Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 240925 afwijzing bgk, juridische deskundigheid bbh (tandarts) onduidelijk, nota's ook overigens niet te beoordelen

RBZWB 240925 afwijzing bgk, juridische deskundigheid bbh (tandarts) onduidelijk, nota's ook overigens niet te beoordelen

3De feiten

3.1.

[eiser] is in april 2024 als bestuurder van een auto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Zij stond stil en voorgesorteerd om af te slaan, toen zij van achteren werd aangereden. Bij haar in de auto zaten haar twee kleine kinderen. De bestuurder die [eiser] heeft aangereden is verzekerd voor aansprakelijkheid bij Achmea. Achmea heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

3.2.

[eiser] heeft haar gemachtigde in de arm genomen om haar te helpen bij de schadeafhandeling met Achmea.

3.3.

Bij brief van 6 juni 2024 verzoekt de letselschadebehandelaar van Achmea de gemachtigde van [eiser] om nadere informatie te verstrekken en een voorlopige schadestaat op te sturen. Ook vraagt zij de gemachtigde naar zijn opleiding, werkervaring en referenties zodat Achmea kan toetsen of sprake is van deskundige bijstand. De gemachtigde van [eiser] reageert diezelfde dag in een brief. Hij schrijft dat hij bijna 45 jaar (BIG geregistreerd) tandarts is, gespecialiseerd in hoofd-hals problematiek en dat hij daarnaast uitgebreide algemene juridische ervaring op tal van rechtsgebieden heeft. Hij verstrekt geen informatie over diploma’s maar noemt wel twee medewerkers van Achmea als referenten.

3.4.

De gemachtigde van [eiser] heeft op 9 juli 2024 een brief aan Achmea gestuurd met een schadestaat en een toelichting daarop. Op 17 juli 2024 heeft Achmea laten weten dat een voorschot op de schadevergoeding zal worden betaald en voorgesteld om een huisbezoek in te plannen.

3.5.

Op 8 augustus 2024 heeft Achmea aan de gemachtigde van [eiser] laten weten geen honorarium te betalen omdat hij ondanks meerdere rappels geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om Achmea te informeren over zijn kennis- en ervaringsniveau.

3.6.

Op 12 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Achmea een factuur gestuurd van € 500,00 met als vermelding ‘Declaratie voor werkzaamheden voortvloeiend uit de door Achmea verstrekte opdracht’.

Achmea heeft deze factuur niet betaald.

3.7.

De gemachtigde van [eiser] heeft klachten ingediend bij de Raad van Bestuur en directie van Achmea.

4Het geschil

4.1.

[eiser] vordert betaling van € 500,00 voor de buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vordert zij om Achmea te veroordelen tot het herstellen van fouten, waaronder het implementeren van maatregelen om verdere schendingen van de AVG te voorkomen, het binnen 30 dagen organiseren van een huisbezoek en het voortvarend oppakken en afhandelen van het dossier, met veroordeling van Achmea in de kosten van de procedure.

4.2.

[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De gevorderde hoofdsom van € 500,00 betreft kosten van de gemachtigde voor het opstellen van de schadestaat, werkzaamheden die zijn verricht op verzoek van Achmea. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komen deze kosten voor vergoeding door Achmea in aanmerking. [eiser] vindt dat Achmea ten onrechte weigert om de buitengerechtelijke kosten te betalen, omdat zij recht heeft op vrije keuze van een belangenbehartiger en haar gemachtigde beschikt over ruime medische kennis en ervaring als tandarts, en tevens deskundig is op juridisch gebied. [eiser] vindt verder dat Achmea onzorgvuldig met haar medische gegevens is omgegaan omdat dezelfde informatie meermaals is opgevraagd en voor een (niet-medische) telefoniste zichtbaar was in het dossier. Daarnaast verwijt zij Achmea dat zij de schadeafhandeling niet zorgvuldig en voortvarend oppakt.

4.3.

Achmea Schadeverzekeringen N.V. voert verweer en vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Achmea voert in de eerste plaats aan dat (nog) niet is gebleken dat [eiser] schade lijdt als Achmea de kosten van de gemachtigde niet vergoed en dat het niet eigenlijk een vordering van de gemachtigde zelf is. Verder vindt Achmea dat zij terecht heeft geweigerd om de factuur van de gemachtigde te betalen. Op grond van vaste rechtspraak komen op grond van 6:96 BW (onder voorwaarden) de kosten van deskundige bijstand voor vergoeding in aanmerking. Achmea moet dus wel kunnen toetsen of sprake is van deskundige bijstand. Onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden1 vindt zij dat zij het recht heeft om de buitengerechtelijke kosten niet te vergoeden als zij vindt dat er redenen bestaan om de belangenbehartiger te weigeren. In dit geval is niet gebleken dat de gemachtigde van [eiser] over deskundigheid op het gebied van personenschaderecht beschikt.
Achmea betwist dat onzorgvuldig is omgegaan met de medische gegevens van [eiser]. Een schadebehandelaar kan alleen in een dossier zien dat informatie is ontvangen, maar heeft geen inzage in de medische informatie. Volgens Achmea bestaat er geen rechtsgrond om haar te veroordelen een huisbezoek te plannen. Het voortvarend afwikkelen van de schade wordt vooral verhinderd door de gemachtigde van [eiser] die vooral correspondeert over zijn eigen kosten en intussen elke vooruitgang belemmert.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

Vergoeding van de kosten van de belangenbehartiger

5.1.

In de wet2 is bepaald dat als er een wettelijke verplichting bestaat om schade te vergoeden, ook de redelijke kosten voor verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen. Volgens vaste rechtspraak geldt daarbij de dubbele redelijkheidstoets: voor toewijzing van vergoeding van deze kosten moet komen vast te staan dat het redelijk is om in dit geval deskundige bijstand in te roepen en de omvang van de gemaakte kosten moet redelijk zijn.

5.2.

Tussen Achmea en (de gemachtigde van) [eiser] is discussie ontstaan of Achmea het recht had om vragen te stellen over de kennis, ervaring en deskundigheid van de gemachtigde van [eiser]. Achmea zegt dat zij deze vragen heeft gesteld om te kunnen beoordelen of sprake was van kosten voor deskundige bijstand die voldoen aan de dubbele redelijkheidtoets en om die reden door haar vergoed moeten worden. De gemachtigde van [eiser] heeft beperkt antwoord gegeven op de door Achmea gestelde vragen en verder het standpunt ingenomen dat de wet Achmea niet het recht geeft om bijvoorbeeld naar diploma’s te informeren. De kantonrechter oordeelt dat een partij als Achmea het recht heeft om vragen te stellen over de deskundigheid van de belangenbehartiger van een persoon aan wie zij schade moet vergoeden. De antwoorden op die vragen kunnen namelijk relevant zijn bij de bepaling van de omvang van de vergoedingsplicht die Achmea heeft. Zo is de kennis en ervaring van een belangenbehartiger relevant voor de beoordeling wat een redelijk uurtarief is en hoeveel uren een belangenbehartiger aan bepaalde werkzaamheden redelijkerwijs zou moeten besteden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak waar Achmea naar verwijst3 de verhouding tussen een verzekeraar en de door de benadeelde gekozen belangenbehartiger uiteengezet. Anders dan [eiser] meent, is deze uitspraak niet alleen relevant voor situaties waarin sprake is van fraude. In de uitspraak zijn namelijk ook algemene uitgangspunten geformuleerd die in elke zaak relevant kunnen zijn. Zo benoemt het hof als relevant gezichtspunt de vraag of een belangenbehartiger ‘ongebonden’ is of is aangesloten bij een register, keurmerk of beroepsvereniging4. Belangenbehartigers die wel zijn aangesloten conformeren zich namelijk aan geldende kwaliteits- en gedragsnormen en kunnen daar ook op worden aangesproken. De gemachtigde van [eiser] is een ‘ongebonden’ belangenbehartiger, wat de vraag naar zijn kennis, ervaring en deskundigheid extra relevant maakt.

5.3.

De kantonrechter stelt vast dat de gemachtigde van [eiser] slechts zeer beperkt antwoord heeft gegeven op de terechte vragen naar zijn deskundigheid. Hij heeft ten onrechte het standpunt ingenomen dat die vragen niet gesteld mogen worden. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft hij vragen van de kantonrechter naar zijn juridische opleiding en ervaring beantwoord.
De gemachtigde van [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij kon volstaan met de vermelding dat hij in een eerdere zaak door Achmea was geaccepteerd als belangenbehartiger. De kantonrechter is het daar niet mee eens. Het enkele feit dat Achmea in een andere zaak de kosten van deze gemachtigde heeft vergoed, ontneemt haar niet het recht om in een latere zaak vragen te stellen over de deskundigheid. De tussenconclusie is dan ook dat Achmea zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij de dubbele redelijkheid van de kosten van de gemachtigde niet kon beoordelen en dat zij deze daarom niet zou vergoeden.

5.4.

Daarmee staat niet automatisch vast dat in deze procedure de vordering tot vergoeding van de kosten moet worden afgewezen. De kantonrechter moet beoordelen of (inmiddels) voldoende is komen vast te staan dat de kosten voldoen aan de eisen die gelden voor vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot vergoeding van de kosten moet worden afgewezen, om de volgende redenen.

5.5.

In de eerste plaats geldt dat uit de stellingen van [eiser] niet volgt dat zij schade lijdt als Achmea de kosten van haar gemachtigde niet vergoed. Tijdens de mondelinge behandeling is uitgebreid over dit onderwerp gesproken. [eiser] heeft zelf niet kunnen uitleggen of en zo ja welke afspraken zij met haar gemachtigde heeft gemaakt over zijn kosten. De gemachtigde van [eiser] heeft onder meer gezegd dat het voor [eiser] niet relevant was wat zijn uurtarief was en dat hij een redelijk tarief bij Achmea in rekening zou brengen, maar dat [eiser] die kosten niet hoefde te betalen. Daarbij komt dat in de dagvaarding als een van de grondslagen van de vordering staat dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Achmea en verarming van de gemachtigde, en dus niet verarming van [eiser], indien de kosten niet zouden worden betaald. Om voor vergoeding in aanmerking te komen, moet het gaan om schade die door [eiser] wordt geleden, niet door haar gemachtigde. Het is onvoldoende gebleken dat het gaat om schade van [eiser].

5.6.

In de tweede plaats geldt dat [eiser] de dubbele redelijkheid van de kosten die zij vordert, onvoldoende heeft onderbouwd. De kosten betreffen de werkzaamheden voor het opstellen van een schadestaat, waarmee zeven uren tegen een uurtarief van € 70,00 zouden zijn gemoeid. Dit uurtarief is weliswaar niet hoog, maar alsnog lastig te beoordelen bij een gemachtigde die niet juridisch geschoold is en zich ter zake van zijn deskundigheid ‘niet in de keuken wil laten kijken’, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd. Over de omvang van de door hem bestede uren, heeft hij geen nadere toelichting gegeven. De bij de dagvaarding overgelegde producties zijn onvoldoende om de redelijkheid op te kunnen baseren. Op deze manier heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat de gevorderde kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

5.7.

De kantonrechter concludeert dat de vordering tot vergoeding van de kosten als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.

AVG-schendingen
5.8. [eiser] vordert dat Achmea wordt veroordeeld tot het herstellen van fouten, waaronder het implementeren van maatregelen om verdere schendingen van de AVG te voorkomen en de bescherming van de medische gegevens van [eiser] te voorkomen. Zij voert aan dat haar medische gegevens blijkbaar inzichtelijk zijn geweest voor een niet-medische medewerker van Achmea omdat die aan de telefoon bevestigde dat medische informatie was ontvangen. Achmea betwist dat de medische gegevens inzichtelijk zijn geweest voor een schadebehandelaar. Die heeft alleen kunnen zien dát gegevens zijn ontvangen, maar de gegevens niet kunnen bekijken.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] de stelling van Achmea niet gemotiveerd heeft weersproken. Zo heeft zij niet gespecificeerd gesteld en onderbouwd dat een niet- geautoriseerde medewerker inzage heeft gehad in medische gegevens. [eiser] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een schending van regels in het omgaan met vertrouwelijke medische informatie. Reeds daarop stuit de vordering af.

5.9.

[eiser] heeft bij brief van haar gemachtigde van 12 augustus 2025 nog verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van een door de Autoriteit Persoonsgegevens uit te voeren onderzoek. Dat verzoek is door de kantonrechter niet gehonoreerd, omdat uit de brief van de gemachtigde blijkt dat dit betrekking heeft op andere verwijten dan die bij dagvaarding zijn genoemd. De zaak is na de mondelinge behandeling alleen aangehouden om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken. Voor het aanvoeren van nieuwe feitelijke gronden voor de vorderingen is geen gelegenheid gegeven en de kantonrechter acht het in strijd met de goede procesorde om dat alsnog toe te staan.

Huisbezoek en voortvarende schadeafhandeling

5.10.

[eiser] vordert tot slot dat Achmea veroordeeld wordt om de schadeafhandeling voortvarend op te pakken, waaronder het organiseren van een huisbezoek. De kantonrechter wijst ook deze vordering af aangezien [eiser] niet heeft kunnen verduidelijken wat de rechtsgrond is van de vordering, nog afgezien van het feit dat partijen van mening verschillen over de feitelijke gang van zaken.
De kantonrechter merkt op dat vastgesteld kan worden dat de communicatie tussen de gemachtigde en Achmea is geëscaleerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat meer aandacht is gegaan naar de discussie over de deskundigheid van de gemachtigde van [eiser] en de verwijten die de gemachtigde aan Achmea maakt, dan naar de inhoudelijke afwikkeling van de schade. Dat is teleurstellend en [eiser] trekt daarmee aan het kortste eind. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter met de gemachtigde van [eiser] en Achmea besproken dat zij zich allebei moeten aantrekken dat zij er niet in zijn geslaagd om het belang van [eiser] voorop te stellen en de zaak vlot te trekken. Inmiddels is gebleken dat [eiser] een nieuwe belangenbehartiger in de arm heeft genomen en de kantonrechter hoopt dat partijen erin zullen slagen om een nieuwe start te maken en de schadeafhandeling voortvarend op te pakken.

1de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6313

2Artikel 6:96 lid 2 sub c BW in samenhang met artikel 6:95 lid 1 BW.

3de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6313, overwegingen 4.22 en verder

4Overweging 4.26

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:7496