onrecht in verleden en niet geheel kan los zien van PTSS patronen
(…)”
3.15.
Op grond van het rapport van deskundige Van der Heijden heeft MediRisk namens het ziekenhuis bij brief van 8 december 2016 (productie 2 van [eiser] ) aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het niet laten plaatsvinden van een onderzoek in de operatiekamer en het niet laten plaatsvinden van een aanvullend echo-onderzoek bij de nacontroles in december 2006. MediRisk heeft zich op het standpunt gesteld dat het behandelresultaat waarschijnlijk beter was geweest indien [eiser] op de nacontrole op 4 januari 2007 was verschenen. MediRisk heeft [eiser] een schadevergoeding van € 1.500,00 aangeboden. [eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
3.16.
Per e-mail van 18 juli 2018 aan de toenmalig advocaat van [eiser] (productie 3 van [eiser] ) heeft MediRisk onderkend dat de aanname van deskundige Van der Heijden, dat [eiser] op 4 januari 2007 niet is verschenen op een controleafspraak, niet juist is gebleken. MediRisk heeft het eigenschuldverweer dat zij had gevoerd in haar brief van 8 december 2016 laten vervallen. Zij heeft aan [eiser] een voorschot op de kosten van juridische bijstand van € 2.500,00 aangeboden en aan hem verzocht de toerekenbare gevolgen van de medische fout en de daaruit voortvloeiende schade in kaart te brengen.
3.17.
Op 10 oktober 2018 heeft [eiser] een schadestaat aan MediRisk/het ziekenhuis toegestuurd (productie 4 van [eiser] ). Daarin werd de verschenen schade begroot op bijna € 200.000,00. Volgens de schadestaat was over de periode tot en met 2018 sprake van een (verschenen) schade wegens verlies aan verdienvermogen van € 169.865,00. In de schadestaat staat onder meer vermeld dat [eiser] zonder het handletsel een netto maandinkomen zou hebben gehad van ongeveer € 2.000,00. Volgens de begeleidende mail van de (toenmalige) advocaat van [eiser] (productie 28 van [eiser] ) heeft [eiser] niet kunnen werken “door de blijvende beperkingen aan de hand als gevolg van de verwijtbare medische fout, de ontstane klachten als gevolg hiervan, maar ook door het feit dat hij jaren heeft moeten vechten om zijn gelijk te krijgen.”
3.18.
Naar aanleiding van de schadestaat heeft MediRisk bij e-mail van 11 november 2018 (productie 29 van het ziekenhuis) aan [eiser] gevraagd de gestelde (psychische) schade nader te onderbouwen, medische informatie aan haar toe te zenden over de behandelingen die [eiser] na 2006 had ondergaan en toe te lichten op grond waarvan [eiser] meent dat hij € 2.000,00 netto per maand aan inkomsten zou hebben gehad in de situatie zonder medische fout.
3.19.
In een brief van Zorgbedrijf Ipsy (de psycholoog) aan de huisarts van [eiser] van 4 september 2019 (productie 7 van [eiser] ) staat onder meer vermeld: “De zaak omtrent de medische fout houdt de klachten van patiënt in stand.”
3.20.
In 2022 heeft arbeidsdeskundig bureau Radar B.V. (hierna: Radar) in gezamenlijke opdracht van [eiser] en MediRisk geïnventariseerd welke mogelijkheden er voor [eiser] bestaan om betaalde arbeid te verrichten. In de rapportage van Radar van 21 maart 2022 (productie 5 van [eiser] ) staat kort gezegd en onder meer dat een betaalde baan op dit moment niet mogelijk is vanwege de ervaren fysieke en mentale klachten en omdat [eiser] al gedurende een zeer lange tijd niet deelneemt aan het arbeidsproces. In de rapportage van 10 juni 2022 (eveneens productie 5 van [eiser] ) staat onder meer dat het zeer moeilijk is om [eiser] naar de toekomst en zijn mogelijkheden te laten kijken. De frustratie en emoties rondom de letselschadezaak, het verleden en zijn financiën spelen zo erg op de voorgrond dat dit een sterk belemmerende factor is in de begeleiding. De passende dagbesteding komt dan ook niet van de grond, aldus Radar. Radar heeft het ziekenhuis geadviseerd om in overleg te treden met (de belangenbehartiger van) [eiser] en afspraken te maken voor wat betreft de letselschadezaak.
3.21.
[eiser] is in de afgelopen jaren zeventien keer gewisseld van rechtsbijstandverlener.
3.22.
In totaal heeft het ziekenhuis aan [eiser] onder algemene titel een bedrag van € 20.000,00 betaald. Herhaalde voorstellen van MediRisk tot het doen van een slotuitkering tegen finale kwijting zijn door [eiser] niet geaccepteerd.
4Het geschil
4.1.
[eiser] vordert, samengevat:
-
een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de erkende toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het ziekenhuis en het verlies aan verdienvermogen van [eiser] ;
-
een verklaring voor recht dat de schade wegens verlies van arbeidsvermogen bestaat uit het verschil tussen het wettelijk minimumloon dat [eiser] had kunnen verdienen en de bijstandsuitkering die hij maandelijks ontvangt, berekend vanaf 2008 tot en met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief de pensioenschade, te kapitaliseren met de rekenrente;
-
een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de erkende toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het ziekenhuis en de gevorderde reiskosten ter hoogte van € 1.170,44;
-
een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de erkende toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het ziekenhuis en de gevorderde huishoudelijke hulp en dat deze schadepost moet worden berekend op basis van twee uur per week mantelzorg conform de tarieven van de letselschaderichtlijn huishoudelijke hulp/mantelzorg van de letselschaderaad;
-
een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de erkende toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het ziekenhuis en het gevorderde verlies zelfwerkzaamheid en dat deze schadepost moet worden berekend aan de hand van de richtlijn van de letselschaderaad verlies zelfwerkzaamheid, huurhuis met tuin;
-
een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de erkende toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van het ziekenhuis en smartengeld van € 12.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
-
de veroordeling van het ziekenhuis tot betaling aan [eiser] van de in de schadestaat berekende medische kosten van € 2.699,41, te vermeerderen met de wettelijke rente;
-
vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
-
de veroordeling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Het ziekenhuis voert verweer. Het ziekenhuis concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
De rechtbank zal hierna, voor zover nodig, nader ingaan op de stellingen van partijen.
5De beoordeling
Aansprakelijkheid van het ziekenhuis staat vast; de zaak draait om de schade
5.1.
Niet in geschil is dat het ziekenhuis een medische fout heeft gemaakt. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid voor die medische fout erkend. Het gaat in deze zaak uitsluitend om de schade.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat het rapport van de deskundige Van der Heijden (zie hierboven 3.12) uitgangspunt moet zijn bij de verdere schadeafwikkeling. De deskundige heeft vastgesteld dat [eiser] als gevolg van het peesletsel niet in staat is een volledige vuist te maken met zijn linkerhand en dat dit leidt tot een verminderde knijpfunctie van de gehele linkerhand en verminderde kracht en onvermogen om met zijn wijsvinger en middelvinger dingen vast te pakken.
Geen causaal verband tussen de medische fout en het verlies aan verdienvermogen
5.3.
[eiser] betoogt dat een causaal verband bestaat tussen – kort gezegd – de medische fout van het ziekenhuis en het verlies aan verdienvermogen. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet, gelet op het volgende.
5.4.
Op 8 december 2008 heeft [eiser] een WSW-indicatie gekregen (zie hierboven 3.3). Volgens [eiser] heeft hij deze indicatie gekregen vanwege zijn beperkingen als gevolg van de medische fout in 2006. Dat blijkt echter niet uit de beschikking. De beschikking maakt melding van de beperkingen reiken, buigen, tillen of dragen, lopen, werkzaamheden waarbij [eiser] geknield, gehurkt, gebogen en getordeerd actief moet zijn, routinematig werk en intensieve en permanente begeleiding. Het peesletsel wordt in de beschikking niet genoemd. Het ziekenhuis voert terecht aan dat de beperkingen waarop de WSW-indicatie is gebaseerd geen gevolg zijn van de behandeling in het ziekenhuis in 2006. Niet valt immers in te zien dat [eiser] beperkt zou zijn bij het reiken, buigen, tillen of dragen, lopen, geknield, gehurkt, gebogen en getordeerd actief zijn als gevolg van een verminderde knijpfunctie en verminderde kracht in zijn linkerhand.
5.5.
Ook bij de herindicatie die in 2013 heeft plaatsgevonden (zie hierboven 3.5) zijn geen beperkingen vastgesteld die verband houden met het peesletsel als gevolg van de medische fout. [eiser] heeft bij die gelegenheid immers aangegeven dat zijn lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen zoals die in 2011 waren vastgesteld – bij de verlenging van de in 2008 verleende indicatie en bijbehorende beperkingen – ongewijzigd zijn. Bovendien maakt de FML in het Rapportageformulier melding van beperkingen als knielen, hurken, staan (niet langer dan een kwartier achtereen), buigen en torderen, matige conditie en bloedarmoede waardoor [eiser] regelmatig rustpauzes zal moeten inlassen. Deze beperkingen houden geen verband met het peesletsel dat het gevolg is van de medische fout. Hetzelfde geldt voor de sociale beperkingen zoals onder meer wantrouwen, claimend en moeilijk gedrag, dat snel tot conflicten zal leiden en dat vraagt om een afstandelijke, strakke, consequente, stevige en uiterst zakelijke leiding.
5.6.
[eiser] heeft na de afgifte van de WSW-indicatie geen loonvormende werkzaamheden verricht. Dit was echter niet het gevolg van het peesletsel, maar van het feit dat de wachttijd voor werken bij de Sociale Werkvoorziening opliep tot vier jaar (zie hierboven 3.4).
5.7.
Ten slotte heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij geen werk kreeg vanwege de beperkingen aan zijn linkerhand. Het ziekenhuis wijst in dit verband terecht op de formulieren “Rapportage Werk” van 15 en 25 april 2014 (zie hierboven 3.11), waaruit blijkt dat [eiser] niet is komen opdagen en na één dag op eigen initiatief is gestopt met de “klimopbaan” bij voorschakeltraject Maas van ’t Hoog omdat het werk niet bij hem zou passen. Nergens blijkt uit dat [eiser] met dit werk moest stoppen vanwege de beperkingen aan zijn linkerhand. Ook heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij een opleiding tot beveiliger heeft gevolgd aan ROC Twente en dat hij deze opleiding niet volhield vanwege de beperkingen aan zijn linkerhand.
5.8.
Gezien het voorgaande komt niet vast te staan dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en het gestelde verlies aan verdienvermogen.
Geen causaal verband tussen de psychische klachten en het peesletsel
5.9.
Ook het door [eiser] gestelde causaal verband tussen zijn psychische klachten en het peesletsel komt niet vast te staan. Het ziekenhuis voert aan dat er andere oorzaken zijn voor de psychische klachten van [eiser] . Dit standpunt vindt steun in het huisartsenjournaal dat in het geding is gebracht. Daarin staat vermeld dat [eiser] in Iran is gemarteld en dat bij hem in 2000 een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is vastgesteld, waarvoor hij in ieder geval al in 2005 onder behandeling is geweest in de GGZ (zie hierboven 3.14). De psychische klachten dateren dus al van vóór het ontstaan van het peesletsel in 2006. Zonder nadere onderbouwing, die [eiser] niet heeft gegeven, komt dan ook niet vast te staan dat de psychische klachten het gevolg zijn van het peesletsel.
5.10.
Over de psychische klachten overweegt de rechtbank verder dat [eiser] volgens de WSW-beschikking (zie hierboven 3.3) is aangewezen op routinematig werk binnen de sociale werkvoorziening, dat onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd, waarbij de begeleiding permanent aanwezig moet zijn en waarbij [eiser] niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. [eiser] wordt dus in staat geacht te werken, zij het onder intensieve begeleiding. In het licht hiervan heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij niet kan werken als gevolg van de psychische klachten die volgens hem het gevolg zijn van het peesletsel. Ook in dit opzicht komt niet vast te staan dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en het gestelde verlies aan verdienvermogen.
Geen sprake van secundaire victimisatie
5.11.
[eiser] stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van secundaire victimisatie. Hij meent dat hij forse psychische klachten heeft gekregen als gevolg van de manier waarop hij door het ziekenhuis is behandeld en dat ook deze klachten hem belemmeren in zijn herstel en het bekleden van een betaalde functie. De rechtbank verwerpt dit standpunt, gelet op het volgende.
5.12.
Onder secundaire victimisatie wordt verstaan onrechtmatige schadeafwikkeling, die zelf weer tot schade leidt. Daarvan is in dit geval sprake als het leed dat of de schade van [eiser] die is veroorzaakt door de medische fout, wordt verergerd door het slepende verloop van de schadeafwikkeling en door handelen of nalaten dat in verband daarmee aan het ziekenhuis kan worden toegerekend. Het is aan [eiser] om te stellen en te onderbouwen dat het ziekenhuis onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld in het letselschadetraject en dat hij hierdoor schade lijdt. Het enkele feit dat de schaderegeling lang duurt en/of schadeposten worden betwist, is geen reden om te spreken van secundaire victimisatie.
5.13.
In dit geval dateert de eerste aansprakelijkstelling van 16 december 2011, dat is vijf jaar na het ontstaan van het peesletsel in 2006. In de tussenliggende periode heeft [eiser] geen juridische stappen tegen het ziekenhuis ondernomen en ook geen klacht ingediend. Het ziekenhuis heeft in die periode niets van [eiser] vernomen. [eiser] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de reden hiervoor was dat hij eerst een advocaat had die weigerde het ziekenhuis aansprakelijk te stellen, waarna hij een andere advocaat heeft gezocht. Van deze gang van zaken, wat daarvan verder ook zij, kan het ziekenhuis geen verwijt worden gemaakt. Na ontvangst van de aansprakelijkstelling heeft MediRisk namens het ziekenhuis medisch advies ingewonnen en op 29 februari 2012, dus na tweeënhalve maand, aansprakelijkheid van de hand gewezen. Het enkele feit dat aansprakelijkheid is afgewezen is geen reden voor het aannemen van secundaire victimisatie. Vervolgens heeft [eiser] in november 2012 een verzoekschrift tot benoeming van een deskundige ingediend bij deze rechtbank. De procedure is ruim twee jaar aangehouden geweest in verband met een operatie bij [eiser] . Daarvan kan het ziekenhuis geen verwijt worden gemaakt. Overigens heeft het ziekenhuis tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht dat het hierbij niet ging om een “echte” operatie, zoals [eiser] kennelijk meent, maar om een exploratie, oftewel een soort kijkoperatie waarbij wordt geprobeerd de oorzaak van de klachten te achterhalen. Dit plaatst de stelling van [eiser] , dat hij gedwongen is geweest om zich te laten opereren, in een ander licht. In het kader van een aansprakelijkstelling ligt voor de hand dat de oorzaak van de klachten moet komen vast te staan en daarvoor is in dit geval een exploratie nodig geweest.
5.14.
Nadien heeft nader overleg plaatsgevonden over de persoon van de te benoemen deskundige. Ook hiervan kan het ziekenhuis geen verwijt worden gemaakt. De procedure heeft uiteindelijk geleid tot het rapport van de deskundige Van der Heijden op 14 augustus 2016. Partijen zijn het er zoals gezegd over eens dat dit rapport dient als uitgangspunt bij de verdere schadeafwikkeling. Op basis van dit rapport heeft het ziekenhuis op 8 december 2016 aansprakelijkheid erkend. Vervolgens heeft debat plaatsgevonden over causaliteit en de omvang van de schade. In 2022 waren partijen nog steeds met elkaar in gesprek. Toen hebben zij in gezamenlijkheid Radar verzocht te inventariseren welke mogelijkheden voor [eiser] bestaan om betaald werk te verrichten. Dat met het debat tussen partijen en het onderzoek door Radar tijd was gemoeid, levert geen onrechtmatige gedraging van het ziekenhuis op. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat MediRisk namens het ziekenhuis meerdere voorstellen heeft gedaan om de zaak finaal te regelen, maar dat deze voorstellen – als daar al een reactie op kwam – steeds door [eiser] zijn afgewezen en dat hij ook geen tegenvoorstellen heeft gedaan. Voorts kan zoals gezegd ook het enkele feit dat het ziekenhuis schadeposten heeft betwist niet leiden tot de conclusie dat sprake is van secundaire victimisatie.
5.15.
Bij het voorgaande neemt de rechtbank verder in aanmerking dat [eiser] geen opmerkingen heeft gemaakt naar aanleiding van het conceptrapport, waarin de deskundige ten onrechte had vermeld dat [eiser] een afspraak in het ziekenhuis op 4 januari 2007 had gemist. Na ontvangst van het definitieve rapport bestond voor het ziekenhuis dus geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de deskundige. Pas in 2018 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] achterhaald dat de deskundige zich met betrekking tot die vermeende afspraak op onjuiste feiten had gebaseerd. Direct daarna heeft MediRisk op 18 juli 2018 haar eigenschuldverweer laten vallen. De stelling van [eiser] dat hij steeds heeft laten weten dat hij geen controleafspraak had op 4 januari 2007 en dat niemand hem daarin geloofde, vindt dus geen steun in de feiten. Het feit dat anderhalf jaar na de erkenning van aansprakelijkheid het eigenschuldverweer is ingetrokken, is niet het gevolg van een onrechtmatige gedraging van het ziekenhuis. Ook de kwestie rond de vermeende afspraak op 4 januari 2007 is dus geen grond voor het aannemen van secundaire victimisatie.
5.16.
Ten slotte heeft vertragend gewerkt dat [eiser] in de loop van de tijd is bijgestaan door zeventien belangenbehartigers. Van de omstandigheid dat [eiser] bij herhaling kennelijk niet tevreden was over zijn advocaat kan het ziekenhuis geen verwijt worden gemaakt. Ook in dit opzicht is dus geen sprake van secundaire victimisatie.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af
Vorderingen 1 en 2
5.17.
Omdat gezien het voorgaande niet komt vast te staan dat sprake is van een causaal verband tussen de medische fout en het gestelde verlies aan verdienvermogen, zal de rechtbank de onder 1 gevraagde verklaring voor recht afwijzen. De onder 2 gevorderde verklaring voor recht, dat de schade wegens verlies van arbeidsvermogen bestaat uit het verschil tussen het wettelijk minimumloon dat [eiser] had kunnen verdienen en de bijstandsuitkering die hij maandelijks ontvangt, deelt dat lot.
Vordering 3
5.18.
Ook de vordering onder 3, die strekt tot een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en de gevorderde reiskosten, zal worden afgewezen. Het ziekenhuis voert als verweer terecht aan dat het ziekenhuis geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat [eiser] een snijverwonding aan zijn vingers heeft opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. Indien het diepe buigpeesletsel in 2006 zou zijn gediagnosticeerd, zou [eiser] ook naar het ziekenhuis zijn gereisd en zou hij een hersteloperatie hebben moeten ondergaan. Het ligt in de lijn der verwachting dat [eiser] daarna nog een paar keer naar het ziekenhuis zou hebben moeten gaan voor poliklinische controles en dat hij gedurende enige tijd handtherapie had moeten volgen. Ook in de situatie waarin het diepe buigpeesletsel in het ziekenhuis zou zijn gediagnosticeerd, had [eiser] dus reiskosten moeten maken. De gestelde reiskosten naar het ziekenhuis en de fysiotherapeut komen dan ook niet voor vergoeding door het ziekenhuis in aanmerking. Dat geldt ook voor de reiskosten van in totaal dertien bezoeken aan vijf verschillende belangenbehartigers. Het ziekenhuis kan immers niet worden verweten dat [eiser] meerdere keren op eigen initiatief van rechtsbijstandverlener is gewisseld. Het ziekenhuis stelt zich terecht op het standpunt dat hooguit de reiskosten naar twee belangenbehartigers voor vergoeding door het ziekenhuis in aanmerking komen. Deze kosten moeten echter worden geacht deel uit te maken van de vergoeding van in totaal € 20.000,00 die het ziekenhuis al onder algemene titel aan [eiser] heeft betaald.
Vordering 4
5.19.
Onder 4 vordert [eiser] kort gezegd een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en de gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van twee uur per week mantelzorg. [eiser] heeft deze vordering niet onderbouwd. Zo heeft hij niet gesteld welke taken in het huishouden hij niet meer zou kunnen verrichten als gevolg van de door de deskundige Van der Heijden vastgestelde beperkingen aan zijn linkerhand. Ook heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij beperkingen heeft ten aanzien van huishoudelijke taken. Of [eiser] als gevolg van de vastgestelde beperkingen behoefte heeft aan huishoudelijke hulp – wat het ziekenhuis betwist – is (nog) niet beoordeeld door een arbeidsdeskundige. Het ziekenhuis voert terecht aan dat er geen huishoudelijke taken zijn die [eiser] , die rechtsdominant is, vanwege de beperkingen aan zijn linkerhand niet zou kunnen uitvoeren, en dat een ergotherapeut wellicht adviezen kan geven om te voorkomen dat [eiser] bij het afwassen dingen uit zijn linkerhand laat vallen. Ook voert het ziekenhuis terecht aan dat voor het doen van (zwaardere) boodschappen praktische hulpmiddelen bestaan, zoals een boodschappentrolley, en dat het niet gebruikelijk is om huishoudelijke hulp in te schakelen voor het doen van boodschappen. Gezien het voorgaande komt vordering 4 niet voor toewijzing in aanmerking.
Vordering 5
5.20.
[eiser] vordert onder 5 een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en het gevorderde verlies aan zelfwerkzaamheid. Ten aanzien van deze vordering geldt hetzelfde als de rechtbank hierboven ten aanzien van vordering 4 heeft overwogen. [eiser] heeft niet met stukken onderbouwd dat sprake is van verlies van zelfwerkzaamheid als gevolg van de vastgestelde beperkingen aan zijn linkerhand. Vordering 5 moet daarom worden afgewezen.
Vordering 6
5.21.
Onder 6 vordert [eiser] een verklaring voor recht dat een causaal verband bestaat tussen de medische fout en smartengeld ter hoogte van € 12.000,00. Voor zover deze vordering zo moet worden begrepen dat [eiser] een vergoeding van € 12.000,00 aan smartengeld vordert, overweegt de rechtbank het volgende. Het ziekenhuis heeft zich bereid getoond een smartengeldvergoeding aan [eiser] te betalen voor de immateriële schade die het gevolg is van de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid is erkend. Het ziekenhuis voert echter terecht aan dat een vergoeding van € 12.000,00 buiten proportie is. Om te beginnen heeft [eiser] de hoogte van deze vordering niet onderbouwd. Daarnaast stelt het ziekenhuis zich – onder verwijzing naar een aantal uitspraken uit de ANWB Smartengeldgids – gemotiveerd op het standpunt dat een smartengeldvergoeding van ongeveer € 3.500,00 tot maximaal € 5.000,00 (inclusief wettelijke rente) redelijk is. Nu [eiser] een smartengeldvergoeding vordert van € 12.000,00 en het ziekenhuis onder algemene titel al een bedrag van € 20.000,00 heeft betaald, moet (een bedrag aan smartengeld worden geacht in laatstgenoemd bedrag te zijn begrepen en moet) de vordering onder 6 worden afgewezen, aldus het ziekenhuis. Dit verweer slaagt en is door [eiser] onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal daarom vordering 6 afwijzen.
Vordering 7
5.22.
Vordering 7 strekt tot vergoeding door het ziekenhuis van medische kosten ter hoogte van € 2.699,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het ziekenhuis heeft aangegeven bereid te zijn een bedrag van € 900,96 te vergoeden onder de noemer ‘medische kosten’. Het gaat om het griffierrecht van € 73,00 voor de benoeming van de deskundige Van der Heijden, de nota’s voor het te betalen eigen risico van respecitievelijk € 307,45, € 277,50 en € 197,50 en de kosten van € 45,51 in verband met een verzoek om informatieverstrekking. Het totaalbedrag moet worden geacht te zijn begrepen in het bedrag van € 20.000,00 dat het ziekenhuis onder algemene titel aan [eiser] heeft uitgekeerd. Hierbij is van belang dat [eiser] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij tot een bedrag van € 2.699,41 medische kosten heeft gemaakt als gevolg van de behandeling in het ziekenhuis. Ook vordering 6 zal de rechtbank dus afwijzen.
Vordering 8
5.23.
De onder 8 gevorderde buitengerechtelijke kosten hebben betrekking op (volgens [eiser] ) openstaande buitengerechtelijke kosten van de voormalige belangenbehartigers tot een beloop van € 4.826,44, van de voorlaatste belangenbehartiger mr. Hoekman ter hoogte van € 9.245,31 en van de huidige advocaat mr. Copini € 5.803,76 inclusief btw. Voor zover het gaat om de voormalige belangenbehartigers, geldt ten eerste dat [eiser] geen stukken heeft overgelegd waaruit het genoemde bedrag blijkt. Dit had, mede gezien de betwisting door het ziekenhuis, wel op zijn weg gelegen. Bovendien heeft [eiser] op eigen initiatief achtereenvolgens zeventien belangenbehartigers ingeschakeld, die zich steeds opnieuw hebben moeten inlezen in het dossier. Dit is een eigen keuze van [eiser] en geen gevolg van de medische behandeling in het ziekenhuis. Deze kosten voldoen dan ook niet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en zijn daarom niet toewijsbaar. Ook ten aanzien van de kosten van mr. Hoekman en mr. Copini geldt dat deze de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW niet kunnen doorstaan. Het ziekenhuis voert terecht aan dat MediRisk in totaal € 14.990,00 aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald aan voormalige belangenbehartigers van [eiser] en dat daarmee de redelijke kosten van rechtsbijstand aan [eiser] zijn vergoed conform artikel 6:96 BW. Vordering 8 zal worden afgewezen.
Slotsom
5.24.
De slotsom is dat alle vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vorderingen niet kunnen dragen. Wat partijen meer of anders hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en blijft daarom buiten bespreking.
[eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten
5.25.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het ziekenhuis worden begroot op:
|
- griffierecht |
€ |
2.995,00 |
|
|
- salaris advocaat |
€ |
1.228,00 |
(2 punten × € 614,00) |
|
- nakosten |
€ |
178,00 |
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) |
|
Totaal |
€ |
4.401,00 |
|
Rechtbank Gelderland 10 december 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:10849
