Rb Midden-NL 100713 rechtsverwerking vanwege bewijs- en procespositie
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-NL 100713 buiten beschouwing laten persoonlijk onderzoek afgewezen; verweer dat bij toe- en afwijzende beslissing niet verder wordt onderhandeld, slaagt;
- rechtsverwerking vanwege bewijs- en procespositie;
- gevorderd € 7.464,19 + griffierecht; begroot 16 uren x € 200,00, totaal € 3.200,00 excl BTW, kantoorkosten en griffierecht.
4 De beoordeling
4.1.
Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen.
4.2.
Hoewel het verzoek van[verzoeker] op zichzelf binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv valt, is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het onderhavige verzoek onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv en op die grond moet worden afgewezen. Kern van het geschil is de vraag of de inhoud en de conclusie van het door ASR uitgevoerde persoonlijk onderzoek bij de (verdere) schadeafwikkeling mag worden betrokken. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt leidt dit er, gezien de uitkomsten van het persoonlijk onderzoek, geenszins toe dat partijen buitengerechtelijk zullen gaan onderhandelen en/of dat een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt. Integendeel, in dat geval stelt ASR zich op het standpunt dat zij niet (verder) gehouden is de eventuele schade die[verzoeker] lijdt te vergoeden. Indien de rechtbank zou oordelen dat het persoonlijk onderzoek niet in de schadeafwikkeling betrokken mag worden, ontstaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin een situatie waarin partijen rond de onderhandelingstafel terechtkomen. ASR voert immers aan dat zij in dat geval, gezien de uitkomst van het persoonlijk onderzoek, vasthoudt aan haar standpunt dat sprake is van - kort gezegd - fraude door[verzoeker] op grond waarvan zij niet gehouden is zijn schade te vergoeden. Deze kwestie zal ASR dan in een bodemprocedure voortzetten, aldus ASR. Weliswaar kan een partij steeds aanvoeren dat een zaak zich niet leent voor behandeling in de deelgeschilprocedure stellende dat zij ondanks de rechterlijke uitspraak in een deelgeschilprocedure geenszins van plan is verder te onderhandelen, maar in dit geval is de rechtbank van oordeel dat het verweer van ASR slaagt. Teneinde te kunnen beoordelen of in het onderhavige geval het persoonlijk onderzoek buiten beschouwing moet worden gelaten bij de schadeafwikkeling is namelijk (nadere) bewijslevering nodig. Op basis van de thans ingenomen standpunten van partijen en de in het geding gebrachte stukken kan de rechtbank niet beoordelen of ASR op goede gronden heeft besloten een persoonlijk onderzoek te verrichten en of dat onderzoek voldoet aan de vereisten van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. Voor (nadere) bewijslevering is in de deelgeschilprocedure in beginsel geen plaats. Nu het hier niet gaat om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie ziet de rechtbank geen aanleiding op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. In dit geval is de bodemprocedure de geëigende weg.
4.3.
Bij haar oordeel dat de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 1019z Rv heeft de rechtbank bovendien betrokken dat sprake is van rechtsverwerking. Volgens vaste jurisprudentie kan van rechtsverwerking sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is. Het enkel stilzitten van de schuldeiser is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen, daarvoor is tenminste vereist dat er bijkomende omstandigheden zijn die maken dat de schuldeiser zijn recht niet meer geldend kan maken. Daarbij moet dan vooral worden gedacht aan gevallen waarin de schuldenaar goede redenen had om de vordering niet (meer) te verwachten. Behalve op grond van een dergelijk gerechtvaardigd vertrouwen in het niet (meer) geldend maken van een recht kan rechtsverwerking ook worden aanvaard in het geval dat de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard indien de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. De rechtbank is van oordeel dat indien[verzoeker] in dit geval zijn aanspraak alsnog geldend zou (kunnen) maken de bewijs- c.q. procespositie van ASR door het tijdsverloop sinds het ongeval op 23 januari 2001 en het gesprek op 25 januari 2002 waarin[verzoeker] is geconfronteerd met (de uitkomsten van) het persoonlijk onderzoek onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard doordat het ruim 12 jaar na het ongeval nagenoeg onmogelijk is nog relevant (medisch) onderzoek te laten verrichten. Zo bemoeilijkt het tijdsverloop niet alleen onderzoek naar de medische aspecten van de zaak, maar ook het leveren van bewijs door middel van getuigen. Voorts is het voor ASR niet meer mogelijk[verzoeker] te begeleiden bij zijn re-integratie c.q. vast te stellen welk resultaat zou zijn behaald met een dergelijke re-integratie.
4.4.
Het vooroverwogene betekent dat de rechtbank het verzoek (sub 1) zal afwijzen.
4.5.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.[verzoeker]
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 7.464,19 te vermeerderen met het griffierecht.
Anders dan ASR is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. ASR heeft geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het aantal uren, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat een bedrag van € 200,00 per uur volstaat voor een kwestie als deze. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet in overeenstemming. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op 16 uren x € 200,00 exclusief BTW en kantoorkosten, derhalve op € 3.200,00 exclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met het door[verzoeker] betaalde griffierecht van € 842,00.
4.6.
In een kostenveroordeling als door ASR in haar verweerschrift verzocht, voorziet de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (in artikel 1019aa Rv) niet. Op grond van artikel 1019aa eerste lid Rv begroot de rechter slechts de kosten aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Het verzoek van ASR zal de rechtbank dus afwijzen. ECLI:NL:RBMNE:2013:2703