Hof Amsterdam 040214 het enkele stilzitten niet tot rechtsverwerking kan leiden
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 040214 beroep na deelgeschil; verkeersongeval thuiszorgmedewerkster; verzekeringsplicht voor reizen rechtstreeks naar werkadres aangenomen;
- veroordeling in kosten deelgeschil ten onrechte; gevorderd en toegewezen ogv 25 uur x € 240,00 (tarief 2011) + 6% + 19% + griffierecht = € 7.639,40
vervolg op het deelgeschil: rb-amsterdam-300312-verkeersongeval-thuiszorgmedewerkster-aangemerkt-als-ongeval-tijdens-woon-werkverkeer
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(a) X, geboren op 9 april 1952, is van 24 september 2003 tot 24 september 2004 (twee keer zes maanden) als verpleegkundige in dienst geweest van H+B Thuiszorg. Contractueel was zij voor gemiddeld drie uur per week voor haar werkzaamheden beschikbaar.
(b) Op zaterdag 1 mei 2004 omstreeks 9.50 uur, toen zij als bestuurder van haar auto reed op de Haarlemmerweg te Amsterdam, komende uit de richting Haarlem/Zwanenburg en gaande in de richting Seineweg te Amsterdam, werd X van achteren aangereden door een autobus van Connexxion N.V. De bus was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Allianz. Volgens het in opdracht van Allianz opgestelde rapport van J.L.M. Meuwissen van 30 maart 2005 daalde als gevolg van een geblokkeerde remming de snelheid van de auto van X in korte tijd van ongeveer 52 km/u tot ongeveer 10 à 20 km/u, terwijl de achter haar rijdende bus ongeveer 82 km/u reed. Ondanks fors remmen van de buschauffeur kwam de bus met de rechtervoorzijde in botsing met de achterzijde van de auto van X. De oorzaak van de geblokkeerde remming van de auto van X is niet komen vast te staan.
(c) X is meteen na het ongeval in comateuze toestand opgenomen in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam en kon toen daarom niet door de politie worden gehoord. Van 7 juni 2004 tot 22 juni 2004 heeft X in afwachting van verdere revalidatie verbleven in het Henriëtte Roland Holst Huis te Amsterdam. Op laatstgenoemde datum is zij opgenomen in het Revalidatie Centrum Amsterdam. In opdracht van Allianz heeft dr. G.K. van Wijngaarden op 20 november 2007 een neuropsychologisch rapport uitgebracht dat, voor zover thans van belang, als volgt luidt:
"Er bestaat een volledige amnesie voor het ongeval. Er is een retrograde en een posttraumatische amnesie. De laatste strekt zich uit tot na een verblijf van één maand in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Uit de berichtgeving blijkt dat betrokkene in comateuze toestand werd opgenomen en dat daarin pas vanaf 20 mei 2004 een verbetering optrad (...) Op grond van deze gegevens ben ik van oordeel dat betrokkene op 4 mei 2004 getroffen is door een zeer ernstige contusio cerebri met naar alle waarschijnlijkheid een diffuse axonale beschadiging. Deze heeft niet geleid tot objectiveerbare neurologische haardverschijnselen, maar wel tot een belangrijke mentale deterioratie die er toe leidt dat er een hoge mate van toezicht en hulp van anderen noodzakelijk is. Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (...) betekent dit dat er een stoornis bestaat in het geïntegreerde mentale functioneren volgens categorie A3. Daardoor bestaan uiteraard zeer belangrijke stoornissen in het functioneren. Betrokkene is niet in staat tot het verrichten van meer dan primitieve handelingen waardoor de zelfverzorging nog marginaal mogelijk is, maar verder hulp en toezicht nodig zijn voor alle activiteiten. Loonvormende arbeid moet onmogelijk geacht worden ".
(d) Bij brief van 2 november 2004 heeft de toenmalige gemachtigde van X H+B Thuiszorg als werkgever aansprakelijk gesteld voor de materiële en immateriële schade die X als gevolg van het ongeval heeft geleden. H+B Thuiszorg heeft deze aansprakelijkheid bij brief van 8 februari 2005 van de hand gewezen.
(e) Allianz, kennelijk als WAM-verzekeraar van de bus eveneens door X aansprakelijk gesteld, heeft bij brief van 3 mei 2005 erkend voor 25% aansprakelijk te zijn voor de door X geleden en nog te lijden schade. Zij achtte zich voor het meerdere niet aansprakelijk vanwege het plotselinge krachtige remmen door X. Bij vaststellingsovereenkomst van 5 mei 2008 zijn X
[bijgestaan door haar toenmalige gemachtigde, red. LSM]
en Allianz overeengekomen dat Allianz X tegen finale kwijting een bedrag van € 40.000,= zou betalen wegens door haar als gevolg van het ongeval geleden materiële en immateriële schade.
(f) Bij verzoekschrift op de voet van art. 1019w Rv (deelgeschilprocedure letsel- en overlijdensschade) van 7 oktober 2011 heeft X de kantonrechter verzocht te bepalen dat H+B Thuiszorg op grond van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor alle door haar ten gevolge van het ongeval geleden maar nog niet vergoede materiële en immateriële schade, met wettelijke rente, en H+B Thuiszorg te veroordelen in de kosten van het deelgeschil, brief van 18 januari 2012 begroot op € 7.639,40. Na verweer van H+B Thuiszorg heeft de kantonrechter bij de bestreden beschikking van 30 maart 2012 het verzoek afgewezen en X in de kosten van H+B Thuiszorg verwezen. Bij de bestreden beschikking van 27 april 2012 heeft de kantonrechter het verzoek van X de beschikking van 30 maart 2012 ten aanzien van de kostenveroordeling te rectificeren afgewezen.
(g) Bij exploot van 2 mei 2012 heeft X H+B Thuiszorg gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd wat het hof hiervoor onder 1 als vordering van X in hoger beroep heeft vermeld. Bij dit exploot heeft X de kantonrechter tevens verzocht hoger beroep te mogen instellen tegen de beschikking van 30 maart 2012. Na verweer van H+B Thuiszorg heeft de kantonrechter bij vonnis van 12 juli 2012 X toestemming verleend op de voet van art. 1019cc lid 3 aanhef en onder a RvJ art. 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep in te stellen van de beschikking van 30 maart 2012. Zoals hiervoor onder 1 gezegd, heeft X het onderhavige hoger beroep ingesteld bij dagvaarding van 2 augustus 2012.
3.2. Aangezien de dagvaarding in de onder 3.1 (g) bedoelde dagvaardingszaak op 11 mei 2012 is aangebracht, is het hoger beroep door middel van de appeldagvaarding van 2 augustus 2012 tijdig ingesteld (art. 1019cc lid 3 aanhef en onder a Rv). X heeft weliswaar ook geappelleerd van de beschikking van 27 april 2012, maar deze beschikking mist, nu het door haar gedane rectificatieverzoek daarbij is afgewezen, zelfstandige betekenis en zal daarom verder buiten beschouwing blijven.
3.3. Het hof merkt reeds hier op dat H+B Thuiszorg bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep het door haar gedane beroep op verjaring heeft prijsgegeven. Om die reden kan in het midden blijven of zij dit in eerste aanleg ook had gedaan. Voor zover H+B Thuiszorg zich erop heeft beroepen dat X haar rechten te dezen heeft verwerkt omdat zij onaanvaardbaar lang heeft getalmd met het instellen van haar vordering, merkt het hof op dat het enkele stilzitten niet tot rechtsverwerking kan leiden en dat bijkomende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
Met dank aan mr. C.C.J. de Koning, Slot Letselschade, voor het inzenden van deze uitspraak. volledige uitspraak en citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2014/hof-amsterdam-040214, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHAMS:2014:302