Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 310724 advocaat declareerde ten onrechte in zaken waarin toevoeging werd afgerekend; werkzaamheden dienen per zaak gespecificeerd te worden

RBGEL 310724 informatieverplichting m.b.t. prijsafspraak; consument mag bewijzen dat bezwaar tegen ingetrokken toevoegingen nog loopt
advocaat declareerde ten onrechte in zaken waarin toevoeging werd afgerekend; werkzaamheden dienen per zaak gespecificeerd te worden

2 De zaak

2.1.

Deze zaak gaat over facturen die [eiser] als advocaat heeft gestuurd aan haar cliënt [gedaagde] . [eiser] en [gedaagde] hebben met elkaar afgesproken dat [eiser] toevoegingen zou aanvragen en dat zij facturen aan [gedaagde] zou sturen als zijn vermogen zou zijn toegenomen tot boven een bepaalde grens. Zij hebben daarvoor een uurtarief afgesproken. De raad voor rechtsbijstand heeft vijf toevoegingen verleend waarvan er drie zijn afgerekend. [eiser] heeft facturen gestuurd naar [gedaagde] , maar die heeft ze niet betaald. In deze zaak vordert [eiser] dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt om die facturen te betalen. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om duidelijk te maken dat de uren die zij bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht, betrekking hebben op kwesties waarvoor geen definitieve toevoeging is verleend.

3 De vaststaande feiten

3.1.

[gedaagde] is gescheiden. Hij heeft geschillen met zijn voormalige echtgenote over alimentatie en over de verdeling van de gemeenschap, waartoe onroerende zaken behoren. [gedaagde] heeft aanvankelijk rechtsbijstand gekregen van mr. D. Numan te Amsterdam. Op enig moment is [eiser] in plaats van mr. Numan rechtsbijstand aan hem gaan verlenen.

3.2.

Op 11 juli 2018 heeft [eiser] per e-mail aan [gedaagde] bericht:1

Graag ontvang ik de oude toevoeging voor het vragen van een nieuwe toevoeging. Wij spraken af dat zodra de woningen verkocht zijn en het eigen vermogen met minimaal 12.500 is toegenomen mijn uurtarief van € 159,00 ex btw geldt. Ik hou een urenlijst bij en zal regelmatig aangeven hoeveel uren ik al heb gemaakt in uw dossier.

3.3.

Dezelfde dag heeft [gedaagde] hierop per e-mail geantwoord:2

Ontzettend fijn dat u m’n beroep effectief behartigt!

Ik ga geheel accoord met de door u gemaakte afspraak omtrent de vergoeding van uw uren.

Bijgevoegd mn id en toevoeging.

Benieuwd naar de toekenning.

Bedankt voor de voortvarende aanpak tot dusver!

3.4.

Mr. Numan heeft een toevoeging voor [gedaagde] aangevraagd (nummer 4MO6477/A). [eiser] heeft vijf toevoegingen aangevraagd, namelijk de volgende:

 

toevoeging

datum aanvraag

datum beslissing

eigen bijdrage

vastgestelde vergoeding

1

2FS0969

11 juli 2018

13 januari 2021

€ 340,00

€ 975,72

2

2FS9609

17 september 2018

13 januari 2021

€ 340,00

€ 649,39

3

2FX9380

29 augustus 2019

3 januari 2024

€ 291,00

 

4

2GB9902

17 juni 2020

13 januari 2021

€ 298,00

€ 1.571,75

5

2GC3829

15 juli 2020

3 januari 2024

€ 298,00

 

3.5.

[eiser] heeft de eigen bijdragen aan [gedaagde] in rekening gebracht. Hij heeft deze betaald.

3.6.

Op 2 maart 2021 hebben partijen een overeenkomst ondertekend over betaling door [gedaagde] van de werkzaamheden van [eiser] .3 In de artikelen 1 en 2 staan opsommingen van gewerkte uren tot het moment van de overeenkomst. In art. 4 wordt de opbrengst dan wel de verwachte opbrengst van de verkoop van de onroerende zaken weergegeven. Art. 5 heeft het opschrift ‘eindafrekening’ en luidt:

Gelet op de overwaarde van de woningen en de thans nog openstaande hypotheken zullen de toevoegingen komen te vervallen. De afrekening voor de uren t/m heden stellen partijen op een totaalbedrag van € 25.000,00 ex btw.

3.7.

Bij beschikking van 15 september 2021 heeft deze rechtbank op verzoek van de gewezen echtgenote van [gedaagde] de verdeling van de ontbonden gemeenschap vastgesteld.4

3.8.

In vervolg op de overeenkomst van 2 maart 2021 hebben partijen een overeenkomst gesloten op 23 november 2021 over betaling door [gedaagde] van de werkzaamheden van [eiser] .5 In art. 1 wordt het aantal gewerkte uren genoemd in de periode vanaf de vorige overeenkomst tot de huidige. De art. 2, 4 en 5 luiden:

2. Er werden kosten gemaakt voor een uittreksel ad € 13,90.

4. In totaal is cliënt aan zijn advocaat verschuldigd 35,4 * 159,00 = € 5.628,60 ex btw en inclusief btw en uittreksel € 6.824,51.

5. Partijen spreken af dat de betaling plaatsvindt zodra de middelen op de derdengeld rekening van [eiser] plaatsvindt, doch uiterlijk op 31 december 2022.

3.9.

In vervolg op de overeenkomsten van 2 maart 2021 en 23 november 2021 hebben partijen een overeenkomst gesloten op 4 november 2022 over betaling door [gedaagde] van de werkzaamheden van [eiser] in de periode 24 november 2021 tot en met 4 november 2022.6 Achter de eerste bullet staan uren vermeld die [eiser] heeft besteed aan een kort geding in de maanden november en december 2021 en achter de tweede bullet staan uren die [eiser] aan het dossier van [gedaagde] heeft besteed in de periode van 1 januari tot en met 17 oktober 2022. Achter de vierde en de vijfde bullet staat:

 In totaal is cliënt aan zijn advocaat verschuldigd 16,4 * 159,00 = € 2.607,60 ex btw en inclusief btw en uittreksel € 3.155,19.

 Partijen spreken af dat de betaling plaatsvindt uiterlijk op 1 juli 2023.

3.10.

[eiser] heeft de volgende facturen aan [gedaagde] gestuurd.7

factuurnummer

datum

bedrag inclusief btw

2023629 en 20236230

20 maart 2023

€ 30.250,00

20236231

20 maart 2023

€ 6.810,61

20236232

20 maart 2023

€ 3.155,19

20236235

3 april 2023

€ 1.202,43

TOTAAL

 

€ 41.418,23

3.11.

De factuur van 3 april 2023 is een ‘einddeclaratie’ voor de periode tot en met 31 maart 2023. Op die factuur worden 6,25 uren in rekening gebracht. Op 25 mei 2023 heeft [gedaagde] aan de deurwaarder desgevraagd voorgesteld dat hij ‘de zes en een kwart uur’ betaalt in zes maandelijkse termijnen.8

3.12.

Op 21 maart 2023 heeft de raad voor rechtsbijstand aan [gedaagde] het volgende laten weten:9

Tussen 2018 en 2020 heeft advocaat [eiser] 5 toevoegingen aangevraagd.

3 hiervan zijn inmiddels gedeclareerd. Dit zijn de toevoegingen voor de echtscheiding (2FS0969), voor de alimentatie (2FS9609) en een procedure i.v.m. beslaglegging op onroerend goed (2GB9902).

Er staan nog 2 zaken open.

1 daarvan is aangevraagd i.v.m. hoger beroep op een tussenvonnis in de bodemprocedure boedelscheiding (2FX9380). De ander is voor beslaglegging op de echtelijke woning (2GC3829).

3.13.

Bij brieven van 5 januari 2024 inzake de toevoegingen met nummers 2FX9380 en 2GC3829 heeft de raad voor rechtsbijstand aan [gedaagde] laten weten:10

De Raad voor Rechtsbijstand trekt met deze beslissing de toevoeging in.

Onderaan die brieven staat:

U kunt bezwaar maken

(...) Wilt u bezwaar maken? Dan kunt u binnen 6 weken na dagtekening van dit besluit bezwaar indienen ter attentie van de afdeling bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand. (...)

3.14.

[gedaagde] heeft de drie facturen van 20 maart 2023 en de factuur van 3 april 2023 van [eiser] niet betaald, ondanks aanmaning.

4 Het geschil

4.1.

[eiser] vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van € 41.418,24 inclusief btw te vermeerderen met rente en kosten. Daartoe stelt [eiser] dat zij als advocaat rechtsbijstand aan [gedaagde] heeft verleend, dat zij daarvoor facturen heeft gestuurd en dat [gedaagde] deze niet heeft betaald. Het gevorderde bedrag is het totaal van de vier facturen die [eiser] aan [gedaagde] heeft gestuurd (zie hiervoor onder 3.10).

4.2.

[eiser] licht haar vordering als volgt toe. Bij aanvang van de werkzaamheden heeft zij met [gedaagde] afgesproken dat zij toevoegingen zou aanvragen. Zij heeft dat gedaan om de kosten te drukken, maar het stond bij voorbaat vast dat deze toevoegingen zouden vervallen. De reden daarvoor is dat er onroerende zaken behoren tot het te verdelen vermogen, namelijk een huis te [plaats] , de gemeenschappelijke woning te [plaats] , een huis te [plaats] en een hotel in [plaats] . Daarom hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat zij hem in het geval dat zijn eigen vermogen zou toenemen met minimaal € 12.500,00, facturen zou sturen op basis van gewerkte uren tegen een uurtarief van € 159,00. Het aantal gewerkte uren is vastgelegd in de overeenkomsten van 2 maart 2021, 23 november 2021 en 4 november 2022. De facturen van 20 maart 2023 sluiten daarop aan. Door een betalingsregeling voor te stellen voor de factuur van 2 april 2023, heeft [gedaagde] bevestigd dat hij ook die factuur moet betalen.

4.3.

[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat [eiser] hem als advocaat heeft bijgestaan en wel in acht procedures. Hij heeft haar echter van meet af aan duidelijk gemaakt dat hij de kosten daarvan niet kan betalen. Daarom heeft [eiser] toevoegingen aangevraagd, die ook zijn verleend. [eiser] heeft inderdaad gezegd dat de toevoegingen kunnen worden ingetrokken afhankelijk van het resultaat van de procedures, maar zij is daar niet meer op teruggekomen en zij heeft [gedaagde] ook niet duidelijk gemaakt welke toevoeging zou worden ingetrokken en welke zou worden gedeclareerd. De overeenkomsten van 2 maart 2021, 23 november 2021 en 4 november 2022 heeft [gedaagde] moeten ondertekenen omdat hij anders verstoken zou zijn van rechtsbijstand. Hij heeft gedacht dat het niet zo’n vaart zou lopen vanwege de toevoegingen en het gebrek aan informatie. [gedaagde] stelt verder dat [eiser] heeft gezegd dat zij de uren die zij had gedeclareerd bij de raad voor rechtsbijstand in mindering zou brengen op haar facturen, wat volgens hem niet kan. Ter zitting heeft [gedaagde] gesteld dat hij bezwaar heeft gemaakt bij de raad voor rechtsbijstand tegen de intrekking van de toevoegingen met nummers 2FX9380 en 2GC3829. [gedaagde] meent dat hij niet hoeft te betalen voor werkzaamheden voor procedures die [eiser] ook bij de raad voor rechtsbijstand in rekening heeft gebracht.

5 De beoordeling

Bevoegde rechter, toepasselijk recht

5.1.

[eiser] is gevestigd in Nederland, [gedaagde] woont in Frankrijk. Het is daarom de vraag of [gedaagde] kan worden opgeroepen voor deze Nederlandse rechtbank en, als dat zo is, welk recht van toepassing is.

5.2.

[gedaagde] kan voor deze rechtbank worden opgeroepen omdat [eiser] haar werkzaamheden als advocaat voor hem heeft uitgevoerd in Gelderland (art. 7 aanhef en sub 1a EEX-Vo11). Op het geschil is Nederlands recht van toepassing omdat [eiser] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft (art. 4 lid 1 sub b Rome I-Vo12).

Europese richtlijn oneerlijke bedingen

5.3.

Bij de mondelinge behandeling is de vraag aan de orde geweest of de prijsafspraak die [eiser] en [gedaagde] met elkaar hebben gemaakt in strijd is met de Europese richtlijn oneerlijke bedingen.13 Omdat de overeenkomst tussen partijen een consumentenovereenkomst is, moet ambtshalve worden onderzocht of de overeenkomst geen oneerlijke bedingen in de zin van die richtlijn bevat.

5.4.

De prijsafspraak is een kernbeding. Uit artikel 4 lid 2 van de richtlijn volgt dat een kernbeding alleen op oneerlijkheid moet worden getoetst indien het beding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd. Daarvoor moeten alle relevante feiten in aanmerking worden genomen en moet worden nagegaan of aan de consument alle gegevens zijn meegedeeld die van invloed konden zijn op de omvang van zijn verbintenis en op basis waarvan hij de financiële consequenties daarvan kon inschatten. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan daarvoor voldoende zijn dat de advocaat de verbintenis op zich neemt om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen bezorgt waarin het aantal reeds gepresteerde werkuren wordt vermeld.14

5.5.

Het was naar het oordeel van de rechtbank voor [eiser] redelijkerwijs niet mogelijk vooraf de totale prijs van de diensten te berekenen. Wat die prijs zou worden, hing immers af van de ontwikkeling van de geschillen tussen [gedaagde] en zijn gewezen echtgenote, mede bepaald door de standpunten die zij zou innemen, en van de loop van de procedures die [eiser] in dat verband voor [gedaagde] zou gaan voeren. Daarom moest [eiser] [gedaagde] op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren over de manier waarop de prijs zou worden berekend. Dat heeft zij naar het oordeel van de rechtbank gedaan doordat zij [gedaagde] op 11 juli 2018 heeft bericht dat haar uurtarief € 159,00 exclusief btw is en dat zij een urenlijst zou bijhouden en regelmatig zou aangeven hoeveel uren zij maakte in het dossier.15 De prijsafspraak was hiermee naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. De rechtbank zal deze daarom niet op toetsen op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn.

Informatieplichten

5.6.

[eiser] was als advocaat16 verplicht om aan [gedaagde]17 bepaalde informatie te verstrekken voordat zij een overeenkomst met elkaar sloten (afdeling 6.5.2B BW18). De rechtbank moet ambtshalve nagaan of [eiser] aan die informatieplichten heeft voldaan. Daartoe moet eerst worden beoordeeld of partijen een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte met elkaar hebben gesloten, in welk geval [eiser] moest voldoen aan de informatieplichten die zijn genoemd in art. 6:230m BW, of dat zij een andere overeenkomst hebben gesloten, in welk geval [eiser] moest voldoen aan de informatieplichten die zijn genoemd in art. 6:230l BW.

5.7.

Partijen hebben de overeenkomst klaarblijkelijk niet gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand zonder er gelijktijdig persoonlijk bij aanwezig te zijn geweest. Deze overeenkomst is daarom geen overeenkomst op afstand (art. 6:230g lid 1 aanhef en sub e BW). Dat de overeenkomst is gesloten buiten de verkoopruimte in de zin van art. 6:230g lid 1 aanhef en sub f BW blijkt ook uit niets. De rechtbank acht het gezien de aard van de overeenkomst en de e-mailberichten van 11 juli 2018 zo onwaarschijnlijk dat dit is gebeurd, dat zij het er vooralsnog voor houdt dat niet art. 6:230m BW, maar art. 6:230l BW van toepassing is. Mocht het voorgaande anders zijn, dan kunnen partijen dat laten weten bij de aktes die zij (zoals hierna wordt toegelicht) toch nog moeten nemen.

5.8.

De informatieverplichtingen van art. 6:230l BW komen er in de onderhavige zaak, waarin een advocaat met haar cliënt afspreekt dat zij hem rechtshulp zal verlenen, op neer dat [eiser] voorafgaand aan de overeenkomst [gedaagde] op duidelijke en begrijpelijke wijze moest informeren over de totale prijs van de diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend (art. 6:230l aanhef en sub c BW).

5.9.

Zoals hiervoor overwogen (onder 5.5), heeft [eiser] de prijsafspraak die zij met [gedaagde] heeft gemaakt, duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. [eiser] heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank ook haar informatieplicht niet geschonden, zodat de hoofdsom waarop zij in beginsel aanspraak kan maken, niet zal worden verminderd met inachtneming van de Richtlijn sanctiemodel essentiële informatieplichten.19

De toevoegingen en de facturen aan [gedaagde]

5.10.

In gevallen waarin de raad voor rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend, is de rechtzoekende, in dit geval [gedaagde] , de hem opgelegde eigen bijdrage verschuldigd aan degene die hem rechtsbijstand verleent, in dit geval [eiser] . Voor het overige is hij geen vergoeding verschuldigd (art. 38 lid 1 Wet op de rechtsbijstand). Zolang de toevoeging in stand blijft, mag de advocaat dus geen aanvullende facturen aan zijn cliënt sturen.

5.11.

Van de vijf toevoegingen die [eiser] heeft aangevraagd en die door de raad voor rechtsbijstand zijn verleend, heeft [eiser] er drie afgerekend, namelijk de toevoegingen met de nummers 2FS0969, 2FS9609 en 2GB9902. Deze toevoegingen zijn dus niet ingetrokken. Daarom mocht [eiser] geen uren bij [gedaagde] in rekening brengen die zij heeft besteed aan werkzaamheden in verband met de kwesties waarvoor deze toevoegingen zijn verleend.

5.12.

[gedaagde] heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij nooit heeft vernomen dat de andere twee toevoegingen zouden worden ingetrokken. Hij heeft ook aangevoerd dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de twee intrekkingen en dat die bezwaren nog lopen. [eiser] heeft in reactie daarop verklaard dat die toevoegingen zijn ingetrokken. Daarbij heeft zij gewezen op berichten van de raad voor rechtsbijstand die zij in het geding heeft gebracht als productie 2.3, vanaf blz. 38.

5.13.

De rechtbank overweegt daarover het volgende. De raad voor rechtsbijstand heeft op 5 januari 2024 schriftelijk aan [gedaagde] laten weten dat de toevoegingen met nummers 2FX9380 en 2GC3829 werden ingetrokken (zie hiervoor onder 3.13). Tegen die beslissingen kon [gedaagde] binnen zes weken bezwaar maken. Omdat [gedaagde] ter zitting heeft gezegd dat hij dat heeft gedaan, zal de rechtbank hem in de gelegenheid stellen stukken over te leggen waaruit van dat bezwaar blijkt. Indien de raad van de rechtsbijstand al op die mogelijke bezwaren heeft beslist, wil de rechtbank ook de beslissingen toegezonden krijgen. Indien daarop nog niet is beslist, ontvangt de rechtbank graag een inschatting van de termijn waarbinnen zal worden beslist.

5.14.

[eiser] heeft ter zitting erkend dat zij de uren die zij heeft gemaakt in alle zaken voor [gedaagde] bij hem in rekening heeft gebracht, verminderd met de uren waarvoor zij een vergoeding heeft gekregen op basis van de toevoegingen. Daarmee heeft zij in strijd gehandeld met art. 38 lid 1 Wet op de rechtsbijstand (zie 5.10 en 5.11). Bovendien valt uit de e-mail van 3 oktober 201820 af te leiden dat [eiser] alle e-mail- en telefoonverkeer onder één procedure heeft gebracht (de bodemprocedure). Dat duidt erop dat [eiser] ook in zoverre niet op correcte wijze heeft gefactureerd.

5.15.

Voor het geval dat zal komen vast te staan dat de bezwaren van [gedaagde] tegen de intrekkingen van de toevoegingen 2FX9380 en 2GC3829 ongegrond zijn, overweegt de rechtbank nu alvast het volgende. De rechtbank kan uit de vier facturen van [eiser] niet opmaken welke uren zij in rekening heeft gebracht en dus ook niet in het kader van welke kwesties zij die uren heeft gemaakt.21 De rechtbank kan dus ook niet vaststellen of [eiser] met deze facturen aan [gedaagde] al dan niet uren bij hem in rekening heeft gebracht die zij heeft besteed aan werkzaamheden die verband houden met de kwesties waarvoor wel toevoegingen zijn verleend die zijn afgerekend.

5.16.

[eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld de uren te specificeren die zij bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht en duidelijk te maken aan welke werkzaamheden in verband met welke kwesties zij die uren heeft besteed. De zaak zal mede daartoe worden verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [eiser] . [gedaagde] zal een antwoordakte mogen nemen.

5.17.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2024:5089

1productie 3 bij dagvaarding

2productie 3 bij dagvaarding

3productie 4 bij dagvaarding

4productie door [eiser] overgelegd bij gelegenheid van de mondelinge behandeling

5productie 5 bij dagvaarding

6productie 6 bij dagvaarding

7productie 8 bij dagvaarding

8productie 7 bij dagvaarding

9productie 6 bij conclusie van antwoord

10productie 2.3 (blz. 41 en 46) akte inbreng producties ten behoeve van de mondelinge behandeling door [eiser]

11Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

12Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst

13Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

14HvJEU 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14

15vgl. HvJ EU 12 januari 2013 (ECLI:NL:EU:C:2023:14) in verband met Richtlijn 93/13/EEG, rov. 44)

16‘handelaar’ in de zin van art. 6:230g lid 1 aanhef en sub b BW

17‘consument’ in de zin van art. 6:230g lid 1 aanhef en sub a BW

18de implementatie van de Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten

19Richtlijn vastgesteld door het Landelijk overleg vakinhoud civiel en kanton (LOVCK) op 15 december 2021 naar aanleiding van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677), gewijzigd op 17 mei 2022 en 6 april 2023

20productie 2.2 bij akte inbreng producties ten behoeve van de mondelinge behandeling

21productie 8 bij dagvaarding en producties 2.1 en 2.2 bij akte inbreng producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van 1 maart 2024