Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 290722 4 uitspraken: beoordeling bgk schadekantoor tzv materiele schade taxi; 3x toe-, 1x afgewezen

RBGEL 290722 4 uitspraken: beoordeling bgk schadekantoor tzv materiele schade taxi; 3x toe-, 1x afgewezen

2
De feiten
2.1.

Op 21 mei 2018 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden in Amsterdam waarbij een verzekerde van Achmea en [naam 1] , werkzaam als taxiondernemer, betrokken waren.

2.2.
[naam 1] heeft op 22 mei 2018 [handelsnaam eisende partij] opdracht gegeven tot het verlenen van ondersteuning en hulp ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (verhaalsbijstand) met betrekking tot het ongeval. In punt 3 van de opdracht tot dienstverlening staat: “De opdrachtgever heeft overeenkomstig artikel 6:96 BW het recht de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. Opdrachtgever draagt het verhaalsrecht van deze vordering ex. artikel 6:96 BW over aan [handelsnaam eisende partij] .”

2.3.
Op 18 juni 2018 heeft Achmea namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend.

3
De vordering en het verweer
3.1.

[handelsnaam eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [handelsnaam eisende partij] de som van € 832,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Achmea in de proceskosten.

3.2.
Aan haar vordering legt [handelsnaam eisende partij] ten grondslag dat een verzekerde van Achmea een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar opdrachtgever ( [naam 1] ) die de verzekerde kan worden toegerekend en Achmea als verzekeraar daarom de schade die [naam 1] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden heeft moet vergoeden. De schade van [naam 1] bestond, voor zover hier van belang, uit materiële schade (€ 12.454,54) en bedrijfsschade (€ 2.297,60). In totaal dus een bedrag van € 14.752,14. Op dat bedrag aan hoofdsom heeft [handelsnaam eisende partij] de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW) gebaseerd en conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij een bedrag van € 922,52 exclusief btw van Achmea gevorderd. Achmea heeft € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten (exclusief expertisekosten van € 100,00) vergoed en daarom vordert [handelsnaam eisende partij] nu het restant van Achmea.

3.3.
Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [handelsnaam eisende partij] , met veroordeling van [handelsnaam eisende partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.

4
De beoordeling
4.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of Achmea een hoger bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [handelsnaam eisende partij] moet betalen in verband met de aanrijding dan zij heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Achmea heeft betwist dat het redelijk was om kosten te maken. Volgens haar was er geen discussie over de aansprakelijkheid en is de vordering prompt voldaan. Er is alleen discussie geweest over de bedrijfsschade, maar die discussie kwam door toedoen van [naam 1] / [handelsnaam eisende partij] zelf, aldus Achmea. De kantonrechter is van oordeel dat nu wel sprake was van (enige) discussie, het redelijk is dat er kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Niet is komen vast te staan dat de discussie over de bedrijfsschade door een (eigen) fout van [handelsnaam eisende partij] is ontstaan, nu zij dat heeft betwist en Achmea daarop niet meer heeft gereageerd.

4.3.
Voor de vraag of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn, knoopt de kantonrechter aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel dit besluit in dit concrete geval niet van toepassing is, worden deze tarieven geacht redelijk te zijn. Juist om discussies over de (gemaakte) buitengerechtelijke incassokosten te beslechten is het besluit een handig middel. De vergoeding die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Ook is niet van belang door wie de vordering wordt geïncasseerd. Met deze regelgeving heeft de wetgever beoogd houvast te bieden omtrent de hoogte van de in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW genoemde redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Wat Achmea tegen het hanteren van de vergoedingen conform het besluit heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

4.4.
Achmea heeft er op gewezen dat de op grond van het besluit berekende incassokosten de maximaal in rekening te brengen incassokosten zijn. Nu [handelsnaam eisende partij] zelf heeft betoogd en onderbouwd dat de in werkelijkheid gemaakte incassokosten € 856,00 bedragen, heeft zij recht op dat bedrag en niet op een hoger bedrag. Nu Achmea daarvan een bedrag van € 90,00 heeft voldaan, zal een bedrag van (€ 856,00 - € 90,00 =) € 766,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.5.
Bij dupliek heeft Achmea nog gesteld dat het vorderingsrecht van [handelsnaam eisende partij] gebaseerd is op een cessieovereenkomst (punt 3 opdracht van dienstverlening) en dat een cessionaris niet meer rechten kan overdragen dan hij zelf had. Nu Achmea dit pas bij dupliek heeft gesteld, zal dit verweer niet behandeld worden, wegens strijd met de goede procesorde. [handelsnaam eisende partij] heeft zich hierover niet kunnen uitlaten.

4.6.
Achmea wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. ECLI:NL:RBGEL:2022:4395

RBGEL 290722

2
De feiten
2.1.

Op 29 december 2018 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden in Amsterdam waarbij een verzekerde van Achmea en de heer [taxiondernemer] , werkzaam als taxiondernemer, betrokken waren.

2.2.
[taxiondernemer] heeft op 8 februari 2019 [eisende partij] opdracht gegeven tot het verlenen van ondersteuning en hulp ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (verhaalsbijstand) met betrekking tot het ongeval. In punt 3 van de opdracht tot dienstverlening staat: “De opdrachtgever heeft overeenkomstig artikel 6:96 BW het recht de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. Opdrachtgever draagt het verhaalsrecht van deze vordering ex. artikel 6:96 BW over aan [eisende partij] .”

2.3.
Op 8 februari 2019 heeft Achmea aan [eisende partij] geschreven: “Onze verzekerde heeft wel aansprakelijkheid erkend.”

3
De vordering en het verweer
3.1.

[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] de som van € 470,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Achmea in de proceskosten.

3.2.
Aan haar vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat een verzekerde van Achmea een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar opdrachtgever ( [taxiondernemer] ) die de verzekerde kan worden toegerekend en Achmea als verzekeraar daarom de schade die [taxiondernemer] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden heeft moet vergoeden. De schade van [taxiondernemer] bestond, voor zover hier van belang, uit materiële schade (€ 2.607,57) en bedrijfsschade (€ 363,00). In totaal dus een bedrag van € 2.970,57. Op dat bedrag aan hoofdsom heeft [eisende partij] de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW) gebaseerd en conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij een bedrag van € 510,69 inclusief btw van Achmea gevorderd. Achmea heeft € 45,00 aan buitengerechtelijke incassokosten (exclusief expertisekosten van € 90,00) vergoed en daarom vordert [eisende partij] nu het restant van Achmea.

3.3.
Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.

4
De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Achmea een hoger bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [eisende partij] moet betalen in verband met de aanrijding dan zij heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Achmea heeft betwist dat het redelijk was om kosten te maken. Volgens haar was de aansprakelijkheid van meet af aan geen punt van discussie. De enige vraag die speelde was of alle schade aan de auto van [taxiondernemer] wel veroorzaakt was door de aanrijding. De kantonrechter is van oordeel dat nu wel sprake was van (enige) discussie, het redelijk was dat er kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Achmea lijkt dit ook in eerste instantie erkend te hebben, nu zij een bedrag van € 45,00 heeft voldaan.

4.3.
Voor de vraag of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn, knoopt de kantonrechter aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel dit besluit in dit concrete geval niet van toepassing is, worden deze tarieven geacht redelijk te zijn. Juist om discussies over de (gemaakte) buitengerechtelijke incassokosten te beslechten is het besluit een handig middel. De vergoeding die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Ook is niet van belang door wie de vordering wordt geïncasseerd. Met deze regelgeving heeft de wetgever beoogd houvast te bieden omtrent de hoogte van de in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW genoemde redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Wat Achmea tegen het hanteren van de vergoedingen conform het besluit heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

4.4.
Achmea heeft wel onbetwist gesteld dat [taxiondernemer] btw kan verrekenen en de kosten dus exclusief btw moeten worden berekend. Bij een hoofdsom van € 2.970,57 betekent dit dat een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 422,06 exclusief btw toegewezen kan worden. [eisende partij] heeft echter onbetwist gesteld dat Achmea daarvan niet een bedrag van € 45,00 heeft voldaan, maar een bedrag van € 40,40. Het bedrag van (€ 45,00 - € 40,40 =) € 4,60 is namelijk voldaan in het kader van verschotten (opvraag verzekeraarsgegevens RDW), aldus [eisende partij] . Omdat Achmea dus € 40,40 betaald heeft, zal een bedrag van € 381,66 aan buitengerechtelijke incassokosten exclusief btw worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.5.
Bij dupliek heeft Achmea nog gesteld dat het vorderingsrecht van [eisende partij] gebaseerd is op een cessieovereenkomst (punt 3 opdracht van dienstverlening) en dat een cessionaris niet meer rechten kan overdragen dan hij zelf had. Nu Achmea dit pas bij dupliek heeft gesteld, zal dit verweer niet behandeld worden, wegens strijd met de goede procesorde. [eisende partij] heeft zich hierover niet kunnen uitlaten.

4.6.
Achmea wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. ECLI:NL:RBGEL:2022:4393

RBGEL 290722 gematigde incassokosten (bik) voldoen aan 1e en 2e redelijkheidstoets; niet relevant wie bik gemaakt heeft.

4.4.
Bij de beantwoording van de vraag of de door [handelsnaam eisende partij] gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Allianz heeft allereerst betwist dat het redelijk was om kosten te maken. Het gaat om een eenvoudige aanrijding met slechts blikschade tot gevolg, waarbij in redelijkheid geen discussie over aansprakelijkheid te verwachten is en aansprakelijkheid (dus) ook terstond, althans zonder enige discussie, is erkend. Inschakeling van een partij als [handelsnaam eisende partij] mag niet enkel uit gemak gebeuren, aldus Allianz. De kantonrechter volgt Allianz niet in dit betoog. Hoewel er best zaken kunnen zijn, zoals [handelsnaam eisende partij] ook erkent, die zo eenvoudig zijn dat het niet redelijk is om kosten te (laten) maken ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 onder c BW) is de onderhavige zaak niet zo’n zaak. Naast blikschade was ook sprake van bedrijfsschade en er was lastig/geen contact te krijgen met de verzekerde van Allianz. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het redelijk is dat er kosten zijn gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte.

4.5.
Voor de vraag of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn geldt het volgende. [handelsnaam eisende partij] heeft de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans het bedrag dat zij vordert is lager dan waar een berekening op basis van dat besluit toe zou leiden. Zij heeft bovendien een onderbouwing gegeven van de door haar in dit dossier gemaakte uren, voorzien van een uurtarief. Ook die berekening leidt tot een hoger bedrag aan buitengerechtelijke kosten dan zij vordert. [handelsnaam eisende partij] heeft dus haar vordering, zo stelt zij ook, gematigd. De kantonrechter is van oordeel, mede gezien het feit dat Allianz enkel in zijn algemeenheid verweer heeft gevoerd tegen een vergoeding gebaseerd op het besluit, dat het door [handelsnaam eisende partij] in dit concrete geval gevorderde bedrag redelijk is.

4.6.
De laatste vraag die partijen verdeeld houdt, is of [handelsnaam eisende partij] een zelfstandige aanspraak op schadevergoeding heeft. Zij vordert het bedrag aan buitengerechtelijke kosten uit eigen naam, omdat [naam 2] in de opdracht tot dienstverlening haar vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten aan haar heeft gecedeerd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten op grond van het besluit is niet van belang wie de buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht: de schuldeiser zelf, in dit geval [naam 2] , of een door hem ingeschakelde derde zoals [handelsnaam eisende partij] . De kantonrechter knoopt aan bij de achtergrond van dit besluit, hoewel het besluit zelf niet van toepassing is, omdat ook voor de buitengerechtelijke kosten bij een verkeersongeval naar het oordeel van de kantonrechter geldt dat niet relevant is wie de kosten heeft gemaakt. Van belang is dát ze zijn gemaakt en voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat de schuldeiser een no cure no pay overeenkomst heeft gesloten met [handelsnaam eisende partij] betekent dus niet dat Allianz daardoor geen kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte meer verschuldigd is. Uit het voorgaande volgt dat Schadekantoor de kosten inderdaad van Allianz kan vorderen. Net als een rechtsbijstandsverzekeraar dat kan als een schuldeiser voor de kosten van rechtsbijstand verzekerd is (en voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets). Het bedrag van € 365,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.7.
Allianz wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. ECLI:NL:RBGEL:2022:4412

RBGEL 290722 Buitengerechtelijke incassokosten (bik) voldoen niet aan 1e redelijkheidstoets.
2
De feiten
2.1.

Op 29 november 2018 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden in Amsterdam waarbij een verzekerde van Allianz en [taxichauffeur] , werkzaam bij [taxiondernemer] , betrokken waren.

2.2.
Op 28 december 2019 heeft [eisende partij] Allianz aansprakelijk gesteld voor de door [taxiondernemer] geleden schade.

2.3.
[taxiondernemer] heeft op 3 januari 2019 de opdracht tot dienstverlening met [eisende partij] ondertekend. Hierin staat: “(…)

4. De opdrachtgever heeft overeenkomstig artikel 6:96 BW het recht de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. Opdrachtgever draagt het verhaalsrecht van deze vordering ex. artikel 6:96 BW over aan [eisende partij] .

5. Opdrachtgever geeft toestemming aan de aansprakelijke partij om de schade, kosten verhaalsbijstand (honorarium) en eventuele verschotten rechtstreeks aan [eisende partij] te vergoeden.

6. Uitsluitend na ontvangst van deze getekende overeenkomst brengt [eisende partij] geen kosten verhaalsbijstand (honorarium) in rekening bij opdrachtgever. [eisende partij] zal op basis van de in deze overeenkomst overeengekomen en aan haar verleende Akte van Cessie deze kosten namens opdrachtgever verhalen op de aansprakelijke partij.

(…)”

2.4.
Op 4 januari 2019 heeft Allianz aansprakelijkheid erkend.

2.5.
[eisende partij] heeft vervolgens op 12 januari 2019 de schadevergoedingsvordering bij Allianz ingediend en Allianz heeft de vordering op 21 januari 2019 voldaan, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en verschotten (expertisekosten).

3
De vordering en het verweer
3.1.

[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Allianz te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] de som van € 405,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Allianz in de proceskosten.

3.2.
Aan haar vordering legt [eisende partij] ten grondslag dat een verzekerde van Allianz een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar opdrachtgever ( [taxiondernemer] ) die de verzekerde kan worden toegerekend en Allianz als verzekeraar daarom de schade die [taxiondernemer] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden heeft moet vergoeden. De schade van [taxiondernemer] bestond, voor zover hier van belang, uit materiële schade (€ 1.206,01) en bedrijfsschade (€ 589,56). In totaal dus een bedrag van € 1.795,57. Op dat bedrag aan hoofdsom heeft [eisende partij] de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW) gebaseerd en conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij een bedrag van € 325,90 inclusief btw van Allianz gevorderd. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 90,00 aan expertisekosten. Allianz heeft € 10,00 aan kosten vergoed en daarom vordert [eisende partij] nu (€ 325,90 + € 90,00 - € 10,00=) € 405,90 van Allianz.

3.3.
Allianz heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten, inclusief betekeningskosten.

4
De beoordeling
4.1.

Omdat één van partijen haar woonplaats in het buitenland heeft, zal ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.

4.2.
De gedaagde partij heeft haar woonplaats in België. België is lidstaat van de Europese Unie. Op grond van de EEX Verordening (EU) Nr. 1215/2012 wordt de gedaagde partij in beginsel opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waarin zij woont. Een grondslag voor afwijking van deze hoofdregel is niet gesteld. Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan ook in een andere lidstaat worden opgeroepen, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, wanneer sprake is van verbintenissen uit onrechtmatige daad (art. 7 aanhef en lid 2 EEX Verordening). In dit geval zou dat zijn in Nederland, voor de rechtbank in Amsterdam. Verder kan een verzekeraar worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op roerende als op onroerende goederen die door eenzelfde polis gedekt zijn en door hetzelfde onheil getroffen zijn (art. 12 EEX Verordening). [eisende partij] heeft Allianz voor geen van deze gerechten opgeroepen. Nu Allianz wel in de procedure is verschenen en de bevoegdheid niet heeft betwist, zal de kantonrechter zich bevoegd verklaren op grond van art. 26 EEX Verordening.

4.3.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan. Er is sprake van een niet-contractuele verbintenis (onrechtmatige daad) in burgerlijke en in handelszaken, zodat Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) bepaalt welk recht van toepassing is. Nu de schade zich in Nederland heeft voorgedaan is Nederlands recht van toepassing.

4.4.
[eisende partij] vordert twee soorten kosten: kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 onder b BW) en kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 onder c BW). De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eisende partij] zo dat de gevorderde expertisekosten vallen in de eerste categorie en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten in de tweede.

4.5.
Allianz heeft geen verweer gevoerd tegen de expertisekosten van € 90,00. Die zijn per abuis niet vergoed en, zo stelt ze, alsnog betaald. Of betaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en zo ja wanneer, is niet bekend, nu [eisende partij] zich over deze betaling niet meer heeft kunnen uitlaten. Daarom zal het bedrag van € 90,00 aan expertisekosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij geldt dat als dit bedrag gedurende de procedure al is voldaan, [eisende partij] uiteraard niet nogmaals recht heeft op dit bedrag.

4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of de door [eisende partij] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 315,90 voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Allianz heeft allereerst betwist dat het redelijk was om kosten te maken. Het gaat om een eenvoudige aanrijding met slechts blikschade tot gevolg, waarbij in redelijkheid geen discussie over aansprakelijkheid te verwachten is en aansprakelijkheid (dus) ook terstond, althans zonder enige discussie, is erkend. Inschakeling van een partij als [eisende partij] mag niet enkel uit gemak gebeuren, aldus Allianz. De kantonrechter volgt Allianz in dit betoog. Er zijn zaken, zoals [eisende partij] ook erkent, die zo eenvoudig zijn dat het niet redelijk is om kosten te (laten) maken ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2 onder c BW). De onderhavige zaak is zo’n zaak. Beide partijen zijn het met elkaar eens dat er geen discussie heeft plaatsgevonden. [eisende partij] heeft Allianz ook niet aan hoeven manen wat betreft betaling van de materiële schade en de bedrijfsschade. Dat Allianz de expertisekosten niet vergoed heeft, kan zo zijn, maar dat zou hooguit betekenen dat buitengerechtelijke incassokosten over die expertisekosten verschuldigd zijn. Daarop heeft [eisende partij] echter haar vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet gebaseerd.

4.7.
Omdat het niet redelijk was de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten te maken, komt de kantonrechter niet toe aan de overige verweren van Allianz (zoals “de in rekening gebrachte kosten zijn niet redelijk” en “ [eisende partij] heeft geen zelfstandige aanspraak op schadevergoeding”).

4.8.
Het voorgaande betekent dat enkel een bedrag van € 90,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Omdat beide partijen op enkele punten in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten. ECLI:NL:RBGEL:2022:4427