RBOVE 010524 betrokkenheid heftruck bij bedrijfsongeval onduidelijk; regres SVI & wg-er op WAM-ass. heftruck afgewezen
RBOVE 010524 betrokkenheid heftruck bij bedrijfsongeval onduidelijk; regres SVI & wg-er op WAM-ass. heftruck afgewezen
3De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
3.1.
Op 22 augustus 2017 is de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een ongeval overkomen terwijl hij aan het werk was op het terrein van [gedaagde] . [slachtoffer] was destijds in dienst bij [eiseres] als vrachtwagenchauffeur.
3.2.
[slachtoffer] was bezig een lading vast te zetten op zijn vrachtwagen. Hij deed dit met spanbanden. [slachtoffer] heeft aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die als vorkheftruckchauffeur in dienst is bij [gedaagde] , gevraagd om hem te helpen met het inklappen van de poten van de flatrack. Een flatrack is een stalen container die gebruikt wordt voor het vervoer van voorwerpen die niet in een standaard container passen.
3.3.
[naam 1] heeft zijn vorkheftruck aan de linkerzijde van de vrachtwagen geparkeerd, met de lepels gericht naar de achterzijde van de vrachtwagen. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens geholpen met het inklappen van de poten. De laatste poot die [slachtoffer] en [naam 1] inklapten, bevond zich aan de rechterzijde van de vrachtwagen. Daarna is [naam 1] via de voorzijde van de vrachtwagen teruggelopen naar zijn vorkheftruck. [slachtoffer] is de andere kant op gelopen, richting de achterzijde van de vrachtwagen.
3.4.
[naam 1] is in zijn vorkheftruck gestapt en is vooruit weggereden, in de richting van de achterzijde van de vrachtwagen. Op enig moment, na ongeveer acht meter gereden te hebben, zag [naam 1] een klein gedeelte van het hoofd van [slachtoffer] boven het lepelbord (ook wel vorkenbord genoemd) uitkomen. Aan het lepelbord zijn de lepels van de vorkheftruck bevestigd. [naam 1] is vervolgens direct achteruit gereden en zag toen [slachtoffer] op de grond liggen. [naam 1] heeft direct eerste hulp verleend en 112 gebeld en is daarin bijgestaan door een toegesnelde collega, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft het ongeval niet zien gebeuren.
3.5.
De politie is ter plaatste gekomen. [slachtoffer] is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Uit het geneeskundig rapport van neuroloog dr. W.I.M Verhagen van 19 augustus 2020 volgt dat het letsel bestond uit een schedelfractuur en een schedelbasisfractuur links, een contusio cerebri (hersenkneuzing) een subarachnoïdale bloeding (bloeding in de schedel), een breuk in de oogkas en een bovenarmfractuur links. Daarnaast was sprake van een kleine wond aan de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer] . Verder is geheugenverlies vastgesteld.
3.6.
De heren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier bij de politie, hebben op 22 augustus 2017 een verkeersongevallenanalyse (hierna ook: VOA) verricht. In het proces-verbaal van de VOA staat, voor zover relevant:
‘1.1 Verzoeker en toelichting
(…)
Bij aankomst op het bedrijfsterrein waar het voorval zich had voorgedaan, vond kort overleg plaats tussen genoemde inspecteurs en verbalisanten en werd telefonisch overleg gevoerd met de dienstdoende piket-officier van justitie. Uitkomst hiervan was dat geconcludeerd werd dat het voorval zich had voorgedaan op een afgesloten – niet voor het openbaar verkeer openstaand – bedrijfsterrein waarop de wegenverkeerswetgeving niet van toepassing was.
Hieruit vloeide voort dat het onderzoek naar de toedracht van het voorval door de Inspectie SZW zou worden verricht en dat wij, verbalisanten, enkel ondersteuning zouden bieden en bevindingen zouden relateren in een proces-verbaal.
(…)
1.2.1
Heftruck, merk Svetruck, type 1560, zonder kenteken
Van de ter plaatse aanwezige collega’s van de basispolitiezorg kregen wij de volgende informatie:
Op het moment van het ongeval was alleen de bestuurder aanwezig in het voertuig.
De bestuurder was door het ongeval niet gewond geraakt.
Het voertuig was na het ongeval verplaatst.
De precieze toedracht was onduidelijk.
De gewond geraakte en afgevoerde persoon zou de vrachtwagenchauffeur betreffen van de trekker met oplegger waarover in dit proces-verbaal wordt gesproken.
Vermoedelijk had de heftruckchauffeur kort voor het ongeval zijn heftruck stil gezet en verlaten om de vrachtwagenchauffeur te helpen. Deze vrachtwagenchauffeur stond met zijn trekker met oplegger in de nabijheid van de heftruck. De vrachtwagenchauffeur was te voet bezig de vrachtwagenlading met spanbanden vast te zetten. Kennelijk nam de heftruckchauffeur na de verleende hulp weer plaats in zijn heftruck, reed weg en heeft daarbij de vrachtwagenchauffeur niet opgemerkt.
Uit het VOA-(sporen)onderzoek bleek het volgende:
- Op voornoemd bedrijventerrein troffen wij vermelde heftruck aan.
- Wij zagen dat deze – bij benadering – haaks op en met de voorzijde in de richting van de trekker met oplegger stond.
- Wij zagen dat de lading van de oplegger bestond uit lange stalen balken/profielen die met spanbanden vastgezet waren/zouden worden.
- Wij zagen dat een aantal spanbanden niet vastzaten.
- Wij zagen dat zich links achter de oplegger bloedvlekken op het wegdek bevonden; ook zagen wij daar met bloed doordrenkte doeken en kapot geknipte kledingstukken op het wegdek liggen.
Wij zagen in het geheel geen schade aan dit voertuig en vonden geen enkel spoor aan dit voertuig dat duidde op enig contact met de persoon die gewond door de ambulance was afgevoerd.’
3.7.
De politie heeft de Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Arbeidsinspectie) ingeschakeld. De Arbeidsinspectie is dezelfde dag ter plaatste gekomen en heeft eveneens onderzoek verricht naar het ongeval en de toedracht ervan. In het ongevalsrapport van 31 juli 2018 heeft de Arbeidsinspectie vermeld dat zij “de toedracht van het ongeval van de heer [slachtoffer] niet kunnen vaststellen c.q ongevalsscenario’s kunnen uitsluiten”. Een verband tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het ongeval is niet vastgesteld. Een boete is niet opgelegd.
3.8.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval 17 dagen doorgebracht op de intensive care, daarna op de gewone verpleegafdeling en is vervolgens naar een revalidatiekliniek overgeplaatst. [slachtoffer] heeft hersenletsel opgelopen ten gevolge van het ongeval.
3.9.
[eiseres] had voor de vrachtwagen een schadeverzekering voor inzittenden (SVI) afgesloten bij TVM. TVM heeft in haar hoedanigheid van SVI-verzekeraar een bedrag van € 318.780,81 uitgekeerd aan [slachtoffer] en diens belangenbehartiger. Dit bedrag bestaat uit € 285.000,00 als schadevergoeding voor [slachtoffer] , € 29.179,70 aan buitengerechtelijke kosten en kosten voor de medisch adviseur en € 4.601,11 voor het rekenwerk. [eiseres] heeft kosten gemaakt als gevolg van haar loondoorbetalingsplicht bij ziekte.
3.10.
De vorkheftruck van [gedaagde] is verzekerd bij HDI.
3.11.
TVM en [eiseres] hebben [gedaagde] en HDI aansprakelijk gesteld voor de schade. [gedaagde] en HDI hebben geen aansprakelijkheid erkend.
4Het geschil
4.1.
TVM c.s. hebben gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-
voor recht verklaart dat [gedaagde] c.s. hoofdelijk aansprakelijk en schadeplichtig zijn ten gevolge van het [slachtoffer] op 22 augustus 2017 overkomen ongeval;
-
[gedaagde] c.s. veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TVM als gesubrogeerde verzekeraar te betalen datgene wat zij in het kader van de als gevolg van de door [slachtoffer] geleden schade heeft uitgekeerd, tot aan de dagvaarding een bedrag van in totaal € 318.780,81, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de diverse betalingen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
-
[gedaagde] c.s. veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TVM te betalen een bedrag van € 3.090,34 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, primair vanaf de dag van betaling van dit bedrag, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
-
[gedaagde] c.s. veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan TVM te betalen de advocaatkosten van € 32.896,75, althans ter hoogte van een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
-
[gedaagde] c.s. veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de door haar als gevolg van het [slachtoffer] overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade, tot aan de dagvaarding een bedrag van in totaal € 69.008,92, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de diverse betalingen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, althans subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
-
[gedaagde] c.s. veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder de kosten in verband met het bijwonen van het voorlopig getuigenverhoor, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
4.2.
[gedaagde] c.s. hebben de afwijzing van de vorderingen bepleit, onder veroordeling van TVM c.s. in de kosten van de procedure, de rente daarover en de nakosten.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.
5De beoordeling
5.1.
TVM c.s. voeren aan dat HDI c.s. aansprakelijk zijn voor het ontstaan van het ongeval dat [slachtoffer] is overkomen en voor de schade die daardoor is geleden. [gedaagde] als werkgever van [naam 1] , en HDI als WAM-verzekeraar van de vorkheftruck. De vorderingen van TVM c.s. zijn gebaseerd op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en artikel 6:162 en/of 6:170 BW.
Artikel 185 WVW
5.2.
Voor de toepassing van artikel 185 WVW is vereist dat er op een voor het verkeer openstaande weg een ongeval plaatsvindt waarbij een motorrijtuig is betrokken. Partijen verschillen onder meer van mening of het ongeval heeft plaatsvonden op een openbare weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b juncto artikel 185 WVW. De vraag of sprake is van een feitelijk voor het openbaar verkeer openstaand terrein moet worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
5.3.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld leidt de rechtbank af dat het ongeval heeft plaatsgevonden op het bedrijfsterrein van [gedaagde] , dat het terrein is omheind met een hek, dat het terrein afsluitbaar is met slagbomen, dat deze slagbomen tijdens werktijd veelal omhoog staan en dat bij de ingang van het terrein een bord staat met onder meer de tekst “Eigen terrein” en de mededelingen dat bezoekers zich moeten melden op kantoor, dat het terrein door camera’s wordt bewaakt en dat de toegang verboden is voor onbevoegden (artikel 461 Sr). De groep bevoegden bestaat uit werknemers, klanten en chauffeurs die komen laden en lossen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd en TVM c.s. niet concreet hebben weersproken.
5.4.
Uit deze omstandigheden vloeit voort dat [gedaagde] door het plaatsen van de hekken, camera’s en het bord duidelijk kenbaar maakt dat het een particulier terrein is en dat zij onbevoegden de toegang ontzegt. Zij heeft ook de mogelijkheid dit te effectueren door de slagbomen naar beneden te laten en zo het terrein af te sluiten. Het terrein was daarom niet vrij toegankelijk voor een onbeperkte kring van verkeersdeelnemers, maar enkel voor werknemers, klanten en chauffeurs. Dat de slagbomen onder werktijd vaak openstaan doet daar niet aan af. Van een feitelijk voor openbaar verkeer openstaande weg is dan nog steeds geen sprake. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bedrijfsterrein van [gedaagde] geen openbare weg is.
5.5.
Dat [gedaagde] een instructieboekje aan het personeel heeft uitgedeeld waarin “verkeersregels” zijn geformuleerd maakt dat niet anders. Dat binnen de kring van bevoegden regels gelden over hoe men zich behoort te gedragen, betekent immers niet dat sprake is van een openbare weg. De jurisprudentie die TVM c.s. hebben genoemd leidt evenmin tot een ander oordeel. In de arresten waarnaar verwezen wordt1 was sprake van een situatie waarin geduld werd dat algemeen verkeer gebruik maakte van het terrein. Die situatie doet zich in de onderhavige zaak juist niet voor. Dat algemeen verkeer gebruik maakt van het bedrijfsterrein van [gedaagde] is in het geheel niet gebleken en bovendien heeft [gedaagde] door het bord, met het toegangsverbod en de mededelingen zoals hiervoor zijn weergegeven, voldoende duidelijk gemaakt dat zij niet duldt dat algemeen verkeer gebruik maakt van haar bedrijfsterrein.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 185 WVW niet van toepassing is. Aan de vraag of de schade het gevolg is van de betrokkenheid van een motorrijtuig, zoals toepassing van artikel 185 WVW ook vereist, komt de rechtbank daarom niet toe.
Artikel 6:162 BW / 6:170 BW
5.7.
Voor het geval dat wordt geoordeeld dat artikel 185 WVW niet van toepassing is, hebben TVM c.s. zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad.
Indien de schade van [slachtoffer] (voetganger) is veroorzaakt door een aanrijding met of betrokkenheid van de heftruck (motorvoertuig) geldt voor de beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad dezelfde zorgvuldigheidsnorm als voor aansprakelijkheid op grond van artikel 185 WVW. Daarbij moet worden vastgesteld dat de heftruck bij het ongeval betrokken was en rust op TVM c.s. (als regres nemende verzekeraar van het slachtoffer) de bewijslast dat chauffeur [naam 1] rechtens enig verwijt kan worden gemaakt.Fouten van ongemotoriseerde verkeersdeelnemers zijn daarbij alleen van belang, indien zij voor de bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat hij daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. De bestuurder dient in dat geval een beroep op overmacht te doen.2
Voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatige daad is de toedracht van het ongeval relevant. Pas dan kan een oordeel worden gegeven over de betrokkenheid van de heftruck en de vraag of aan [naam 1] enig verwijt kan worden gemaakt.
De toedracht van het ongeval
5.8.
Naar de toedracht van het ongeval is onderzoek gedaan. Uit het VOA-rapport volgt dat aan de heftruck geen schade is geconstateerd en dat geen enkel spoor is aangetroffen dat duidde op enig contact met het slachtoffer. Op grond van het VOA-rapport van de politie en de afgelegde verklaringen van [naam 1] en [naam 2] kort na het ongeval in 2017, heeft de Arbeidsinspectie de toedracht van het ongeval niet kunnen vaststellen en evenmin ongevalsscenario’s kunnen uitsluiten.
5.9.
In deze zaak heeft in 2022 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. In dat kader is ten eerste [slachtoffer] gehoord. Over de toedracht van het ongeval heeft hij verklaard dat hij niets meer weet van de dag waarop het ongeval gebeurde.
Vervolgens heeft [naam 1] een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] eerst heeft geholpen en toen van hem afscheid heeft genomen. Hij zag [slachtoffer] naar de achterzijde van de vrachtwagen lopen. [naam 1] is om de vrachtwagen naar de heftruck teruggelopen. [naam 1] reed vervolgens richting de achterzijde van de vrachtwagen. Toen hij vanuit stilstand wegreed zag hij ineens links van de mast waar de vork aanhangt een heel klein stukje hoofd en is hij direct achteruit gereden. Toen bleek [slachtoffer] daar op de grond te liggen. [naam 1] heeft verder verklaard dat hij het stukje hoofd net boven het lepelbord zag uitkomen. Daarop baseert hij dat [slachtoffer] dichtbij de heftruck heeft gestaan. Het lepelbord bevindt zich ongeveer 1,50 van de grond. Volgens [naam 1] heeft het hoofd zich daarom absoluut niet op de grond bevonden. [naam 1] schat dat hij ongeveer 8 meter heeft gereden totdat hij stopte. Hij reed uit stilstand weg, dan moet de heftruck nog op gang komen.
Tot slot heeft [naam 2] verklaard dat hij het ongeval zelf niet heeft zien gebeuren. Hij zag iemand op de grond liggen en hij zag [naam 1] [ [naam 1] , red. rb] uit de heftruck stappen. Volgens hem was het enige dat [naam 1] zei: “Ik zag hem niet”.
5.10.
Uit deze rapporten en getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid op welke manier [slachtoffer] gewond is geraakt. Onduidelijk is gebleven of en waar hij is geraakt door de heftruck en hoe hij is gevallen. Dat er slecht zicht was vanuit de heftruck kan zo zijn, maar daaruit volgt nog niet dat [naam 1] [slachtoffer] heeft geraakt, de heftruck betrokken was bij het ongeval of dat [naam 1] een verwijt kan worden gemaakt.
5.11.
Het letsel van [slachtoffer] geeft evenmin voldoende aanwijzingen voor het ontstaan daarvan. Uit het rapport van dr. Verhagen volgt dat [slachtoffer] verwondingen had aan de linkerzijde van het hoofd en aan de achterzijde. Verder was zijn linkerbovenarm gebroken en was er sprake van een schedelfractuur, een schedelbasisfractuur, hersenkneuzing en bloed binnen de schedel. De wond aan de linkerkant van zijn hoofd was groter dan de wond aan de achterzijde van het hoofd. Aan de benen van [slachtoffer] zijn geen verwondingen geconstateerd. Onduidelijk is gebleven op welke wijze de verwondingen zijn ontstaan.
5.12.
Dr. [naam 3] , chirurg en geneeskundig adviseur van HDI heeft bij brief van 9 juli 2021 op de rapportage van Verhagen gereageerd. [naam 3] concludeert dat er verschillende ongevalsmogelijkheden zijn. [naam 3] noemt onder meer een mogelijk probleem met de steunpoten van de flatrack waardoor [slachtoffer] ongelukkig ten val kan zijn gekomen en het mogelijk losschieten van een spanband. Hij acht letsel veroorzaakt door de heftruck weliswaar niet onmogelijk maar minder passend, omdat de heftruck bij het wegrijden een lage snelheid moet hebben gehad en het letsel alleen zou kunnen zijn ontstaan indien hij - nadat hij is aangetikt door de heftruck - wederom met zijn hoofd tegen metalen uitsteeksels van bijvoorbeeld container of vrachtauto is aangekomen.
5.13.
Bij advies van 15 oktober 2021 heeft dr. [naam 4] , forensisch arts KNMG, verzekeringsarts, rga, verklaard dat het letsel impliceert dat sprake was van hoogenergetische geweldsinwerking waarbij er waarschijnlijk twee keer impact is geweest. Zij wijst op het zeer fors gecombineerd letsel aan de linkerzijde van het lichaam en de schedelfractuur van het achterhoofd rechts. Meest waarschijnlijke volgens [naam 4] is een hoogenergetische impact links op het hoofd en bovenarm, waarna een hoogenergetische impact op het achterhoofd is gevolgd. Dat laatste letsel past het meest bij een val op het achterhoofd op een harde ondergrond. Het scenario dat betrokkene is aangereden door een vorkheftruck acht zij vanuit haar perspectief goed mogelijk. De scenario’s die [naam 3] noemt acht zij minder waarschijnlijk.
5.14.
[naam 3] heeft daar bij brief van 25 april 2022 op gereageerd. Hij merkt op dat een val op het hoofd of het met het hoofd terechtkomen op een uitstekend voorwerp dan wel tegen het hoofd schieten van een losschietende spanband ook een schedelfractuur kan veroorzaken. Een hoogenergetisch ongeval is daarvoor niet noodzakelijk. Verder herhaalt [naam 3] dat op grond van de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld welke van de ongevalsmechanismen de juiste is.
[naam 3] heeft op 24 juni 2022 ook gerapporteerd. Hij besluit de beschrijving van de medische informatie dat er geen enkele aangetoonde versie van het ongevalsmechanisme is en dat er geen enkele zekerheid is te geven over de toedracht. Hij concludeert dat de conclusie van de Arbeidsinspectie SZW overeind blijft: ongeval met onbekende oorzaak.
5.15.
[naam 4] heeft na het voorlopig getuigenverhoor op 17 februari 2023 opnieuw gerapporteerd. Zij herhaalt daarin haar standpunt, maar bevestigt ook dat er geen zekerheid over het ongevalsmechanisme kan worden verkregen.
5.16.
Gelet op het voorgaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de feitelijke toedracht van het ongeval onduidelijk is gebleven. Door de onderzoeken van politie en Arbeidsinspectie is geen helderheid verkregen, getuigen van het ongeval zijn er niet en de aard en locaties van het letsel van [slachtoffer] , de vorm van de heftruck en de wijze waarop [slachtoffer] op de grond is aangetroffen, bieden ook onvoldoende aanknopingspunten om het ongeval te kunnen reconstrueren. De conclusie luidt dat er geen zekerheid is verkregen, zoals ook [naam 4] als adviseur van TVM c.s. bevestigt, en dat er ook geen zekerheid kan worden verkregen over het ongevalsmechanisme. Er zijn meerdere scenario’s mogelijk. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of de heftruck betrokken was bij het ongeval en ook niet of [naam 1] onder de gegeven omstandigheden enig verwijt kan worden gemaakt. Dat leidt ertoe dat de vordering zal worden afgewezen.
5.17.
TVM c.s. zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] en HDI als volgt vastgesteld:
- griffierecht |
€ 5.737,00 |
- salaris advocaat |
€ 8.755,00 (2,5 x 3.502,00 (0,5 voorl. getuigenverhoor) |
- nakosten |
€ 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing |
Totaal |
€ 14.670,00 |
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. ECLI:NL:RBOVE:2024:2396
1ECLI:NL:HR:1997:ZD0686 en ECLI:NL:GHARL:2021:5112
2HR 15 januari 1993 ECLI:NL:HR:1993:ZD0825 (Puts/Ceha) en HR 29-01-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2834