Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 250624 regres; UWV slaagt niet in bewijs dat partijen vóór ongeval verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag

GHDHA 250624 regres; UWV slaagt niet in bewijs dat partijen vóór ongeval verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag

In vervolg op:
GHDHA 230523 regres; UWV mag bewijzen dat partijen vóór ongeval verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag

(NB: UWV probeert de WIA-uitkering van de chauffeur van de IVECO-bus te verhalen op de WAM verzekeraar van de Peugeot. red. LSA LM)

1 De zaak in het kort

Beoordeeld moet worden of het UWV de kosten van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van [betrokkene 1] kan verhalen op Klaverblad. Het UWV heeft de gelegenheid gekregen om te bewijzen dat [betrokkene 1] en de bestuurder van de Porsche kort vóór het ongeval met elkaar verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag. Het hof concludeert dat het UWV er niet in geslaagd is om het bewijs te leveren en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

(...  red. LSA LM)

3 De verdere beoordeling in hoger beroep

3.1

Het hof verwijst naar en blijft bij de inhoud van zijn tussenarrest. Het hof heeft het UWV daarbij toegelaten tot het leveren van het bewijs van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat [betrokkene 1] en de bestuurder van de Porsche kort vóór het ongeval met elkaar verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag.

3.2

Ter uitvoering van deze bewijsopdracht zijn achtereenvolgens als getuigen gehoord de [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), op verzoek van het UWV, en de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), op verzoek van Klaverblad. Voor de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen verwijst het hof naar de desbetreffende processen-verbaal.

3.3

De verklaring van [getuige 1] enerzijds en de verklaring van [betrokkene 1] anderzijds staan lijnrecht tegenover elkaar. Na weging van de afgelegde verklaringen is de conclusie van het hof dat het de juistheid van de lezing van [getuige 1] niet boven redelijke twijfel verheven acht. Nu het bewijsrisico ter zake van die lezing op het UWV rust, moet de slotsom zijn dat het UWV niet is geslaagd in het bewijs waartoe hij was toegelaten. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.

3.4

Als getuige heeft [getuige 1] verklaard:

“Ik reed op de snelweg vanaf Amsterdam. Ik had stenen opgehaald, die lagen in mijn bedrijfswagen, dat is een Iveco bedrijfsbus. De stenen lagen op pallets, verpakt in krimpfolie. Ter hoogte van Amstelveen zag ik eerst in mijn spiegel twee auto’s naderen. Een grijze en een zwarte. Ik weet nog dat de grijze auto een Franse auto was, misschien een Peugeot, en de zwarte was een SUV, ik denk een Porsche. Ik zag dat de auto’s elkaar inhaalden, dat ze om de beurt remden en naar elkaar knipperden. (…) Ik zag ze op een gegeven moment voorbijkomen en uiteindelijk haalden zij mij in. De snelweg is op dat punt vijf baans en deze auto’s reden links en ik helemaal rechts. Tussen ons in reed een Volvo. Ik heb zeker drie tot vier keer gezien dat ze elkaar inhaalden en remden. Op een bepaald moment heeft de zwarte auto de grijze auto ingehaald en geremd. De grijze auto heeft toen zijn stuur omgegooid en is voor de Volvo uit op mijn rijbaan terecht gekomen. Ik heb nog geremd, maar de grijze auto heeft mijn auto geraakt en kaatste terug naar links. (…)

Het was die dag normaal helder weer zoals nu, met zon. Ik had geen last van de zon.

U vraagt mij of het druk was op de weg. Op de rechterbaan reden voor mij misschien twee of drie vrachtwagens. In het midden reed alleen de Volvo en links reden alleen de grijze en de zwarte auto. Misschien op een afstand van 300 á 400 meter reed er verderop weer een auto. Er reed dus eigenlijk bijna niets op de weg. (…)

U vraagt mij naar mijn contacten met mr. Van Dijk sinds het ongeval in 2011 en u wijst mij op mijn schriftelijke verklaring van 18 juni 2021, die als productie 1 bij de memorie van grieven is overgelegd. (…) Die verklaring is opgesteld door mr. Van Dijk, naar aanleiding van één of meer telefoongesprekken die we in die tijd hebben gehad. Ik weet niet meer precies wanneer dat telefonisch contact is geweest en ik weet ook niet meer hoe lang dat steeds heeft geduurd. De ene keer duurde zo’n gesprek misschien tien minuten en een andere keer misschien veertig minuten. In de gehele periode vanaf 2011 tot nu, heb ik geregeld contact gehad met mr. Van Dijk. Dat kan wel twintig keer zijn geweest.(…)”.

3.5

[betrokkene 1] heeft als getuige verklaard:

“Op de dag van het verkeersongeval reed ik vanaf Amsterdam naar huis over de A2 richting Utrecht/Wageningen. Ik reed in een Peugeot 607, het was druk op de weg, alle rijbanen waren bezet. Ik reed op de meest linkerbaan met een snelheid van ongeveer 100 km/uur. Op enig moment naderde mij met hogere snelheid een Porsche met een Belgisch kenteken. Hij wilde mij passeren en reed enige tijd vlak achter mij aan op een afstand van misschien 5-10 meter. Hij knipperde en seinde met groot licht. Hij maakte ook stuurbewegingen richting de vluchtstrook waaruit ik opmaakte dat hij mij wilde passeren. Dit heeft denk ik 5 tot 7 minuten geduurd. Dat is het gevoel dat ik erbij had. Ik voelde mij er niet prettig bij en ben naar rechts gegaan zo gauw dat kon. De Porsche passeerde mij snel en ging ook naar rechts. Er was toen voor mij nauwelijks ruimte. Hij remde vlak voor mij, waarop ik automatisch ook remde. Mijn auto raakte in onbalans en begon te stuiteren, dat was een links-rechts beweging. Ik raakte in een slip. Ik kwam op de

meest rechterbaan terecht en werd vervolgens geraakt van achteren door een bus met aanhanger. Misschien was mijn motor toen al afgeslagen, dat weet ik niet meer. Maar door de botsing met de bus werd ik weer over de weg geduwd, en ik eindigde op de linker vluchtstrook. De locatie weet ik niet zeker meer, maar ik meen dat dat in de buurt van Abcoude was. Ik baseer dat laatste erop dat ik aangifte heb moeten doen, en ik meen mij te herinneren dat toen is opgenomen dat het bij Abcoude was. Het was overdag en normaal weer, in ieder geval

regende het niet. Ik heb de Porsche zien aankomen in de spiegel vanaf een afstand van misschien 100-200 meter. Ik had de Porsche niet eerder waargenomen. (…)

U leest mij een passage onder 3 voor uit de schriftelijke verklaring die ik op verzoek van Klaverblad heb opgesteld. Deze verklaring is overgelegd als productie 4 bij de inleidende dagvaarding. Ik herinner mij nog goed hoe mijn poging om aangifte te doen is verlopen. Ik word er emotioneel van nu u dit voorleest. Het raakte mij omdat ik zelf bij het ernstige ongeluk betrokken was en ik door de politie niet goed geholpen werd. (…)

U vraagt mij of ik een reden had om op de meest linkerbaan te rijden. Dat was niet het geval. De situatie was dat iedereen rond de 100 km/uur reed, de maximum snelheid, behalve de Porsche. Zoals ik al gezegd heb was het druk op de weg en er is daar trajectcontrole dus niemand rijdt te hard. Waarschijnlijk reed ik wel iets harder dan de auto’s rechts van mij, maar ik kon geruime tijd niet naar rechts door de drukte. Er was geen file en ook geen verminderde

doorstroming.

U vraagt mij of ik mogelijk iets gedaan heb waardoor de Porsche bestuurder geïrriteerd zou zijn geraakt. Ik heb niet anders gedaan dan, zoals ik al verklaard heb, met een constante snelheid van ongeveer 100 km/uur doorrijden. Ik gebruik altijd de cruise control, dus dat zal op dat moment ook het geval zijn geweest. Ik heb geen noodstop gemaakt. Ik heb niet links en rechts ingehaald, en ik heb mij aan de verkeersregels gehouden. Het was niet dat ik echt geïrriteerd was door de situatie, maar de Porsche bestuurder zat veel te dicht achter mij en dat was een onveilige situatie. Als iets dergelijks zich nu weer zou voordoen, zou ik misschien extra gas geven zodat ik sneller naar rechts zou kunnen gaan. Ik ben toen 100 km/uur blijven rijden, wat ook de maximum snelheid was, en heb afgewacht tot er rechts ruimte was om naar rechts te gaan. Het was een uitzonderlijke situatie en dergelijk agressief rijgedrag had ik nog nooit meegemaakt. (…)

Het klopt dat ik eerder al heb verklaard dat de Porsche bestuurder mij met een vileine, dreigende blik aankeek op het moment dat hij mij inhaalde. Ik voelde mij daar niet prettig bij.”.

3.6

Beide getuigen hebben eerder schriftelijk verklaard over de toedracht van het ongeval: beiden in de aanrijdingsformulieren die zij hebben ingevuld op de dag van het ongeval; [getuige 1] op verzoek van het UWV op 20 februari 2014 en (aanvullend) op 18 juni 2021; en [betrokkene 1] in zijn aangifte bij de politie op 13 juni 2011, op verzoek van Klaverblad (ongedateerd) en op verzoek van zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS op 7 april 2013. Beide getuigen hebben tijdens het getuigenverhoor in grote lijnen verklaard overeenkomstig hun eerdere schriftelijke verklaringen.

3.7

Het staat gelet op de inhoud van de beide getuigenverklaringen, mede gelet op de schriftelijke verklaring van [getuige 2] (tussenvonnis r.o. 3.6), vast dat de bestuurder van de Porsche voor [betrokkene 1] hard heeft geremd en dat [betrokkene 1] daardoor gedwongen werd om ook (hard) te remmen. Er is echter niet komen vast te staan dat [betrokkene 1] en de bestuurder van de Porsche kort vóór het ongeval met elkaar verwikkeld waren in gevaarzettend rijgedrag, en ook niet dat [betrokkene 1] (uitsluitend) onnodig links reed. [betrokkene 1] hoefde er niet op bedacht te zijn dat de bestuurder van de Porsche voor hem hard zou remmen. Dat [betrokkene 1] zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en in botsing is geraakt met de bedrijfsbus van [getuige 1] toen hij moest remmen, valt hem daarom niet te verwijten. Daartoe wordt het volgende overwogen:

a. [getuige 1] heeft weliswaar verklaard dat hij zeker drie of vier keer heeft gezien dat de Peugeot ( van [betrokkene 1] ) en de Porsche elkaar inhaalden, dat ze om de beurt remden en naar elkaar knipperden, en ook dat er eigenlijk bijna niets reed op de weg, maar [betrokkene 1] heeft op zijn beurt verklaard dat de Porsche hem duidelijk maakte dat hij wilde passeren door te knipperen, met groot licht te seinen en stuurbewegingen richting de vluchtstrook te maken, dat het druk was op de weg, en dat hij ( [betrokkene 1] ) naar rechts is uitgeweken zodra dat mogelijk was.

Het is bovendien twijfelachtig of [getuige 1] vanuit zijn positie op de rechter rijstrook van de A2 in zijn buitenspiegel precies heeft kunnen zien wat zich minuten lang voorafgaand aan het ongeval heeft afgespeeld op de twee linker rijstroken tussen de bestuurder van de Porsche en [betrokkene 1] .

Met de door het UWV overgelegde informatie van het Nationaal Dataportaal Wegverkeer (NDW) is evenmin komen vast te staan dat [betrokkene 1] onnodig links heeft gereden en eerder naar rechts had kunnen gaan gelet op de verkeersdrukte of juist de afwezigheid daarvan. Volgens de NDW-informatie lag de verkeersintensiteit op de A2 in de richting van Utrecht bij hectometerpaal 43.2 op 26 mei 2011 omstreeks 15:30 uur rond de 7000 voertuigen per uur op de vijf rijstroken samen, dat is gemiddeld 1400 voertuigen per uur per rijstrook, en was er geen file. Deze informatie over het gemiddelde aantal voertuigen op de weg zegt echter weinig over het exacte verkeersaanbod op de linker twee rijstroken op het tijdstip en de plaats van het ongeval en ondersteunt in ieder geval niet de verklaring van [getuige 1] dat er eigenlijk bijna niets reed op de weg. Uit de informatie van het NDW volgt daarom ook niet dat de verklaring van [betrokkene 1] , dat hij bij het zien van de naderende Porsche niet meteen naar rechts kon, onjuist moet zijn. Van onnodig links rijden is bovendien geen sprake als een bestuurder alleen naar rechts kan gaan door te versnellen met overschrijding van de ter plaatse geldende maximum snelheid.

[getuige 1] heeft sinds het ongeval veelvuldig contact gehad met mr. Van Dijk, de advocaat van het UWV; volgens zijn eigen verklaring kan dat wel twintig keer zijn geweest. Hierdoor is zijn herinnering aan de toedracht van het ongeval mogelijk beïnvloed.

3.8

Bij de waardering is ook van belang dat tijdens het afleggen van de getuigenverklaring door [betrokkene 1] merkbaar was dat hij aangedaan was door de herinnering aan het gebrek aan medewerking van de politie toen hij aangifte wilde doen tegen de bestuurder van de Porsche. Deze naar de indruk van het hof oprechte gemoedstoestand draagt bij aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring en daarmee aan de twijfel over de juistheid van de verklaring van [getuige 1] . De omstandigheid dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij vlak voor de aanrijding het Porsche embleem op de achterzijde van de auto heeft gezien, terwijl dit embleem alleen op de voorzijde van de auto is gemonteerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.

3.9

Het oordeel van het hof bij tussenarrest in r.o. 5.4 tot en met 5.9 en het oordeel dat het UWV niet is geslaagd in het bewijs waartoe hij was toegelaten, leiden ertoe dat de grieven 1 tot en met 3 geen succes hebben. Grief 4 slaagt evenmin omdat [betrokkene 1] niet aansprakelijk kan worden geacht voor het ongeval. Bij behandeling van grief 5 heeft het UWV geen belang meer omdat hij in hoger beroep is toegelaten tot het leveren van bewijs.

Conclusie en proceskosten

3.10

Aangezien geen van de grieven doel treft, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst van het hoger beroep dient het UWV als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep te worden veroordeeld. ECLI:NL:GHDHA:2024:1173