RBZWB 070623 werkgever kan geen regres nemen voor boete arbeidsinspectie
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 070623 regres op bouwer van kraan op schip; na val in ruim wn-er vanwege onvoldoende beveiliging; bijdrageplicht 70%
- werkgever kan geen regres nemen voor boete arbeidsinspectie
3De beoordeling
De feiten
3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. [eiseres sub01] maakt onderdeel uit van het waterbouwbedrijf [eiseres sub01] . [eiseres sub01] is de formele werkgever van het personeel dat werkzaam is op de schepen van het waterbouwbedrijf.
b. Eén van de schepen van [eiseres sub01] is het kraanschip ‘ [naam02] ’, dat eigendom is van [eiseres sub03] . De ‘ [naam02] ’ is gebouwd in opdracht van [eiseres sub02] .
c. De kraan op het schip is - eveneens in opdracht van [eiseres sub02] - ontworpen en gebouwd door [gedaagde01] . Bij overeenkomst van 12 september 2016 heeft [eiseres sub02] aan [gedaagde01] opdracht verleend tot het bouwen en leveren van “een volledig elektrische [gedaagde01] 1217E kraan gemonteerd op een railwagen rijdend tussen de den”. De totale aanneemsom bedroeg € 828.387,50. Op deze overeenkomst zijn de Metaalunievoorwaarden (MUV) van toepassing.
d. De op het schip gemonteerde kraan kan in de lengterichting van het schip worden verplaatst. Aan de voorzijde van de kraan bevindt zich een platform.
e. De kraan en de cabine voor de kraanmachinist kunnen naar beneden worden gebracht, zodat het schip onder lage bruggen door kan varen.
f. Om de kraan en de cabine zoveel mogelijk naar beneden te kunnen brengen, is voornoemd platform voorzien van schuifscharnieren. Hierdoor kan een gedeelte van het platform naar beneden geklapt worden.
g. Om de kraan en de cabine naar beneden te brengen, moest het kantelbare deel van het platform naar beneden gebracht worden. Om dit te kunnen doen moesten de grendels aan beide kanten van het kantelbare deel van het platform losgemaakt worden. Degene die het platform ontgrendelt staat op het vaste dek en moet de grendels – die zich aan het kantelbare deel van het platform bevinden – van zich af bewegen om te ontgrendelen. Het kantelbare deel van het platform bevindt zich boven de beun (het ruim) van het schip en het platform was niet voorzien van leuningen of ballustraden. Op het moment dat het kantelbare deel van het platform was ontgrendeld, kon dit deel naar beneden kantelen wanneer daar enige druk op werd uitgeoefend.
h. Na installatie van de kraan heeft op 19 juli 2017 een testvaart plaatsgehad en is de ‘ [naam02] ’ in de vaart genomen.
i. Op 20 juli 2017 vond de doop van het schip plaats nabij het hoofdkantoor van [eiseres01] . Na de doop van het schip en de daaropvolgende receptie en barbecue, werd het schip door de bemanning gereedgemaakt voor het vertrek van de volgende morgen. Kraanmachinist [betrokkene] zou de kraan en de cabine in de laagst mogelijke positie brengen.
j. Toen [betrokkene] op 20 juli 2017 de grendels aan beide kanten van het kantelbare deel van het platform ontgrendelde, kantelde het platform naar beneden en is hij in het ruim gevallen. [betrokkene] was op dat moment in dienst bij [eiseres sub01] .
k. Van de val van [betrokkene] zijn beelden beschikbaar van een beveiligingscamera op de kade. Op de beelden is te zien dat [betrokkene] in de avond van 20 juli 2017 begint met het losmaken van de grendel aan de bakboordzijde van het kantelbare deel van het platform. Vervolgens loopt hij naar de tweede grendel aan de stuurboordzijde. Hij bukt, lijkt neer te hurken en maakt ook deze grendel los. Wanneer deze tweede grendel loskomt, klapt het kantelbare deel van het platform naar beneden. Om 20:37 uur verliest [betrokkene] zijn evenwicht en valt hij schuin voorover het ruim in. Door de val van circa 3,5 meter heeft [betrokkene] ernstig letsel opgelopen.
l. Op 28 juli 2017 heeft de arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW [eiseres sub01] verboden werkzaamheden op het platform van de [naam02] te verrichten “wegens ernstig gevaar voor personen”.
m. Expertisebureau Van Ameyde heeft in opdracht van de verzekeraars van [eiseres01] c.s. onderzoek gedaan naar het incident en haar bevindingen weergegeven in een rapport genaamd ‘Preliminary Advice’.
n. [gedaagde01] heeft van de Inspectie SZW een Waarschuwing Warenwet ontvangen. De Inspectie SZW heeft in dat kader - voor zover thans van belang - het volgende gerapporteerd:
“(…) Na beperkt technisch onderzoek bleek dat de hoogte van het platform van de hijskraan tot aan de bodem van het schip ongeveer 3,3 meter was en niet voorzien was van een voorziening (leuningen en/of balustraden) om valgevaar te voorkomen.
Dit is in strijd met het gestelde in paragraaf 6.6 van de norm NEN-EN 13586:2004+Al:2008 Kranen toegang, waardoor valgevaar aanwezig was.
Hierdoor is er geen sprake van een vermoeden van voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, bedoeld in Bijlage I van de Machinerichtlijn en levert de machine (hijskraan) gevaar op voor ernstig letsel.
Hierdoor wordt niet voldaan aan de eisen gesteld in artikel 3 juncto artikel 3a lid 1 sub a, van het Warenwetbesluit machines, gelet op het bepaalde in Bijlage I van de Machinerichtlijn (2006/42/EG) onder 1.5.15. en/of 1.6.2.
Uit voornoemde bleek dat [gedaagde01] B.V. een hijskraan (…) in de handel heeft gebracht, die niet voldoet aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens het Warenwetbesluit machines.
Dit is een overtreding van artikel 2, lid 1 van het Warenwetbesluit machines. (…)”
o. De Inspectie SZW heeft [eiseres sub01] een boete opgelegd van € 18.000,--. De bevindingen van de Inspectie zijn vastgelegd in een boeterapport. In het rapport staat op pagina 12 vermeld dat [betrokkene] heeft verklaard dat hij ter gelegenheid van de doop van het schip rond 16:30 uur één glas champagne heeft gedronken.
In dit rapport staat op pagina 9 en 10 - voor zover van belang - vermeld:
“(…) Uit mijn onderzoek bleek mij dat de [gedaagde01] Grijper- en hijskraan (…) niet zodanig ontworpen, vervaardigd en geplaatst of van afschermingen voorzien was, dat risico voor valgevaar werd voorkomen. Het platform dat aan de voor en achterkant van [gedaagde01] Grijper- en hijskraan was aangebracht is in zijn geheel niet voorzien van voorzieningen (leuningen en/of balustraden) om valgevaar te voorkomen en daardoor is het slachtoffer onbedoeld ten val gekomen in het beun van het schip.
Hierdoor wordt niet voldaan aan de eisen gesteld in artikel 3, juncto artikel 3a, lid 1, onder a, van het Warenwetbesluit machines, gelet op het bepaalde in Bijlage I van de Machinerichtlijn (2006/42/EG) onder 1.5.15. en/of 1.6.2. (…) Uit het voornoemde bleek mij dat het door de werkgever ter beschikking gestelde arbeidsmiddel niet voldeed aan het op het arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluit machines. (…).”
In de boetebeschikking van 18 april 2018 staat op pagina 4 onder meer:
“(…) Overigens wordt de boete in deze u niet opgelegd voor het feit dat niet werd voldaan aan de toepasselijke eisen gesteld in het Warenwetbesluit Machines, maar uitsluitend voor het feit dat bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestond, dat valgevaar, in afwijking van het gestelde in artikel 3.16 eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, niet was tegengegaan door het aanbrengen van een veilige steiger, stelling, bordes, werkvloer of doelmatige hekwerken,
leuningen of andere dergelijke voorzieningen. (…) De werkgever blijft op grond van de Arbeidsomstandighedenwetgeving te allen tijde zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwetgeving en kan deze wettelijke verantwoordelijkheid
niet afwentelen op derden zoals in dit geval de fabrikant van het arbeidsmiddel en/of een onafhankelijke keurings- en beoordelingsinstantie.
Als ter zake deskundig te achten werkgever is het overeenkomstig artikel 7.3, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit uw eigen verantwoordelijkheid om bij de keuze van de arbeidsmiddelen die u overweegt ter beschikking te stellen zelf adequaat na te gaan welke gevaren aan de al op de arbeidsplaats bestaande gevaren kunnen worden toegevoegd door het gebruik van de desbetreffende arbeidsmiddelen en adequaat te controleren of het arbeidsmiddel uit oogpunt van
veilige arbeidsomstandigheden daadwerkelijk veilig en geschikt is voor het uit te voeren werk. (…)”
p. [eiseres01] c.s. is aan de slag gegaan om een oplossing te vinden om het ernstige gevaar voor personen op te heffen. Dit heeft zij deels gedaan in overleg met [gedaagde01] .
q. Eén van de oplossingen bestond uit het aanbrengen van neerklapbare hekjes om valgevaar te voorkomen. Deze neerklapbare hekjes zijn door [gedaagde01] op het kantelbare platform van de kraan aangebracht, maar deze hekjes zijn nog dezelfde dag door een draaibeweging van de kraan vernield.
r. [eiseres01] c.s. is toen overgegaan tot het installeren van nieuwe valbeveiliging in de vorm van neerklapbare paaltjes/ hekjes die op andere wijze neergeklapt konden worden.
s. Daarnaast heeft [eiseres01] c.s. een hydraulische cilinder laten aanbrengen die het kantelen van het platform blokkeert. Om het platform te laten kantelen, moet de handpomp van de hydraulische cilinder bediend worden. Ook heeft zij een andere vergrendeling geïnstalleerd bij het kantelbare deel van het platform, die bedienbaar is vanaf het gangboord. Bij het niet-kantelbare gedeelte van het platform zijn verder hogere en langere hekjes geplaatst.
t. Op 6 juni 2018 heeft de Inspectie SZW het verbod tot het gebruik van het platform
ingetrokken.
u. [betrokkene] heeft [eiseres sub01] op voet van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk gesteld voor zijn schade. [eiseres sub01] heeft aansprakelijkheid erkend en de schaderegeling ter hand genomen, waarbij zij Cordaet Personenschade heeft ingeschakeld. In juli 2021 is de schaderegeling door een vaststellingsovereenkomst geëindigd, in welke vaststellingovereenkomst staat vermeld dat aan [betrokkene] - inclusief eerder betaalde voorschotten - een totaalbedrag van € 167.500,-- (inclusief buitengerechtelijke kosten) toekomt. In de vaststellingsovereenkomst is een voorbehoud opgenomen voor eventuele, toekomstige verwezenlijking van bepaalde risico’s (artikel 5 van de overeenkomst). Ook wordt een belastinggarantie afgegeven.
De standpunten van partijen
3.2.
[eiseres01] c.s. legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde01] tegenover [betrokkene] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW, althans artikel 6:185 BW). Zij stelt daartoe dat [gedaagde01] een kraan heeft gebouwd en in het verkeer heeft gebracht, die inherent onveilig is en bovendien niet voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften. [gedaagde01] heeft in strijd heeft gehandeld met artikel 2 lid 1 Warenbesluit machines. Dit is onrechtmatig op grond van artikel 6:162 lid 2 BW, strijd met een wettelijke plicht, althans strijd met een maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Het platform zoals dat door [gedaagde01] is opgeleverd, levert een inherent valgevaar op voor de persoon die het platform ontgrendelt. Dit valgevaar heeft zich verwezenlijkt en daarmee is het oorzakelijk verband tussen de onrechtmatige daad van [gedaagde01] en de schade van [betrokkene] gegeven. Het niet voldoen aan de veiligheidseisen toe te rekenen aan [gedaagde01] , nu zij de kraan heeft ontworpen en gebouwd.
Bovendien geldt dat [gedaagde01] tegenover [betrokkene] aansprakelijk is op grond van artikel 6:185 BW omdat [gedaagde01] een product met een gebrek in het verkeer heeft gebracht, dat letselschade aan [betrokkene] heeft veroorzaakt.
[eiseres sub01] is zelf tegenover [betrokkene] aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW en [gedaagde01] is tegenover [betrokkene] aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. Het gaat in beide gevallen om dezelfde schade, zodat [gedaagde01] en [eiseres sub01] tegenover [betrokkene] hoofdelijk aansprakelijk zijn (artikel 6:102 lid 1 BW). [eiseres sub01] heeft de schade van [betrokkene] vergoed, zodat op [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01] de bijdrageplicht rust van artikel 6:10 BW, aangezien [gedaagde01] als hoofdelijke schuldenaar verplicht is bij te dragen voor het gedeelte van de schuld dat haar in hun onderlinge verhouding aangaat. Volgens [eiseres sub01] is de bijdrageplicht van [gedaagde01] 100%, omdat de aansprakelijkheid van beide partijen haar grondslag geheel vindt in het onvoldoende veilig zijn van het platform. De bijdrageplicht van [gedaagde01] ziet niet alleen op de schade van [betrokkene] , maar ook op de kosten die zij zelf heeft gemaakt in verband met de schaderegeling (de kosten van Cordaet; artikel 6:10 lid 3 BW).
[eiseres01] c.s. stelt zich (deels) subsidiair op het standpunt dat voor zover de schade van [betrokkene] niet verhaalbaar mocht zijn krachtens artikel 6:10 BW, en waar het de eigen schade van [eiseres sub01] betreft (in het bijzonder de boete), dat dan geldt dat [gedaagde01] ook rechtstreeks tegenover haar aansprakelijk is uit onrechtmatige daad.
Meer subsidiair meent [eiseres01] c.s. dat [gedaagde01] tegenover [eiseres sub02] aansprakelijk is wegens wanprestatie onder de overeenkomst van aanneming. Onder deze overeenkomst was [gedaagde01] verplicht een kraan op te leveren die in alle opzichten zou voldoen aan hetgeen de opdrachtgever daarvan mocht verwachten, in het bijzonder dat de kraan voldeed aan alle relevante veiligheidsvereisten, hetgeen niet het geval was.
3.3.
[gedaagde01] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door niet te voorzien in een valbeveiliging bij het kantelbare platform van de kraan en om die reden gehouden is om bij te dragen in de vergoeding van de schade van [betrokkene] . Zij voert hiertoe het volgende aan (randnummer 5.56 en verder van de conclusie van antwoord). De overeenkomst van aanneming bevat niet het vereiste dat valbeveiliging moet worden aangebracht. Valbeveiliging komt in praktijk ook niet voor op vergelijkbare op schepen geplaatste kranen. Ook door [eiseres01] c.s. werd een valbeveiliging niet wenselijk geacht, omdat die tijdens het uitvoeren van de baggerwerkzaamheden in de weg zou staan en daardoor mogelijk nog grotere risico’s op struikelen of beknelling met zich zou brengen. De kraan bood dan ook de veiligheid die [eiseres01] c.s. mocht verwachten. Zonder valbeveiliging doorstond de kraan de ingebruiknamekeuring van TÜV Nederland en voldeed deze aan de geharmoniseerde norm NEN-EN 13586:2004+A1:2008 (Kranen toegang). Bovendien is het [eiseres01] c.s. ook niet gelukt om een valbeveiliging te maken die het ongeluk van [betrokkene] had kunnen voorkomen en voldoet de wel door haar aangebrachte valbeveiliging niet aan paragraaf 6.7 van de genoemde NEN-norm. Het ongeval is ontstaan door onjuist en onveilig gebruik van het platform door [betrokkene] , in strijd met de voorschriften uit het instructiehandboek.
Als de rechtbank ondanks het bovenstaande oordeelt dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld, dan dient een eventuele bijdrageplicht te worden begroot op nihil of worden beperkt, gelet op de volgende omstandigheden:
- [eiseres sub01] had moeten voorkomen dat [betrokkene] het kantelbare platform zou ontgrendelen, nadat [betrokkene] alcohol had gedronken;
- de instructie om de cabine te laten zakken was irrationeel en onnodig, omdat het
schip geen lage obstakels tegen zou komen op haar vaarroute;
- [eiseres sub01] had ervoor moeten waken dat [betrokkene] de voorschriften uit het instructiehandboek van de kraan nauwgezet opvolgde; en:
- [eiseres sub01] heeft verzuimd de relevante arbeidsrechtelijke wetgeving in acht
te nemen.
Daarnaast uit [gedaagde01] een aantal verwijten aan [betrokkene] , mede gelet op het bepaalde in artikel 6:11 BW, te weten: 1) [betrokkene] heeft alcohol gedronken ten tijde van het ongeval, 2) hij heeft zich niet gehouden aan de voorschriften uit het instructiehandboek, en 3) hij droeg geen persoonlijke beschermingsmiddelen ten tijde van het ongeval.
[gedaagde01] betwist ook dat tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst. In aanvulling op het bovenstaande voert zij daartoe aan dat de NEN-norm waar [eiseres01] c.s. zich op beroept, enkel betrekking heeft op de toegang tot de kraan en niet van toepassing is op het kantelbare platform. Het letsel van [betrokkene] had alleen kunnen worden voorkomen of beperkt door het gebruik van een valharnas, veiligheidsschoenen, een helm en door de instructies uit de instructiehandleiding voor het ontgrendelen van het kantelbare platform correct na te leven (met name de instructie om zich niet op het kantelbare platform te bevinden tijdens/na het ontgrendelen).
Als de rechtbank oordeelt dat wel sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde01] , dan is die tekortkoming volgens [gedaagde01] gelet op bovengenoemde omstandigheden niet toerekenbaar.
Voorts betwist [gedaagde01] dat [eiseres sub02] schade heeft geleden als gevolg van de vermeende tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de overeenkomst van aanneming.
Wat betreft [eiseres sub01] en [eiseres sub03] geldt dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [gedaagde01] , zodat zij niet uit hoofde van een overeenkomst kunnen ageren, terwijl aan hen evenmin een vordering toekomt op een niet-contractuele grondslag. Als de moeder van het concern ( [eiseres sub02] ) namelijk besluit een kraan te kopen zonder reling op een kantelbaar platform, kunnen de dochters van die moedermaatschappij ( [eiseres sub01] en [eiseres sub03] ) het de producent van de kraan ( [gedaagde01] ) niet aanrekenen dat de producent precies datgene heeft gemaakt wat hun eigen moedermaatschappij door die producent heeft laten vervaardigen. Gelet op voornoemde concernverhoudingen dienen [eiseres sub01] en [eiseres sub03] , net als [eiseres sub02] , het exoneratiebeding in artikel 13 leden 2, 3 en 4 van de MUV tegen zich te laten gelden. Aan de zijde van [eiseres sub02] is bovendien sprake van eigen schuld aan het ongeval zoals bedoeld in artikel 6:101 BW.
[gedaagde01] betwist dat [eiseres sub02] en [eiseres sub03] enige schade hebben geleden, omdat [betrokkene] zijn (letsel)schade heeft verhaald op zijn werkgever [eiseres01]
Personeel. Ten aanzien van [eiseres sub01] betwist zij het bestaan en de omvang van de schade.
In de visie van [gedaagde01] dienen alle vorderingen van [eiseres01] c.s. dan ook te worden afgewezen.
Plan van behandeling
3.4.
Primair is aan de vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde01] onrechtmatig tegenover [betrokkene] heeft gehandeld en daarom gehouden is bij te dragen aan de schadevergoeding die [betrokkene] van [eiseres sub01] heeft ontvangen. Daarom zal eerst beoordeeld worden of inderdaad sprake is van onrechtmatig handelen tegenover [betrokkene] . Indien dat het geval is, zal daarna beoordeeld worden of en in hoeverre [gedaagde01] gehouden is om bij te dragen aan de schadevergoeding. Vervolgens zullen de (deels) subsidiaire grondslag (onrechtmatig handelen tegenover [eiseres01] c.s.) en meer subsidiaire grondslag (toerekenbare tekortkoming) aan de orde komen.
Aansprakelijkheid van [gedaagde01] tegenover [betrokkene]
3.5.
Volgens [eiseres01] c.s. is [gedaagde01] op grond van artikel 6:162 BW tegenover [betrokkene] aansprakelijk omdat het platform zoals dat door [gedaagde01] is opgeleverd, een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt.
De rechtbank is van oordeel dat het platform zoals dat door [gedaagde01] is opgeleverd, inderdaad onveilig is doordat het een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Die onveiligheid is hoofdzakelijk gelegen in de locatie en werking van de vergrendeling, het zonder nadere handeling kunnen kantelen van het platform na ontgrendeling en - in mindere mate - het ontbreken van een hekwerk/reling waaraan men zich deugdelijk vast kan houden tijdens het ontgrendelen. Daartoe is het navolgende redengevend.
3.6.
Vast staat dat het platform zich normaal gesproken in een horizontale stand bevindt. Voordat het platform kan kantelen, dienen de schuifgrendels die zijn bevestigd aan beide zijden van het kantelbare platform, losgemaakt te worden. Deze grendels zijn niet bedienbaar vanaf het gangboord, maar zijn zodanig geplaatst dat men op het platform, direct naast het kantelbare gedeelte plaats moet nemen en met het bovenlichaam over dit platform heen moet buigen om de grendel los te maken. De schuifgrendels worden geopend door de grendel te bewegen van de bedienende persoon af, richting het midden van het platform. Hoewel het platform na ontgrendeling niet direct naar beneden klapt omdat een contragewicht ervoor zorgt dat het platform in balans blijft, geldt dat het platform kantelt bij geringe druk. Zodra de bedienende persoon zijn bovenlichaam iets te ver naar voren brengt en daardoor enigszins leunt op het kantelbare deel van het platform, kantelt het platform direct naar beneden na het losmaken van de tweede grendel en kan de bediener zijn evenwicht verliezen en in het ruim vallen. Dit levert een inherent onveilige situatie op vanwege voornoemd valgevaar. Daarbij speelt nog mee - zij het in geringere mate - dat de bediener zich tijdens de ontgrendeling niet deugdelijk kon vasthouden aan een leuning/hekje of balustrade. De hekjes op het niet kantelbare deel van het platform waren daarvoor te laag en te kort.
3.7.
Het verweer van [gedaagde01] , dat in het instructiehandboek veiligheidsinstructies staan vermeld over het gebruik van het platform, net als een verbod om zich op het kantelbare platform te bevinden als dit niet volledig vergrendeld is, slaagt niet. [gedaagde01] had in de ontwerpfase moeten onderkennen dat de wijze waarop het platform was ontworpen een inherent valgevaar zou opleveren voor de persoon die het platform ontgrendelt. Het ontwerp had daarop aangepast moeten worden of [gedaagde01] had daarvoor een passende veiligheidsvoorziening moeten treffen. Anders dan [gedaagde01] meent, was dit mogelijk, aangezien [eiseres01] c.s. na het ongeval dergelijke voorzieningen heeft getroffen. Zij heeft een hydraulische cilinder aangebracht die het kantelen van het platform blokkeert en een andere vergrendeling geïnstalleerd bij het platform die bedienbaar is vanaf het gangboord. Hierdoor wordt het risico van leunen op het platformweggenomen. Daarnaast zijn de hekjes bovenaan de trap verlengd in de richting van het platform, zodat degene die het platform bedient zich hieraan vast kan houden. Gelet op deze mogelijkheden om de veiligheid te verbeteren, kon [gedaagde01] niet volstaan met het opnemen van instructies in het instructiehandboek.
Ook het feit dat het kantelbare platform niet naar beneden klapt in een hoek van 90 graden maar kantelt tot een hoek van 16 graden (respectievelijk 18,5 graden volgens [eiseres01] c.s.) neemt voornoemd valgevaar niet weg. Als onbetwist staat vast dat ook deze relatief kleine hoek aan de rand van het platform (het verst verwijderd van het scharnierpunt) een hoogteverschil oplevert van circa 40 centimeter, wat ruimschoots voldoende is om het evenwicht te verliezen. Dit is zeker het geval als de bediener zich over het kantelbare platform heen moet buigen om de grendel van zich af te schuiven en er dus een gewichtsverplaatsing optreedt richting het kantelbare deel van het platform.
Het verweer van [gedaagde01] , dat [eiseres sub02] een valbeveiliging niet als vereiste heeft opgenomen in de overeenkomst, slaagt evenmin. Weliswaar heeft [eiseres sub02] opdracht gegeven voor de bouw van de kraan op het schip, maar onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat het ontwerp van het kantelbare platform - zoals dat destijds is gemaakt door [gedaagde01] - is vervaardigd conform de specifieke instructies van [eiseres sub02] op dat vlak.
Het ontbreken van gespecificeerde vereisten in de overeenkomst om het kantelbare platform te voorzien van enige vorm van valbeveiliging duidt er eerder op dat het inherente valgevaar in de ontwerpfase niet is gesignaleerd. Dit sluit aan bij de verklaring van beide partijen op de mondelinge behandeling: over de valbeveiliging en de vergrendeling is tijdens het sluiten van de overeenkomst niet gesproken. Het signaleren van dit gevaar lag wel op de weg van [gedaagde01] als producent van dit platform. Het verweer van [gedaagde01] , dat [eiseres sub01] [gedaagde01] niet op grond van onrechtmatige daad kan aanspreken omdat [gedaagde01] de kraan heeft gemaakt conform de wensen van [eiseres sub02] , zijnde de eigen moedermaatschappij van [eiseres sub01] , gaat gezien het vorenstaande niet op. Daarbij komt dat het hier gaat om het onrechtmatig handelen tegenover [betrokkene] en [gedaagde01] licht niet toe waarom dit argument in haar verhouding met [betrokkene] een rol zou moeten spelen.
De omstandigheid dat de kraan op het schip de ingebruiknamekeuring van TÜV Nederland heeft doorstaan - zoals [gedaagde01] aanvoert - maakt dit niet anders.
3.8.
De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde01] een product heeft vervaardigd dat een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Hiermee heeft [gedaagde01] onrechtmatig tegenover [betrokkene] gehandeld, bij wie dit valgevaar zich heeft verwezenlijkt en waardoor hij letselschade heeft opgelopen.
Beoordelingsmaatstaf voor de bijdrageplicht
3.9.
Vast staat dat [eiseres sub01] tegenover [betrokkene] eveneens aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW. Omdat het in beide gevallen gaat om dezelfde schade, rust op grond van artikel 6:102 BW op ieder van hen een hoofdelijke verbondenheid tot vergoeding van deze schade.
Volgens artikel 6:10 BW zijn hoofdelijke schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en in de kosten bij te dragen. Omdat [eiseres sub01] de gehele schade van [betrokkene] heeft vergoed, moet worden bepaald wat de bijdrageplicht is van [gedaagde01] om te kunnen bepalen in hoeverre [eiseres sub01] regres kan nemen. Om te bepalen wat de hoofdelijk schuldenaren in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW.
Dit betekent dat de schade over de hoofdelijk schuldenaren wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Deze causaliteitsafweging vormt de hoofdregel, waarvan kan worden afgeweken - variërend van in het geheel geen aansprakelijkheid tot aansprakelijkheid voor het geheel - indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, de mate van verwijtbaarheid of andere omstandigheden van het geval eist (de billijkheidscorrectie).
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde ( [betrokkene] ) kan worden toegerekend, vindt artikel 6:102 lid 2 juncto artikel 6:101 BW toepassing op de vergoedingsplicht van ieder van de hoofdelijk schuldenaren afzonderlijk ( [gedaagde01] en [eiseres sub01] ). Hierbij geldt dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest.
Volgens artikel 6:11 BW kan de hoofdelijke schuldenaar in beginsel alle verweermiddelen inroepen die hij jegens de schuldeiser had op het tijdstip waarop de schuld en de kosten werden voldaan.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [gedaagde01] terecht stelt dat [betrokkene] eigen schuld heeft aan het ongeval. Daarna zal beoordeeld worden in welke mate de aan [eiseres sub01] en aan [gedaagde01] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan de schade van [betrokkene] , en vervolgens of de billijkheid een andere verdeling van de aansprakelijkheid vereist. Op die wijze zal de bijdrageplicht van [eiseres sub01] en [gedaagde01] worden vastgesteld.
Eigen schuld van [betrokkene]
3.10.
[gedaagde01] voert aan dat [betrokkene] voorafgaand aan het ongeval een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft gedronken. [eiseres01] c.s. heeft dit op haar beurt gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat [betrokkene] zelf heeft verklaard dat hij op de dag van het ongeval omstreeks 16:30 uur één glas champagne heeft gedronken. Het ongeval vond die avond plaats om 20:37 uur. Dat [betrokkene] de betreffende dag/avond méér zou hebben gedronken dan één glas champagne, vindt geen steun in de stukken en blijkt ook niet uit de camerabeelden, ook niet uit de wijze van vallen, zoals [gedaagde01] suggereert. Uit het boeterapport van de Inspectie SZW (bijlage 30) blijkt ook niet dat [betrokkene] al drie waarschuwingsbrieven van [eiseres sub01] (in de persoon van mevrouw [naam03] ) zou hebben gekregen voor drankgebruik tijdens het werk. Uit die waarschuwingsbrieven volgt niet aan wie deze brieven zijn gericht en ook uit de inhoud daarvan kan niet worden herleid dat deze betrekking hebben op [betrokkene] . Ter zitting heeft [eiseres sub01] aangegeven dat deze waarschuwingen niet zien op [betrokkene] maar op een ander personeelslid en dat deze zijn overgelegd ter illustratie van het strikte alcoholbeleid dat [eiseres sub01] voert. Dit blijkt ook uit pagina 15 van het boeterapport van de Inspectie SZW. De stelling hierover van [gedaagde01] acht de rechtbank dan ook speculatief. De opmerking van [gedaagde01] ter zitting, dat medewerkers van [gedaagde01] van collega’s van [betrokkene] hebben gehoord dat [betrokkene] die dag alcohol had gedronken, is te vaag om op die grond vast te kunnen stellen dat [betrokkene] ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde. De opmerking is bovendien op geen enkele manier onderbouwd en pas op zo’n laat moment naar voren gebracht (tijdens de mondelinge behandeling, terwijl het gaat over een val die in 2017 heeft plaatsgevonden) dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Uit het vorenstaande vloeit voort dat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat [betrokkene] tijdens het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde. Aan dit verweer gaat de rechtbank dan ook voorbij.
3.11.
[gedaagde01] meent daarnaast dat [betrokkene] zich ten onrechte niet aan het instructiehandboek heeft gehouden. Hij droeg geen valbescherming en heeft zich niet gehouden aan de instructie om niet op het platform te staan tijdens het ontgrendelen daarvan.
Dit verweer treft geen doel. Vast staat dat het instructiehandboek pas is verstrekt nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, zodat [betrokkene] van de eventuele niet-naleving geen verwijt kan worden gemaakt. Weliswaar heeft [betrokkene] een paar maanden meegelopen bij [gedaagde01] tijdens het bouwen van de kraan, maar uit de stellingen van [gedaagde01] volgt niet dat [betrokkene] toen instructies heeft gekregen om valbescherming te dragen bij gebruik van de kraan. En voorzover [gedaagde01] [betrokkene] toen wél mondeling heeft geïnstrueerd om niet op het kantelbare platform te staan bij het ontgrendelen daarvan - zoals [gedaagde01] aanvoert - dan is ook dat ontoereikend. Uit de camerabeelden blijkt dat [betrokkene] tijdens het ontgrendelen niet op platform stond, maar daarop kennelijk enigszins heeft geleund en/of uit balans is geraakt. Bovendien moet [gedaagde01] zich als producent realiseren dat gebruikers van de kraan zich niet in alle gevallen strikt aan de veiligheidsvoorschriften houden. Het ligt op haar weg om het potentiële valgevaar zoveel mogelijk te beperken door daartoe de benodigde voorzieningen te treffen. Dit geldt temeer nu het aanbrengen van dergelijke voorzieningen mogelijk bleek.
De tussenconclusie is dan ook dat van eigen schuld van [betrokkene] geen sprake is.
Bijdrageplicht van [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01]
3.12.
Om te bepalen wat [eiseres sub01] en [gedaagde01] als hoofdelijk schuldenaren in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW (causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie), zoals hiervoor is overwogen.
[gedaagde01] meent dat haar bijdrageplicht moet worden beperkt (tot nihil) gelet op de verwijten die [eiseres sub01] gemaakt kunnen worden.
3.13.
Wat betreft de aan [eiseres sub01] toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen, overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat [eiseres sub01] ten tijde van het ongeval beschikte over een nieuwe kraan en dat het instructiehandboek behorend bij die kraan nog niet voor haar beschikbaar was. Verder staat vast dat [eiseres sub01] geen instructies heeft gegeven aan [betrokkene] op welke wijze de kraan/het platform op een veilige manier bediend kon worden en welke veiligheidsmaatregelen daarbij in acht genomen moesten worden. Dit was wel de verantwoordelijkheid van [eiseres sub01] als werkgever. Op pagina 14 van het boeterapport van de Inspectie SZW staat ook dat [eiseres sub01] de risico’s van de concrete werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan niet had geïnventariseerd en dat er geen veilige werkwijze was ontwikkeld. Dit is aan [eiseres sub01] toe te rekenen.
Het argument van [gedaagde01] dat [eiseres sub01] had moeten voorkomen dat [betrokkene] onder invloed van alcohol het platform zou ontgrendelen, gaat niet op gelet op het oordeel in r.o. 3.10.
Evenmin slaagt het verweer van [gedaagde01] dat [eiseres sub01] [betrokkene] op de betreffende avond niet had moeten instrueren om de cabine te laten zakken omdat dit voor de vaart niet nodig was. Een kantelbaar platform moet gekanteld kunnen worden. Nergens uit blijkt dat dit gebruik beperkt diende te worden tot strikt noodzakelijke gevallen. Het is dan ook niet van belang op welk moment of waarom de handeling werd uitgevoerd, maar of de handeling inherent gevaarlijk was.
3.14.
Wat betreft de aan [gedaagde01] toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen, geldt het volgende.
[gedaagde01] heeft een kraan opgeleverd met een platform dat een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Vast staat dat het instructiehandboek door [gedaagde01] nog niet aan [eiseres sub01] noch aan [betrokkene] ter beschikking was gesteld toen de kraan werd opgeleverd en in gebruik werd genomen. Tevens heeft [gedaagde01] [eiseres sub01] noch [betrokkene] gewaarschuwd voor het valgevaar indien bij het ontgrendelen van het kantelbare platform enig gewicht wordt geplaatst op dit platform. De enkele mondelinge instructie van [gedaagde01] , om niet op het kantelbare platform te staan bij het ontgrendelen daarvan – voor zover die heeft plaatsgevonden; [betrokkene] zelf verklaart van niet - is ontoereikend, omdat een dergelijke instructie niet het inherente valgevaar opheft. Bovendien geldt dat het in de eerste plaats op de weg van een producent ligt om een zo veilig mogelijk product te ontwerpen en te vervaardigen, waarbij potentiële gevaren zoveel mogelijk worden beperkt door daartoe de benodigde voorzieningen te treffen, voor zover deze praktisch/technisch uitvoerbaar zijn en niet onredelijk bezwarend zijn. Een dergelijk veilig ontwerp prevaleert boven het geven van deugdelijke veiligheidsinstructies, het dragen van een valharnas of andere (persoonlijke) beschermingsmiddelen.
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de aan [gedaagde01] toe te rekenen omstandigheden meer bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dan de aan [eiseres sub01] toe te rekenen omstandigheden. Namelijk: als [gedaagde01] geen inherent gevaarlijk platform had opgeleverd, dan zou het ongeluk niet hebben plaatsgevonden. Indien [eiseres sub01] de risico’s in beeld had gehad en hiervoor goede instructies had gegeven, zou het ongeluk mogelijk hebben kunnen worden voorkomen. Daarnaast wegen de omstandigheden aan de zijde van [gedaagde01] ook zwaarder: de ernst van de normschending van [gedaagde01] (het ontbreken van een veilig ontwerp, zonder dat het instructiehandboek destijds beschikbaar was en zonder toereikende waarschuwing voor het valgevaar bij het ontgrendelen van het kantelbare platform) is groter dan die van [eiseres sub01] . De billijkheid vereist dus een bijstelling van de causale verdeling. Gezien het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde01] voor 70% aansprakelijk is voor de schade van [betrokkene] en [eiseres sub01] voor 30%. Dit geldt zowel voor schade die door [eiseres sub01] al aan [betrokkene] is vergoed, als toekomstige schade die op grond van het voorbehoud in de vaststellingsovereenkomst in de toekomst door [eiseres sub01] aan [betrokkene] zal worden vergoed.
Beroep op exoneratie in de MUV slaagt niet
3.16.
[gedaagde01] beroept zich nog op een exoneratiebeding in artikel 13 van de MUV die van toepassing zijn op de overeenkomst tussen haar en [eiseres sub02] . [gedaagde01] meent dat [eiseres sub01] deze exoneratiebepaling tegen zich moet laten werken, mede gelet op de concernverhoudingen tussen [eiseres01] c.s. De rechtbank stelt vast dat de doorwerking van exoneratiebepalingen geen rol speelt in het kader van een regresvordering op grond van artikel 6:10 BW. Het gaat hier immers om schade van [betrokkene] en niet om schade van [eiseres01] c.s. Dit aspect kan hier dan ook onbesproken blijven.
Uitwerking van de bijdrageplicht
3.17.
Ten aanzien van de letselschade van [betrokkene] staat vast dat de regeling van deze schade door een vaststellingsovereenkomst is geëindigd. Verder staat vast dat in deze vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat aan [betrokkene] - inclusief eerder betaalde voorschotten - een totaalbedrag van € 167.500,-- (inclusief buitengerechtelijke kosten) toekomt. [gedaagde01] betwist bij conclusie van antwoord dat er enig schadebedrag zou zijn betaald aan [betrokkene] . [eiseres01] c.s. heeft daarop gereageerd door productie 14 en 15 in het geding te brengen. Uit productie 14 volgt dat voornoemd bedrag feitelijk is betaald door Shipowners P&I Club, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eiseres sub01] . Uit productie 15 blijkt dat zij een last en volmacht heeft van Shipowners P&I Club om de vordering op eigen naam te incasseren.
Uit deze producties blijkt dat het betreffende bedrag daadwerkelijk is betaald.
Pas ter zitting heeft [gedaagde01] zich op het standpunt gesteld dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe de schade van [betrokkene] is berekend en vastgesteld, en of de slotuitkering in de vaststellingsovereenkomst een redelijk bedrag betreft. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde01] dit standpunt al veel eerder in de procedure naar voren had moeten brengen, zodat [eiseres01] c.s. in staat was geweest om daarop te reageren en een inhoudelijke onderbouwing van het schadebedrag te geven. Het verweer is te laat en wordt gepasseerd.
[gedaagde01] is gehouden om 70 % van € 167.500,-- te vergoeden aan [eiseres sub01] , zijnde een bedrag van € 117.250,--.
3.18.
[eiseres01] c.s. stelt dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten die zijn voldaan aan Cordaet Personenschade, alsmede op vergoeding van de door [eiseres01] c.s. gemaakte advocaatkosten, in totaal een bedrag van € 29.535,40 (productie 11 bij dagvaarding).
[gedaagde01] heeft betwist dat er kosten zijn gemaakt tot een bedrag van € 29.535,40 in verband met de schadeafwikkeling. [eiseres01] c.s. heeft in reactie daarop bij productie 15 een kostenoverzicht overgelegd waarin de kosten van Cordaet Personenschade, de kosten van de door haar ingeschakelde [naam04] van AOVZ en de advocaatkosten van [eiseres01] c.s. staan vermeld.
De rechtbank stelt voorop dat de door [eiseres01] c.s. gemaakte kosten in verband met de afwikkeling van de letselschade van [betrokkene] voor vergoeding in aanmerking komen voor zover het gaat om in redelijkheid gemaakte kosten. Niet in geschil is dat [eiseres sub01] Cordaet Personenschade heeft ingeschakeld om de schadeafhandeling ter hand te nemen. Van het door [eiseres01] c.s. gevorderde bedrag, betreft een bedrag van € 19.253,30 door haar gemaakte advocaatkosten. Uit de eigen stellingen van [eiseres01] c.s. (alinea 36 van haar spreekaantekeningen) volgt dat de helft van deze advocaatkosten geen betrekking heeft op de afwikkeling van de letselschade van [betrokkene] , maar op de beoordeling van de regrespositie van [eiseres01] c.s. en de zienswijze in verband met de boete van de Inspectie SZW. Deze kosten komen in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de resterende helft (€ 9.626,65) geldt dat [eiseres01] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat deze advocaatkosten zijn gemaakt in het kader van de afwikkeling van de letselschade van [betrokkene] , temeer nu Cordaet Personenschade namens [eiseres sub01] de schadeafwikkeling heeft verzorgd. [eiseres01] c.s. heeft daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er - bovenop de kosten van Cordaet Personenschade - nog eens € 9.626,65 aan advocaatkosten is besteed in verband met diezelfde afwikkeling van de letselschade, laat staan dat [eiseres01] c.s. deugdelijk heeft onderbouwd dat dit bedrag redelijk is. Het resterende deel van de advocaatkosten ad € 9.626,65 is daarom slechts toewijsbaar tot een bedrag van € 2.850,18, omdat [gedaagde01] niet heeft betwist dat deze kosten tot dat bedrag toewijsbaar zijn (alinea 5.45 conclusie van antwoord). Het vorenstaande brengt met zich dat [eiseres sub01] aanspraak kan maken op vergoeding van haar advocaatkosten tot een bedrag van € 2.850,18 en op vergoeding van de door Cordaet Personenschade gemaakte kosten en die van de door haar ingeschakelde [naam04] van AOVZ, zijnde een totaalbedrag van € 13.132,28 (€ 29.535,40 minus € 19.253,30 plus € 2.850,18). Ook ten aanzien van deze kosten geldt dat deze dezelfde bijdrageverdeling volgt als hiervoor onder r.o. 3.15. is overwogen, zodat [gedaagde01] gehouden is 70% van dit bedrag te vergoeden aan [eiseres sub01] , zijnde een bedrag van € 9.192,60.
3.19.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat de primair gevorderde verklaring voor recht, eerste alinea, voor toewijzing in aanmerking komt in die zin dat [gedaagde01] slechts tegenover [eiseres sub01] op grond van artikel 6:10 BW gehouden is 70% van de schade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval te vergoeden, voor zover [eiseres sub01] deze schade aan [betrokkene] heeft vergoed, alsmede 70% van de door [eiseres sub01] gemaakte kosten. Tevens zal voor recht worden verklaard dat [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01] op grond van artikel 6:10 BW gehouden is 70% van de eventuele toekomstige letselschade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval, zoals vastgelegd in het voorbehoud dat is opgenomen in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst tussen (de verzekeraar van) [eiseres sub01] en [betrokkene] , te vergoeden, voor zover [eiseres sub01] deze schade aan [betrokkene] zal hebben vergoed.
Overige grondslagen van de vorderingen
3.20.
De rechtbank komt nu toe aan beoordeling van de overige grondslagen van de vorderingen. Voor zover de vordering op de primaire grondslag is afgewezen, en waar het de eigen schade van [eiseres sub01] betreft (in het bijzonder de boete), stelt [eiseres01] c.s. dat [gedaagde01] rechtstreeks aansprakelijk is uit onrechtmatige daad.
Meer subsidiair meent [eiseres01] c.s. dat [gedaagde01] tegenover [eiseres sub02] aansprakelijk is wegens wanprestatie onder de overeenkomst van aanneming. [gedaagde01] betwist beide.
3.21.
Wat betreft de boete ter hoogte van € 18.000,- die door Inspectie SZW is opgelegd, stelt [eiseres01] c.s. dat dit schade betreft die [eiseres01] c.s. heeft geleden en dat [gedaagde01] daarvoor aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad. De rechtbank stelt allereerst vast dat de boete is opgelegd aan [eiseres sub01] . Op welke manier en in hoeverre [eiseres sub03] en [eiseres sub02] door de boete schade hebben geleden, is gesteld noch gebleken. Voor toewijzing van deze vordering aan [eiseres sub01] is nodig dat komt vast te staan dat de boete het gevolg is van onrechtmatig handelen van [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01] . Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan dat vereiste niet voldaan.
Uit de boetebeschikking blijkt namelijk dat de boete uitsluitend is opgelegd voor het feit dat [eiseres sub01] niet heeft voldaan aan de op haar als werkgever rustende verplichtingen. Nadrukkelijk is daarbij geoordeeld dat een werkgever op grond van de Arbeidsomstandighedenwet te allen tijde zelf primair verantwoordelijk blijft voor naleving van de bepalingen van die wet en dat deze wettelijke verantwoordelijkheid niet kan worden afgewenteld op derden zoals in dit geval de fabrikant van het arbeidsmiddel, [gedaagde01] . Het is dan ook het eigen handelen en nalaten van [eiseres sub01] dat heeft geleid tot het opleggen van de boete en daarmee is de boete niet aan te merken als een gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01] . Dit deel van de vordering is dan ook niet toewijsbaar.
3.22.
[eiseres01] c.s. vordert verder om voor recht te verklaren dat [gedaagde01] tegenover één of meer eiseressen onrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagde01] gehouden is de door [eiseres01] c.s. hierdoor geleden en nog te lijden schade te vergoeden. De rechtbank overweegt als volgt.
Wat betreft de door [eiseres sub01] geleden schade die verband houdt met de letselschade van [betrokkene] , geldt dat onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd welke schade [eiseres sub01] nog meer heeft geleden, anders dan wat op de primaire grondslag al is toegewezen. Als [gedaagde01] rechtstreeks tegenover [eiseres sub01] aansprakelijk zou zijn op grond van artikel 6:162 BW en/of 6:185 BW voor deze zelfde letselschade, dan geldt dat ook op die grondslagen de eigen schuld beoordeling (6:101 BW causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie) niet tot een andere uitkomst zou leiden – beoordeling op die grondslag leidt dus niet tot een ander resultaat. [eiseres sub01] heeft dan ook onvoldoende belang bij dit deel van de vordering (de primair gevorderde verklaring voor recht, tweede alinea). De vordering zal daarom tegenover haar worden afgewezen.
3.23.
Ten aanzien van [eiseres sub03] , eigenaar van het betreffende schip, geldt dat niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde01] jegens haar gehouden is tot schadevergoeding op grond van artikel 6:162/6:185 BW, omdat onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd dat [eiseres sub03] schade heeft geleden als gevolg van het inherent onveilige platform. Pas ter zitting heeft [eiseres sub03] gesteld dat zij schade heeft geleden doordat zij aanpassingen aan het schip heeft moeten laten verrichten vanwege het inherent onveilige platform. Doordat deze stelling pas in zo’n laat stadium van de procedure is ingenomen en bovendien niet gemotiveerd is onderbouwd, wordt daaraan voorbij gegaan. De in het petitum primair gevorderde verklaring voor recht, tweede alinea, komt tegenover [eiseres sub03] dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
3.24.
De subsidiair gevorderde verklaring voor recht, dat [gedaagde01] jegens [eiseres sub02] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst waardoor [gedaagde01] gehouden is tot schadevergoeding, komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Immers geldt ook hier dat onvoldoende gemotiveerd is onderbouwd dát, en zo ja wélke, schade [eiseres sub02] heeft geleden ten gevolge van het inherent onveilige platform. Om dezelfde reden komt de primair gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde01] jegens [eiseres sub02] onrechtmatig heeft gehandeld evenmin voor toewijzing in aanmerking.
Conclusie
3.25.
De onder punt (i) van het petitum gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals overwogen in r.o. 3.19 en voor het overige worden afgewezen zoals overwogen in r.o. 3.21 tot en met 3.24.
3.26.
Onder punt (ii) van het petitum vordert [eiseres01] c.s. [gedaagde01] te veroordelen aan [eiseres01] c.s. te betalen het bedrag van € 167.500,00 ter zake van de schadevergoeding die zij aan [betrokkene] hebben betaald. Conform hetgeen onder r.o. 3.17. is overwogen, is dit deel van de vordering in zoverre toewijsbaar, dat [gedaagde01] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres sub01] van een bedrag van € 117.250,00 ter zake van de schadevergoeding die [eiseres sub01] aan [betrokkene] heeft betaald.
3.27.
Onder punt (iii) vordert [eiseres01] c.s. om [gedaagde01] te veroordelen aan [eiseres01] c.s. te betalen het bedrag van € 29.535,40 ter zake van de kosten die in verband met de schadeafwikkeling zijn gemaakt. Conform hetgeen onder r.o. 3.18. is overwogen, is dit deel van de vordering in zoverre toewijsbaar, dat [gedaagde01] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.192,59 aan [eiseres sub01] ter zake van de kosten die in verband met de schadeafwikkeling zijn gemaakt.
3.28.
De vordering onder punt (iv) van het petitum, met betrekking tot de veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van € 18.000,00 ter zake van de boete ISZW, komt niet voor toewijzing in aanmerking gelet op hetgeen dienaangaande is overwogen onder r.o. 3.21.
3.29.
[eiseres01] c.s. vordert onder punt (v) [gedaagde01] te veroordelen aan [eiseres01] c.s. te betalen de (overige) door één of meer eiseressen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [gedaagde01] in de kosten van het geding.
Omdat de gevorderde verklaringen voor recht dat [gedaagde01] gehouden is tot vergoeding van schade worden afgewezen, moet de vordering in het geheel worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat in r.o. 3.19. is overwogen dat ook voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde01] tegenover [eiseres sub01] op grond van artikel 6:10 BW gehouden is de eventuele toekomstige letselschade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval te vergoeden, tot een percentage van 70%. Dit betreft geen veroordeling tot vergoeding van schade zoals bedoeld in artikel 612 Rv, zodat de vordering ook voor dat onderdeel niet toewijsbaar is.
3.30.
[gedaagde01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres01] c.s. tot op heden begroot op een bedrag van:
- kosten dagvaardingsexploot: € 103,38
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat € 5.290,00 (2 x tarief VI ad € 2.645,00,-)
Totaal € 9.593,38.