Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 210225 BGK 3e bbh/advocaat; overnamekosten in beperkt en overzichtelijk dossier; verzocht € 5.157,57, toegewezen € 2.707,57;

RBROT 210225 BGK 3e bbh/advocaat; overnamekosten in beperkt en overzichtelijk dossier; verzocht € 5.157,57, toegewezen € 2.707,57; 

2De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?

2.1.

Op 16 februari 2018 is mevrouw [persoon A] (hierna: ‘ [persoon A] ’) in de uitoefening van haar werkzaamheden voor [gedaagde 1] een ongeval overkomen, waardoor [persoon A] letsel heeft opgelopen. [gedaagde 1] heeft de aansprakelijkheid voor de door [persoon A] geleden en nog te lijden schade op 16 maart 2021 erkend. [persoon A] heeft zich in het kader van de letselschaderegeling in eerste instantie laten bijstaan door achtereenvolgens DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. (hierna: ‘DAS’) en Kracht! Letselschade B.V. (hierna: ‘Kracht’). Vanaf augustus 2022 heeft [eiseres] de behandeling van de letselschadezaak van [persoon A] van Kracht overgenomen. In april 2024 hebben [persoon A] en [gedaagde 1] c.s. een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat [gedaagde 1] c.s. een vergoeding van materiële en immateriële schade van in totaal € 20.000,- aan [persoon A] zullen betalen. In die vaststellingsovereenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat de buitengerechtelijke kosten geen onderdeel van deze overeenkomst uitmaken.

2.2.

[eiseres] stelt dat zij in de periode van 10 augustus 2022 tot 9 november 2023 namens [persoon A] noodzakelijke werkzaamheden heeft verricht ter vaststelling van de omvang van de schade en ter verkrijging van voldoening buiten rechte. [eiseres] heeft daarvoor diverse facturen aan [gedaagde 1] c.s. verzonden. [persoon A] heeft haar vordering op [gedaagde 1] c.s. uit dien hoofde aan [eiseres] gecedeerd. Volgens [eiseres] hebben [gedaagde 1] c.s. die kosten nog altijd niet volledig voldaan en moeten zij nog een bedrag van € 5.157,57 betalen. Daarom eist [eiseres] dat voor recht wordt verklaard dat de kosten van rechtsbijstand van € 5.157,57,- in redelijkheid zijn gemaakt en dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld dat bedrag aan [eiseres] te betalen.

2.3.

[gedaagde 1] c.s. zijn het niet eens met de eis van [eiseres] . Zij stellen dat de urendeclaraties van [eiseres] de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Volgens [gedaagde 1] c.s. betrof het een overzichtelijke en relatief eenvoudige letselschadezaak, waarbij [eiseres] pas is betrokken op het moment dat de aansprakelijkheid al was erkend, de medische gegevens al waren verzameld en er al een uitgebreide schadestaat was opgesteld door Kracht. [gedaagde 1] c.s. stellen dat [eiseres] relatief weinig inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht. Daarnaast voeren [gedaagde 1] c.s. aan dat zij in totaal al € 11.105,46 aan buitengerechtelijke kosten hebben betaald, waarvan € 5.520,09 aan [eiseres] en € 5.585,37 aan de eerdere belangenbehartigers, zodat zij daarmee ruimschoots aan hun vergoedingsplicht hebben voldaan. Daarnaast vinden [gedaagde 1] c.s. het door [eiseres] in rekening gebrachte uurtarief niet marktconform en/of redelijk.

2.4.

De kantonrechter wijst de eis van [eiseres] gedeeltelijk toe, waarbij hij de nog door [gedaagde 1] c.s. te betalen kosten van rechtsbijstand in redelijkheid begroot op € 2.707,57. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.

Het toetsingskader

2.5.

De kantonrechter neemt bij de beoordeling van de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot uitgangspunt dat op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Bepalend voor toewijzing is de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dat betekent dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Van een onbegrensd recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten is dus geen sprake.

[gedaagde 1] c.s. moeten nog € 2.707,57 aan buitengerechtelijke kosten betalen

2.6.

[eiseres] heeft haar eis onderbouwd door middel van het overleggen van diverse facturen, die zij in de periode van 24 november 2022 tot en met 9 november 2023 aan [persoon A] heeft gestuurd. Uit de aan die facturen gehechte urenspecificaties kan worden afgeleid dat [eiseres] in totaal 35:10 uur aan buitengerechtelijke werkzaamheden in rekening heeft gebracht.

2.7.

Dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht door [eiseres] hebben [gedaagde 1] c.s. als zodanig niet bestreden. Uit de overgelegde urenspecificaties blijkt dat tot aan 9 november 2023 veelvuldig is gecorrespondeerd met voornamelijk [persoon A] , diverse medische behandelaars (waaronder de huisarts, fysiotherapeut en het Spaarne Gasthuis), de vertegenwoordigers van [gedaagde 1] c.s. (Broadspire en Crawford & Company) en Triage Medisch Adviesbureau. Dat die werkzaamheden ook daadwerkelijk en in redelijkheid door [eiseres] zijn verricht is door [gedaagde 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd betwist.

2.8.

[gedaagde 1] c.s. erkennen bovendien dat, nadat [eiseres] de behandeling van de schaderegeling van Kracht in november 2022 had overgenomen, zij met regelmaat met [eiseres] hebben gecorrespondeerd. Dat sluit ook aan op de door [eiseres] overgelegde brieven aan (de vertegenwoordigers van) [gedaagde 1] c.s. van respectievelijk 24 november 2022, 20 maart 2023 en 9 november 2023. Uit de inhoud van deze brieven volgt dat deze alle door [eiseres] gestuurd zijn in het kader van het bereiken van overeenstemming met [gedaagde 1] c.s. over (de hoogte van) de schadevergoeding voor [persoon A] .

2.9.

[gedaagde 1] c.s. hebben aangevoerd dat de gevorderde kosten voor het opstellen van de brief van 24 november 2022 niet redelijk zijn. Uit de urenspecificatie bij de factuur van 24 november 2022 volgt in dat verband dat [eiseres] op zowel 9 november 2022 (3,9 uur) als op 22 november 2022 (1,7 uur), 23 november 2022 (0,3 uur) en 24 november 2022 (0,3 uur) werkzaamheden heeft verricht in het kader van het opstellen van de hiervoor genoemde brief van 24 november 2022. De totale tijdsbesteding aan het opstellen van deze brief komt daarmee neer op circa 6,2 uur. In de brief heeft [eiseres] de letselschadezaak van [persoon A] in maar liefst 11 pagina’s zeer uitvoerig beschreven. Daarbij heeft zij alle feiten en omstandigheden beschreven, de zaak samengevat en is zij gedetailleerd ingegaan op de klachten en de causaliteitsvraag. Gelet op de stand van het schadedossier van [persoon A] was het in dat stadium van de zaak naar het oordeel van de kantonrechter niet noodzakelijk voor [eiseres] om een dergelijke lange, uitgebreide brief te sturen. De aansprakelijkheid voor de schade van het ongeval was immers al op 16 maart 2021 door [gedaagde 1] c.s. erkend. Daarnaast was zowel door [gedaagde 1] c.s. als door Kracht medisch advies ingewonnen en was er op 24 januari 2022 door Kracht al een schadestaat opgesteld en een regelingsvoorstel gedaan. Onder die omstandigheden valt zonder plausibele verklaring - die [eiseres] ook ter zitting niet heeft gegeven - niet in te zien waarom [eiseres] op 24 november 2022 genoodzaakt was om de zaak nog eens schriftelijk volledig uit de doeken te doen.

2.10.

Anders dan [gedaagde 1] c.s. aanvoeren is de kantonrechter van oordeel dat het door [eiseres] in haar facturen in rekening gebrachte aantal gewerkte uren voor het opstellen van de brieven van 20 maart 2023 en 9 november 2023 - die aanzienlijk beknopter zijn dan de brief van 24 november 2022 - onder de gegeven omstandigheden niet bovenmatig te noemen is.

2.11.

De behandeling van de letselschadezaak van [persoon A] is door [eiseres] in augustus 2022 overgenomen van Kracht. Uit de urenspecificatie bij de factuur van 24 november 2022 kan worden afgeleid dat [eiseres] in de periode van 10 augustus 2022 tot en met 1 november 2022 werkzaamheden heeft verricht, die verband houden met de overname van het dossier van Kracht. Die werkzaamheden zien onder meer op het voeren van intakegesprekken met [persoon A] , het maken van een ‘uitgebreide opdrachtbevestiging’ en bestudering van het dossier. Met deze werkzaamheden is, zo volgt uit de urenspecificatie, in totaal circa 7,5 uur gemoeid.

2.12.

In tegenstelling tot wat [eiseres] stelt, is de kantonrechter van oordeel dat het niet redelijk is deze uren volledig aan [gedaagde 1] c.s. in rekening te brengen. Vast staat immers dat [persoon A] , voordat [eiseres] haar belangenbehartiging in augustus 2022 heeft overgenomen, zich in het kader van de behandeling van haar letselschadezaak in eerste instantie heeft laten bijstaan door DAS en dat zij in een later stadium Kracht heeft verzocht die bijstand over te nemen. Het is weliswaar juist dat [persoon A] een keuzevrijheid heeft voor wat betreft de juridische bijstand, maar dat laat overlet dat de door [eiseres] opgevoerde kosten voor het overnemen en het bestuderen van het dossier wel de dubbele redelijkheidstoets moeten doorstaan om voor vergoeding door [gedaagde 1] c.s. in aanmerking te komen. Bij die toets weegt de kantonrechter mee dat in dit geval vast staat dat - vanaf het moment dat DAS in haar brief van 6 mei 2019 [gedaagde 1] c.s. voor de eerste maal aansprakelijk heeft gesteld voor de schade door het ongeval - [persoon A] zich in een relatief korte periode van drieënhalf jaar heeft laten bijstaan door drie verschillende belangenbehartigers. Als er, zoals hier, meerdere malen van belangenbehartiger wordt gewisseld, kan niet van [gedaagde 1] c.s. worden verlangd dat deze altijd maar zullen voortgaan met vergoeden van het inlezen en het zich eigen maken van een dossier. Hoe vaker van belangenbehartiger wordt gewisseld, hoe kritischer daar naar mag worden gekeken1. Van [eiseres] had dan ook verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat [persoon A] niet onnodig meermaals van belangenbehartiger is gewisseld deugdelijk zou onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan. De enkele niet nader toegelichte stelling dat de wisselingen te maken hadden met de ‘kwaliteit van de rechtsbijstand’ en ‘een verschil van inzicht’, is daarvoor onvoldoende.

2.13.

In het licht van het bovenstaande - en gelet op de gemotiveerde betwisting op dit punt van [gedaagde 1] c.s. - had van [eiseres] bovendien verwacht mogen worden dat zij een duidelijke en concrete uitleg zou geven over de door haar verrichte werkzaamheden in het kader van de overname en de bestudering van het dossier aan de hand van de urenspecificatie in de factuur van 24 november 2022 en over de vraag in hoeverre het redelijk was deze werkzaamheden te verrichten, waarbij het ook op haar weg had gelegen uiteen te zetten hoe dit zich verhoudt tot het feit dat ook DAS en Kracht deze werkzaamheden hebben verricht en bij [gedaagde 1] c.s. in rekening hebben gebracht. Dat geldt nog meer nu onweersproken door [gedaagde 1] c.s. is gesteld dat zij de kosten van rechtsbijstand van DAS (een bedrag van € 2.500,-) en Kracht (een bedrag van € 3.085,37) ook steeds hebben voldaan. [eiseres] heeft echter - ook op de zitting - verzuimd op deze punten duidelijkheid te verschaffen.

2.14.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten te matigen, in die zin dat hij 10 uur aan in rekening gebrachte werkzaamheden in mindering zal brengen op het gevorderde bedrag van € 5.157,57. Daarbij acht de kantonrechter een uurtarief van

€ 245,- redelijk. Anders dan [eiseres] stelt, bestaat er geen aanleiding voor toepassing van het hogere specialistentarief van € 270,-. Op het moment dat [eiseres] de belangenbehartiging van [persoon A] van Kracht overnam was namelijk reeds sprake van een, voor wat betreft de complexiteit ervan, beperkt en overzichtelijk dossier. Zoals hiervoor bij r.o. 2.9 al is overwogen, was er immers al het nodige voorwerk verricht door DAS en Kracht. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat het specialistentarief hier wel op zijn plaats is.

2.15.

Bij de matiging van de buitengerechtelijke kosten is ook in aanmerking genomen dat [gedaagde 1] c.s. in een eerder stadium al een bedrag van € 5.520,09 aan buitengerechtelijke kosten aan [eiseres] heeft betaald. Daarnaast weegt daarbij ook mee dat [gedaagde 1] c.s. zich gedurende het schadetraject over het algemeen steeds redelijk ten opzichte van [eiseres] hebben opgesteld, in die zin dat zij de door [eiseres] bij hen in rekening gebrachte medische verschotten telkens volledig heeft betaald, zelfs als zij van mening waren dat die verschotten in hun ogen onnodig waren gemaakt.

2.16.

Het bovenstaande leidt er toe dat een bedrag van € 2.450,- (10 uur à € 245,-) in mindering wordt gebracht op de vordering. De kantonrechter begroot de buitengerechtelijke kosten daardoor in redelijkheid op een bedrag van € 2.707,57 (€ 5.157,57 -/- € 2.450,-). De kantonrechter zal dan ook voor recht verklaren dat de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.707,57 in redelijkheid zijn gemaakt en zal [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordelen dat bedrag aan [eiseres] te betalen.

[gedaagde 1] c.s. moeten de proceskosten betalen

2.17.

Hoewel de vordering van [eiseres] slechts voor een deel wordt toegewezen ziet de kantonrechter aanleiding [gedaagde 1] c.s. volledig in de proceskosten te veroordelen. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat [gedaagde 1] c.s. voorafgaand aan deze procedure niet of nauwelijks inhoudelijk verweer hebben gevoerd tegen de buitengerechtelijke kosten, zodat [eiseres] bij het uitblijven van betaling wel genoodzaakt was deze procedure te starten. De proceskosten komen onder die omstandigheden voor rekening van [gedaagde 1] c.s., te meer omdat zij pas tijdens deze procedure - bij conclusie van antwoord - voor de eerste maal uitvoerig hun bezwaren tegen de vordering van [eiseres] naar voren gebracht hebben.

2.18.

De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres] moeten betalen op € 112,37 aan dagvaardingskosten, € 524,- aan griffierecht, € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.449,37. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. Rechtbank Rotterdam 21 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2512

1Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3335