Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 290425 betonvlechter valt door gat in gevelsteiger; onderlinge bijdrageplicht aannemer (90%) en onderaannemer (10%)

GHDHA 290425 betonvlechter valt door gat in gevelsteiger; onderlinge bijdrageplicht aannemer (90%) en onderaannemer (10%)

3Feitelijke achtergrond

3.1

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

a. Rehorst Bouw B.V. (hierna Reehorst) is een bouwbedrijf dat is gespecialiseerd in betongietbouw. Rehorst heeft als hoofdaannemer een nieuwbouwproject aan de Aspasialaan in Den Haag (hierna: de bouwlocatie) aangenomen. AXA XL is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Rehorst.

Rehorst had het leveren en vlechten van wapeningsstaal voor het bouwproject uitbesteed aan Balvert Betonstaal B.V., die op haar beurt het betonvlechtwerk had uitbesteed aan Rowone.

Rowone exploiteert een bouwbedrijf dat zich onder meer richt op het vlechten van betonstaal. De heer [directeur Rowone] is via zijn Beheer B.V. directeur van Rowone. Rowone was niet voor aansprakelijkheid verzekerd.

De heer [naam] (hierna: [betonvlechter]), geboren op 5 februari 1978, was als zelfstandig betonvlechter in opdracht van Rowone werkzaam op de bouwlocatie. Rowone had hiertoe een overeenkomst van opdracht gesloten met [betonvlechter], die zijn werkzaamheden uitvoerde onder de naam Bahri Bouw.

Rowone had tevens een overeenkomst van opdracht gesloten met de heer [naam] (hierna: [voorman]), die als meewerkend voorman werkzaamheden op het project uitvoerde.

Op 14 augustus 2017, de eerste dag na de bouwvakantie, is de heer [betonvlechter] op de bouwlocatie een bedrijfsongeval (verder: het ongeval) overkomen. [betonvlechter] is op de bouwlocatie door een gat in een gevelsteiger ongeveer zes meter naar beneden gevallen, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn sleutelbeen, ribben en nekwervels.

Met betrekking tot het ongeval staat verder het volgende vast:

- Op 20 juli 2017, de laatste donderdag vóór de bouwvakantie, is de gevelsteiger door Rehorst verhoogd van de eerste naar de tweede verdieping. In de gevelsteiger bevond zich een trapgat. Deze opening werd gebruikt om een ladder tegenaan te plaatsen. Na de ophoging van de gevelsteiger is het trapgat niet deugdelijk afgesloten.

- Op 20 juli 2017 waren [voorman] en [betonvlechter] niet op de bouwlocatie.

- Op de tweede verdieping waren voor de bouwvakantie al werkzaamheden verricht. De verdiepingsvloer was om die reden voorzien van een eindrandbeveiliging (balusters met daartussen steigerplanken: hierna: de eindrandbeveiliging). De eindrandbeveiliging is – toen de gevelsteiger werd opgehoogd – blijven staan.

- De heer [naam], assistent uitvoerder van Rehorst (hierna: [assistent uitvoerder]) heeft op de ochtend van het ongeval rond 6:45 uur de diverse bouwlagen van het bouwwerk gecontroleerd en in orde bevonden.

- Rond 7:00 uur zijn [voorman] en [betonvlechter] gestart met hun werkzaamheden. [betonvlechter] ging in opdracht van [voorman] aan het werk op de tweede verdieping.

- Rond 7:20 uur is [betonvlechter] door het trapgat in de steiger naar beneden gevallen.

- Na het ongeval bleek dat de eindrandbeveiliging ontbrak: de planken waren uit de balusters verwijderd en lagen op werkvloer.

De belangenbehartiger van [betonvlechter] heeft (onder meer) Rehorst bij brief van

25 augustus 2017 aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van het ongeval.

i. De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van het ongeval onderzoek gedaan. In een boeterapport van 18 december 2017 constateerde de arbeidsinspecteur een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving (artikel 3.16 lid 1 Arbeidsomstandighedenbesluit) door Rowone. In het rapport staat onder “Bevindingen” onder meer het volgende.

“Uit onderzoek en uit verklaringen is mij het volgende gebleken. Het arbeidsongeval heeft als volgt plaatsgevonden.

Op 14 augustus 2017, omstreeks 07.00 uur verlieten (…) [voorman] en (…) [betonvlechter] de bouwkeet op de bouwlocatie aan de Aspacialaan te 's-gravenhage om hun werkzaamheden op te starten. Uit de verklaringen bleek dat deze maandag de eerste werkdag na de bouwvakvakantie was. (…)[voorman], (de voorman) gaf zijn collega [betonvlechter] de opdracht om naar de tweede verdieping te gaan en daar het hijsmiddel waarmee hij de betonstaal matten door de kraanmachinist omhoog zou laten draaien af te pikken. Hij zelf zou deze betonstaal matten op maaiveld niveau aanpikken. Op het moment dat hij door (…) [voorman] naar de tweede verdiepingsvloer gestuurd werd, was de hijskraan waarmee het betonstaal naar de verdiepingsvloer gedraad zou worden niet direct beschikbaar. De heer [betonvlechter] verklaarde dat hij naar de tweede verdiepingsvloer is gegaan, waar hij begonnen was met opruimwerkzaamheden en het rechtbuigen van stekeinde van de eindwand. Hij verklaarde dat (…) [voorman] tegen hem gezegd had dat hij in de tijd dat hij op de hijs moest wachten, andere tot hun normale werk behorende werkzaamheden moest uitvoeren. Hij verklaarde dat er in het stramien direct naast deze te vlechten eindwand ongeveer acht betonstaal matten op de verdiepingsvloer moesten komen te liggen. Deze hadden zij nodig om de eindwand te kunnen voorzien van betonstaal. Alle overige betonstaal mat(t)en zouden ongeveer halverwege de tweede verdiepingsvloer met behulp van de hijskraan worden neergelegd. Het was de bedoeling dat deze eindwand die ochtend door hem en de heer [voorman] voorzien zou worden van het benodigde betonstaal zodat later diezelfde dag beton gestort kon worden. (…) [voorman] (…) verklaarde dat hij voor aanvang van hun werkzaamheden en het geven van zijn opdracht aan de heer [betonvlechter], niet zelf op de tweede verdiepingsvloer was geweest. Er was door hem niet voorafgaand aan de werkzaamheden onderzocht of alle werkzaamheden die zij die ochtend moesten gaan uitvoeren op een veilige wijze konden worden uitgevoerd. Doordat hij zelf niet was gaan kijken was het hem niet bekend dat er sprake was van ernstig valgevaar. Pas nadat het ongeval had plaatsgevonden bleek hem dat er in de werkvloer van de eindwandsteiger een niet afgedekte sparing aanwezig was waaronder het slachtoffer door hem werd aangetroffen. (…) [voorman] (…), [betonvlechter] (…) [directeur Rowone] (de vertegenwoordiger van de overtreder), verklaren dat het zeer ongebruikelijk is dat er een eindgevelsteiger ter hoogte van de tweede verdiepingsvloer aan de buitenzijde van de eindwand gemonteerd is en er tevens een randbeveiliging op de verdiepingsvloer aan de binnenzijde van deze eindwand is aangebracht. Wanneer er betonstaal in de eindwand moet worden aangebracht wordt er gewerkt vanaf de eindgevelsteiger die ter hoogte van de tweede verdiepingsvloer is aangebracht. Het leuningwerk op de verdiepingsvloer heeft op dat moment geen nut meer. Dit leuningwerk was bedoeld ter voorkoming van het valgevaar tot het moment dat er langs die verdiepingsvloer een eindgevelsteiger gemonteerd wordt. Vanaf dat moment is de eindgevelsteiger bedoeld ter voorkoming van het valgevaar tijdens het betonstaalvlechtwerk, installatiewerk en storten van het beton. (…)”

AXA XL heeft Cordaet ingeschakeld om een onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval en haar te adviseren omtrent haar aansprakelijkheid. Cordaet heeft op 19 februari 2018 een eerste rapport uitgebracht. Na nader verkregen informatie van Rehorst heeft Cordaet bij brief van 18 april 2018 aan AXA XL laten weten dat zij geen verwijt aan de zijde van Rehorst zag, zodat aansprakelijkheid op basis van art. 7:658 BW moet worden afgewezen. In de inleiding van een nader rapport van 17 juli 2018 is vermeld dat AXA XL (uiteindelijk, nadat door de belangenbehartiger van [betonvlechter] een advocaat werd ingeschakeld) aansprakelijkheid heeft erkend.

Nadat Rowone haar zienswijze tegen de oplegging van een boete heeft kenbaar gemaakt, heeft de Inspectie SZW op 7 augustus 2018 besloten Rowone geen boete op te leggen omdat niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat Rowone op het moment van het arbeidsongeval als werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet van [betonvlechter] kon worden aangemerkt.

Bij brief van 1 februari 2019 heeft AXA XL, als aansprakelijkheidsverzekeraar van Rehorst en als partij die in de rechten is getreden van [betonvlechter], Rowone aansprakelijk gesteld voor de schade die Rehorst lijdt als gevolg van het ongeval.

[betonvlechter] en AXA XL zijn in oktober 2019 in een overeenkomst van cessie overeengekomen dat AXA XL de door [betonvlechter] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval zal vergoeden en dat [betonvlechter] al zijn vorderingen uit hoofde van het ongeval overdraagt aan AXA XL.

4Procedure bij de kantonrechter

4.1

AXA XL heeft Rowone gedagvaard en gevorderd, samengevat,

I. een verklaring voor recht dat Rowone aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval van [betonvlechter] en de daaruit voor AXA XL voortvloeiende schade;

II. Rowone te veroordelen tot betaling aan AXA XL van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van de door AXA XL verrichte betalingen, en tot betaling van een voorschot op de door AXA XL geleden schade van € 143.698,76;

III. Rowone te veroordelen tot betaling van € 9.305,50 voor buitengerechtelijke kosten van juridische bijstand van de advocaat van AXA XL, vermeerderd met de wettelijke rente;

IV. Rowone te veroordelen tot betaling van alles dat AXA XL heeft betaald en zal betalen aan [betonvlechter] en derden in verband met het ongeval;

V. Rowone te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.2

AXA XL legde hieraan primair ten grondslag dat Rowone, als opdrachtgever van [betonvlechter], op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het ongeval, omdat zij haar zorgplicht jegens [betonvlechter] heeft geschonden.

4.3

Rowone voerde verweer. Zij betwistte dat [betonvlechter] voor zijn veiligheid afhankelijk van haar was. Volgens haar was de hoofdaannemer, Rehorst, hoofdverantwoordelijk voor de veiligheid op de bouwplaats, zodat in de onderlinge regresrelatie tussen haar en Rehorst de bijdrageplicht geheel of in ieder geval grotendeels op Rehorst behoort te liggen.

4.4

De kantonrechter heeft – zakelijk weergegeven – i) voor recht verklaard dat Rowone aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en gehouden is tot vergoeding van 10% van de daaruit voor AXA XL voortvloeiende schade, en ii) Rowone veroordeeld tot betaling van 10% van de schade die AXA XL aan [betonvlechter] verschuldigd zal zijn, nader op te maken bij staat, met veroordeling van AXA XL in de kosten.

4.5

De kantonrechter overwoog daartoe – kort samengevat – dat AXA XL op grond van de akte van cessie in beginsel Rowone kan aanspreken voor de volledige schade. Rowone heeft zich er echter op beroepen dat in de onderlinge regresrelatie tussen haar en Rehorst de bijdrageplicht geheel of in ieder geval grotendeels bij Rehorst behoort te liggen op basis van de mate van schuld van haar respectievelijk Rehorst aan het ontstaan van het ongeval. Nu zowel Rehorst als Rowone ingevolge art. 7:658 BW aansprakelijk zijn voor de schade, zijn zij op basis van art. 6:102 BW hoofdelijk verbonden. De schade dient daarom over hen te worden verdeeld met overeenkomstige toepassing van art. 6:101 BW. Omdat de kantonrechter van oordeel was dat de schade van [betonvlechter] grotendeels aan Rehorst is toe te rekenen, kwam hij tot een verdeling van 90:10%. De kantonrechter overwoog daartoe dat Rehorst de primair verantwoordelijke was voor de veiligheid van de bouwplaats en dat zij er dus op toe had moeten zien dat voldoende maatregelen waren getroffen om veilig werken op hoogte mogelijk te maken. Weliswaar had [voorman] ook de verplichting om te controleren of de veiligheid op de plek waar [betonvlechter] aan het werk zou gaan in orde was, maar mede in het licht van de eerder die ochtend door [assistent uitvoerder] uitgevoerde controle en de verplichting van Rehorst om maatregelen te treffen indien sprake was van een onveilige situatie, ligt het voor de hand dat [voorman] ervan uitging dat de controle afdoende door [assistent uitvoerder] was uitgevoerd.

5Vorderingen in hoger beroep

5.1

AXA XL is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis van de kantonrechter. Zij heeft – nadat [betonvlechter], [assistent uitvoerder], en G. (een tijdens het ongeval op de bouwplaats werkzame elektricien) en [voorman] als getuigen zijn gehoord over de toedracht van het ongeval – verschillende bezwaren/grieven tegen het vonnis aangevoerd. AXA XL heeft haar eis gewijzigd en vordert (na vernietiging van het bestreden vonnis) nu, zakelijk weergegeven:

I. primair een verklaring voor recht dat Rowone ten opzichte van AXA XL volledig, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijk is voor de schade die AXA XL tegen cessie heeft vergoed en nog zal vergoeden aan [betonvlechter] naar aanleiding van het ongeval;

II. subsidiair een verklaring voor recht dat Rowone ten opzichte van AXA XL volledig, dan wel voor een door het hof in goede justitie te bepalen percentage aansprakelijk is voor de schade die AXA XL aan [betonvlechter] heeft vergoed en nog zal vergoeden en waarvoor AXA XL uit hoofde van subrogatie de rechten van haar verzekerde heeft verkregen dan wel zal verkrijgen;

zowel primair als subsidiair:

III. een verklaring voor recht dat Rowone volledig, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen mate, aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval;

IV. de veroordeling van Rowone tot betaling aan AXA XL van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en bij wijze van voorschot de betaling van een bedrag van € 320.932,05;

V. de veroordeling van Rowone tot betaling van een bedrag van € 9.305,50 voor buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente;

VI. de veroordeling van Rowone tot terugbetaling van de door AXA XL betaalde proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente;

VII. de veroordeling van Rowone in de proceskosten, vermeerderd met rente.

5.2

Kort gezegd zien de bezwaren van AXA XL op het volgende. AXA XL meent dat de kantonrechter heeft miskend dat de cessie-constructie AXA XL in de positie van [betonvlechter] plaatst, zodat AXA XL Rowone voor de volle schade kan aanspreken (grief I). Verder is AXA XL van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de eindrandbeveiliging niet (intact) aanwezig was op de dag van het ongeval (grief II), dat Rehorst daarvan een verwijt kan worden gemaakt (grief III), dat het niet mogelijk is dat [betonvlechter] de eindrandbeveiliging heeft verwijderd (grief IV) en dat onduidelijk was of de sparing was afgedekt (grief V). Ook met de overweging dat [voorman] de werkplek had dienen te controleren, maar dat in het licht van de controle die [assistent uitvoerder] eerder die ochtend had gedaan, hem dat minder is aan te rekenen is AXA XL het niet eens (grief VI). De kantonrechter heeft daarmee de verantwoordelijkheid van Rowone onvoldoende onderkend (grief VII) en de door de kantonrechter bepaalde draagplichtverdeling kan volgens AXA XL daarom niet in stand blijven (grief VIII). De kantonrechter heeft verder volgens AXA XL ten onrechte het voorschot op de schadevergoeding afgewezen (grief IX) en AXA XL in de kosten veroordeeld, zonder daarbij te betrekken dat Rowone buiten rechte geen verweer heeft gevoerd (grief X en XI), en de buitengerechtelijke kosten afgewezen (grief XII).

5.3

Rowone bestrijdt de grieven van AXA XL en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van AXA XL in de kosten van dit hoger beroep.

5.4

Rowone eist in incidenteel hoger beroep eveneens vernietiging van het vonnis, waar het het verhaalspercentage betreft. Zij meent dat zij ten onrechte aansprakelijk wordt gehouden voor 10% van de schade. Haar grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een rechtsgeldige cessie (grief I) en dat zij voor 10% aansprakelijk is voort het [betonvlechter] overkomen ongeval (grief II).

5.5

AXA XL bestrijdt de grieven van Rowone en concludeert in het incidenteel hoger beroep tot bekrachtiging en veroordeling van Rowone in de kosten van dit beroep.

6Beoordeling in hoger beroep

6.1

In deze procedure strijden partijen primair om de vraag wie de schade moet dragen die [betonvlechter] lijdt en heeft geleden als gevolg van het ongeval: is dit Rehost of Rowone en, in geval zij beide aansprakelijkheid zijn, in welke verhouding zijn zij tegenover elkaar gehouden bij te dragen? Het hof zal daarom eerst ingaan op de vraag wie aansprakelijk is voor de schade van [betonvlechter]. Verder houdt de vraag of de hiervoor onder 3.1 sub m genoemde cessie rechtsgeldig is partijen verdeeld.

Rehorst is aansprakelijk op grond van art. 7:658 lid 4 BW

6.2

Het hof stelt vast dat AXA XL geen, althans geen voldoende onderbouwde, grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat

  • -

    [betonvlechter] zijn werkzaamheden moest verrichten in de uitoefening van het bedrijf van Rehorst (rov. 4.6 bestreden vonnis);

  • -

    [betonvlechter] voor zijn veiligheid mede afhankelijk was van Rehorst, nu blijkens de voor het bouwproject opgestelde RI&E de hoofdaannemer (Rehorst) verantwoordelijk was voor het afdekken van de sparingen en/of het plaatsen van leuningwerk rondom de sparing (rov. 4.7 bestreden vonnis);

  • -

    het op de weg van Rehorst als hoofdaannemer had gelegen om de dag voor de bouwvakantie zeker te stellen dat de bouwwerkzaamheden rond de gevelsteiger volledig waren afgerond en dat de veiligheid van de gevelsteiger geheel in orde was, dan wel dat zij exact wist welke werkzaamheden nog niet waren afgerond zodat zij ervoor kon zorgen dat na de bouwvakantie die werkzaamheden alsnog werden afgemaakt, dat er maatregelen werden genomen om te voorkomen dat de steiger toegankelijk was èn de aanwezigen op de bouwplaats er uitdrukkelijk op werden gewezen dat de steiger nog niet mocht worden gebruikt, omdat deze nog niet in orde was;

  • -

    gesteld noch gebleken is dat Rehorst dit alles heeft gedaan (rov. 4.11 bestreden vonnis).

Dit een en ander staat tussen partijen dus vast. Dit leidt tot het oordeel dat Rehorst haar zorgplicht heeft geschonden. Dat Rehorst op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor het ongeval, heeft AXA XL (voor het eerst in deze procedure) overigens ter zitting van het hof ook expliciet erkend.

6.3

Het hof overweegt dat AXA XL weliswaar (onder meer in haar derde grief) heeft betoogd dat zij wel degelijk de nodige veiligheidsmaatregelen had getroffen om de aanwezigen op de bouwplaats de toegang tot de steiger te ontzeggen door het plaatsen van een eindrandbeveiliging aan de verdiepingsvloer, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Daarmee heeft zij de door de kantonrechter aan de zorgplicht gegeven invulling immers niet bestreden. Het had op de weg van AXA XL gelegen te aan te geven waarom zij meent dat de door de kantonrechter gegeven invulling niet juist is c.q. de door de kantonrechter verlangde maatregelen niet van haar konden worden gevergd, hetgeen zij heeft nagelaten. Het hof acht de hiervoor weergegeven door de kantonrechter aan de zorgplicht van Rehorst gegeven invulling overigens juist. Dit geldt te meer omdat de steiger niet voor niets voor de bouwvakvakantie naar de tweede verdieping was opgehoogd. Dit was gedaan om na de bouwvakantie voortvarend te kunnen opstarten, zo valt ook te lezen in het rapport van Cordaet. Dit brengt met zich dat mocht worden verwacht dat Rehorst de steiger voor de bouwvakantie veilig had achtergelaten en – als dat om welke reden dan ook niet mogelijk was – Rehorst ervoor had gezorgd dat de onveilige situatie als eerste na de vakantie zou worden hersteld èn dat Rehorst (zolang dat nog niet was gebeurd in ieder geval) de betonvlechters, die de steiger nodig hadden bij de na de bouwvak te verrichten werkzaamheden, uitdrukkelijk op de onveiligheid van de steiger zou wijzen. Rehorst heeft dit een en ander nagelaten.

Ook Rowone is aansprakelijk op grond van art. 7:658 lid 4 BW

6.4

Het hof stelt vast dat Rowone geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat

  • -

    [betonvlechter] zijn werkzaamheden heeft verricht in de uitoefening van het bedrijf van Rowone;

  • -

    blijkens de voor het bouwproject opgestelde RI&E de betonstaalverwerkers, althans hun voorman ([voorman]) bij het werken op hoogte dient te controleren of trapgaten en overige openingen zijn dichtgelegd en beveiligd door middel van leuningenwerk;

  • -

    Rowone, althans [voorman], voordat hij op 14 augustus 2017 [betonvlechter] opdracht gaf naar de tweede verdieping te gaan om daar het werk aan te vatten, dit niet heeft gecontroleerd (rov. 4.4 bestreden vonnis).

Het hof moet daarvan dus uitgaan. De kantonrechter heeft hieraan de conclusie verbonden dat Rowone niet aan haar zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 lid 4 BW heeft voldaan.

6.5

Rowone heeft in haar tweede incidentele grief gesteld dat de kantonrechter aldus teveel gewicht heeft toegekend aan de papieren werkelijkheid en te weinig oog heeft gehad voor de werkelijke gang van zaken op en rond de bouwplaats. Deze grief kan niet slagen. Het feit dat (de voorman van) Rowone (zijn) haar verantwoordelijkheid op de werkplaats voor de door haar ingezette personen in de praktijk overlaat aan derden, betekent niet dat Rowone daarmee haar verantwoordelijkheid kan ontlopen. Juist omdat de situatie op de bouwplaats sinds de laatste aanwezigheid was gewijzigd – de gevelsteiger was immers door Rehorst van de eerste naar de tweede verdieping verplaatst – mocht van de voorman van Rowone worden verwacht dat hij de situatie zelf zou inspecteren, voordat hij [betonvlechter] naar de tweede verdieping stuurde om daar werkzaamheden te verrichten.

6.6

Het vorenstaande betekent dat Rowone op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [betonvlechter] is overkomen. Rowone heeft weliswaar (in eerste aanleg) gesteld dat in het geval dat ervan moet worden uitgegaan dat [betonvlechter] de eindrandbeveiliging van de verdiepingsvloer zelf heeft verwijderd, zijn schade in belangrijke mate het gevolg is van bewuste roekeloosheid, maar het hof volgt Rowone daarin niet. Van bewust roekeloos handelen is immers pas sprake als de werknemer tijdens het verrichten van de onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging zich van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest. Ook als [betonvlechter] de (planken van de) eindrandbeveiliging zelf heeft verwijderd, kan dit niet als bewust roekeloos handelen worden aangemerkt. Wanneer een gevelsteiger is aangebracht, heeft de eindrandbeveiliging van de verdiepingsvloer immers geen nut meer (zie in dit verband de onder 3.1 onder i geciteerde bevindingen van de arbeidsinspectie).

Rehorst en Rowone zijn hoofdelijk aansprakelijk

6.7

Rehorst en Rowone zijn dus beide op grond van art. 7:658 BW gehouden aan [betonvlechter] de schade te vergoeden die [betonvlechter] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval. Zij zijn daartoe hoofdelijk verbonden (art. 6:102 lid 1 BW). Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens art. 6:10 BW in hun onderlinge verhouding tegenover elkaar moeten bijdragen, moet op de voet van art. 6:102 lid 1 BW de schade over hen worden verdeeld met overeenkomstige toepassing van art. 6:101 BW. Uitgangspunt daarbij is dat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

6.8

Een andere uitkomst is denkbaar als de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de zogenoemde billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW).

6.9

Omdat sprake is van een situatie die valt onder art. 7:658 BW, doet de eigen schuld van de werknemer (in dit geval [betonvlechter]) er alleen toe als hem opzet of bewuste roekeloosheid valt te verwijten. In dat geval komt de aansprakelijkheid geheel te vervallen. Daarvan is in dit geval – zoals hiervoor al overwogen – geen sprake.

Onderlinge bijdrageplicht

6.10

Vaststaat dat als Rehorst aan zijn hiervoor onder 6.2 derde liggende streepje geformuleerde zorgplicht had voldaan, het ongeval (met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) niet had plaatsgevonden. Als de steiger deugdelijk was opgebouwd voor de bouwvakantie, was het trapgat immers veilig afgedicht geweest en had het ongeval niet kunnen plaatsvinden.

6.11

Indien het niet mogelijk was de sparing in de steigervloer (deugdelijk) af te dichten voor de bouwvakantie, had Rehorst de nodige voorzorgsmaatregelen moeten treffen. Zij had ervoor moeten zorgen dat het afdichten van het gat als eerste na de bouwvakantie ter hand zou zijn genomen. Dit geldt te meer omdat na de bouwvakantie de verdiepingsvloer zou worden gestort en – in ieder geval de betonvlechters – daartoe de gevelsteiger zouden moeten betreden. Zonder nadere toelichting valt niet goed in te zien waarom dit niet is gebeurd. Als Rehorst erop had toegezien dat als eerste na de bouwvakantie het gat was gedicht, had het ongeval niet plaatsgevonden.

6.12

Als het, om welke reden dan ook, niet mogelijk zou zijn geweest het trapgat in de steigervloer voor aanvang van de werkzaamheden te dichten, zou de uitvoerder de bouwplaats niet (zonder meer) mogen vrijgeven voor werkzaamheden. Hij had minimaal [betonvlechter]/de betonvlechters, toen hij “het werk” heeft “doorgenomen met het personeel”, (zie PV van 21 juni 2022, getuigenverklaring [assistent uitvoerder]) uitdrukkelijk moeten waarschuwen de steiger (nog) niet te betreden. Ook dan was – naar mag worden aangenomen – het ongeval niet gebeurd. Het heeft er echter alle schijn van dat (ook) [assistent uitvoerder] niet bekend was met het feit dat de gevelsteiger niet veilig was.

6.13

De slotsom is dat de aan Rehorst toe te rekenen omstandigheden in aanzienlijke mate hebben bijgedragen tot de schade.

6.14

Dit ligt anders voor de aan Rowone toe te rekenen omstandigheden: weliswaar heeft [voorman] de werkplek van [betonvlechter] niet geïnspecteerd op valgevaar voordat hij [betonvlechter] aan het werk liet gaan, maar het is de vraag of, als hij dat wel zou hebben gedaan, het ongeval zou zijn uitgebleven.

6.15

Als het hof er veronderstellenderwijs – Rowone heeft dit immers betwist – vanuit gaat dat de eindrandbeveiliging van de tweede verdiepingsvloer in tact was toen [assistent uitvoerder] zijn ronde maakte, zou [voorman], als hij de steiger zou hebben willen inspecteren, dit hebben opgemerkt. Waarschijnlijk zou hij daarover een opmerking hebben gemaakt tegen [assistent uitvoerder] en hem hebben gevraagd waarom dat was, dan wel hebben gevraagd om toestemming de eindrandbeveiliging te verwijderen. Naar het zich laat aanzien was [assistent uitvoerder] niet op de hoogte van het feit dat de eindrandbeveiliging was blijven staan omdat zich in de steigervloer een sparing bevond die niet deugdelijk was afgedekt. Daar [assistent uitvoerder] bij zijn ronde die sparing niet had gezien, is het aannemelijk dat [assistent uitvoerder] toestemming zou hebben gegeven de eindrandbeveiliging van de verdiepingsvloer te verwijderen om de steiger (voor inspectie) te betreden. De vraag die dan rijst, is of [voorman] bij zijn inspectie van de steiger de ondeugdelijke afdekking van de sparing (wel) zou hebben opgemerkt. De kans daarop is zeer beperkt: [assistent uitvoerder] had deze bij zijn ronde immers ook niet gezien, hetgeen erop lijkt te duiden dat de sparing wel was afgedekt, maar ondeugdelijk (te weten met een losliggende plank). De omstandigheid dat [assistent uitvoerder] de steiger niet heeft betreden maar van een afstand van ongeveer tien meter heeft geïnspecteerd, leidt niet tot een ander oordeel: als het gat in het geheel niet was afgedekt, zou [assistent uitvoerder] dit ook van een afstand van ongeveer tien meter hebben moeten opmerken.

6.16

Indien (ook) [voorman] de losliggende plank bij inspectie van de steiger niet zou hebben opgemerkt, hetgeen zeer aannemelijk is, zou dit naar het oordeel van het hof voor risico van Rehorst moeten komen. Rehorst was immers verantwoordelijk voor een veilige steiger.

6.17

De bijdrage van de aan Rowone toe te rekenen omstandigheden en het ongeval is dus zeer beperkt.

6.18

Gelet op het voorgaande acht (ook) het hof een verdeling van de schade over Rowone en Rehorst van 10-90% gepast. Voor een billijkheidscorrectie ziet het hof geen grond.

Cessie

6.19

[betonvlechter] heeft zijn vorderingen “op wie dan ook” uit hoofde van het overkomen bedrijfsongeval overgedragen aan AXA XL. AXA XL heeft aangevoerd dat de kantonrechter in het bestreden vonnis niet (voldoende) heeft gemotiveerd, waarom hij meent dat AXA XL op basis van de akte van cessie tegenover Rowone geen aanspraak kan maken op volledige betaling van de schade. Het hof overweegt dat wat hiervan ook zij, dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Het hof dient immers de vordering te beoordelen, niet de vraag of de (kanton)rechter zijn vonnis voldoende heeft gemotiveerd.

6.20

Rowone betwist op haar beurt de rechtsgeldigheid van deze cessie, omdat een geldige titel zou ontbreken. Of de cessie rechtsgeldig is, kan echter in het midden blijven, gelet op het volgende.

6.21

Het hof leest in het verweer van Rowone een beroep op verrekening in verband met de tegenvordering op Rehorst/de verzekerde van AXA XL, die Rowone zal verkrijgen als zij ter voldoening van deze vordering aan AXA XL een hoger bedrag betaalt dan zij in haar verhouding tot Rehorst/de verzekerde van AXA XL op grond van art. 6:102 BW zal hebben te dragen.

6.22

Nu het bestaan en de omvang van die bijdrageplicht hiervoor is vastgesteld, staat de gegrondheid van dit verweer vast en is een beroep op die tegenvordering mogelijk, zo volgt uit HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5503, NJ 1987/586. Dit betekent dat een beroep op de akte van cessie niet tot een andere uitkomst leidt. De verdeling van de schade tussen Rowone en Rehorst/AXA XL blijft dezelfde, te weten 10-90%.

Voorschot

6.23

Het voorgaande betekent dat de kantonrechter in het bestreden vonnis terecht voor recht heeft verklaard dat Rowone aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [betonvlechter] en gehouden is tot vergoeding van 10% van de aan [betonvlechter] daaruit voortvloeiende schade voor zover deze door AXA XL is vergoed.

6.24

AXA XL heeft in eerste aanleg gesteld dat zij aan [betonvlechter] een voorschot heeft verstrekt van € 110.000,-- en daarnaast een bedrag van ruim € 33.000,-- aan buitengerechtelijke kosten. In hoger beroep heeft AXA XL haar eis vermeerderd tot een bedrag van € 320.932,05.

6.25

Rowone heeft hiertegen ingebracht dat zij niet kan vaststellen dat deze betalingen daadwerkelijk zijn gedaan, omdat betalingsbewijzen ontbreken. Bovendien komt Rowone deze vergoede schade bovenmatig voor, omdat een deugdelijke onderbouwing van de grootste schadepost: verlies aan arbeidsvermogen, ontbreekt.

6.26

Niet weersproken is dat [betonvlechter] als gevolg van het ongeval ernstig letsel heeft opgelopen: drie gebroken nekwervels, zeven gebroken ribben, twee breuken in de rechterschouder, diverse kneuzingen en schaafwonden. De gebroken ribben zouden inmiddels goed zijn genezen, maar [betonvlechter] ervaart nog steeds klachten van de nek, rug en rechterschouder. In de loop van de tijd heeft [betonvlechter] zich ook onder behandeling moeten stellen van een psycholoog. Er waren nachtmerries en angstklachten en daarnaast zorgde het gebrek aan erkenning voor de nodige psychische problemen. Sinds het ongeval heeft [betonvlechter] zijn werk als betonvlechter niet meer kunnen uitvoeren. Hij kan als zelfstandige geen aanspraak maken op de sociale verzekeringswetten. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat een forse schade aannemelijk is. Het ligt daarom in de rede dat AXA XL, zoals zij stelt, inmiddels een aanzienlijk bedrag aan [betonvlechter] heeft vergoed. Dit alles neemt niet weg dat AXA XL – ook in hoger beroep – geen betalingsbewijzen heeft overgelegd en een deugdelijke schadestaat ontbreekt. Dit had wel van haar mogen worden verwacht, zeker nadat de kantonrechter heeft overwogen dat AXA XL de (door haar vergoede) schade in het licht van de betwisting hiervan door Rowone onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat (ook) het hof aan het toekennen van een voorschot niet toekomt.

Proceskosten

6.27

AXA XL heeft in eerste aanleg aangevoerd dat omdat Rowone buiten rechte geen verweer heeft gevoerd en niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling van 1 februari 2019, zij misbruik maakt van bevoegdheid als zij dat in rechte alsnog doet. AXA XL meent dat dit in ieder geval aanleiding dient te zijn om AXA XL integraal te veroordelen in de kosten van deze procedure, ongeacht de uitkomst daarvan. Zij klaagt erover dat de kantonrechter ongemotiveerd aan deze stelling voorbij is gegaan.

6.28

Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat Rowone buiten rechte geen verweer heeft gevoerd, niet tot het oordeel kan leiden dat zij haar recht om dat alsnog in deze procedure te doen heeft verspeeld. Evenmin kan dit worden aangemerkt als misbruik van procesrecht, te meer daar AXA XL deze procedure is gestart. Voor een integrale proceskostenvergoeding ongeacht de uitkomst van de procedure, is dus geen plaats.

6.29

Gelet op de wederzijdse bijdrageplicht heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat AXA XL is aan te merken als de overwegend in het ongelijk te stellen partij. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft dus in stand.

Conclusie en proceskosten

6.30 De conclusie is dat noch het hoger beroep van AXA XL, noch dat van Rowone slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal AXA XL als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en Rowone in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Gerechtshof Den Haag 29 april 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:483