RBNHO 211222 derde-verzekerde rijdt oiv alcohol te hard en verleent geen voorrang; verzekeraar slaagt in regres obv 15 WAM
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 211222 derde-verzekerde rijdt oiv alcohol te hard en verleent geen voorrang; verzekeraar slaagt in regres obv 15 WAM
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft als bestuurder van een personenauto onder invloed van alcohol geen voorrang verleend terwijl hij (waarschijnlijk) te hard reed. Daardoor is een ongeluk ontstaan waardoor de bestuurder van een andere auto, de heer [naam] , (letsel)schade heeft geleden. Achmea is de verzekeraar van de auto waarin [gedaagde] reed. Die auto was niet van [gedaagde] zelf, maar van zijn moeder. Achmea heeft de schade van [naam] vergoed. In deze procedure vordert Achmea de aan [naam] betaalde schadevergoeding terug van [gedaagde] . Achmea beroept zich daarbij op artikel 15 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de schade (deels) aan Achmea dient terug te betalen. Achmea heeft haar recht om deze schade op [gedaagde] te verhalen niet verwerkt. [gedaagde] mocht daarnaast naar het oordeel van de rechtbank er niet van uit gaan dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Hij heeft immers een auto bestuurd terwijl hij 3x de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol op had, geen voorrang heeft verleend en (waarschijnlijk) te hard reed.
(.... red. LSA LM)
2
Feiten
2.1.
Op 8 april 2017 heeft [gedaagde] als bestuurder van een auto onder invloed van alcohol een verkeersongeluk veroorzaakt waardoor de heer [naam] (hierna: [naam] ) (letsel)schade heeft geleden.
2.2.
In het proces-verbaal van de politie is onder het kopje “Toedracht” (voor zover van belang) het volgende opgenomen:
“Betrokkene [naam] reed in zijn voertuig ( ... ).
Betrokkene [gedaagde] reed in een voertuig ( ... ).
Ter hoogte van [adres] bevindt zich een wegversmalling voorzien van het verkeersbord B19.
Betrokkene [gedaagde] heeft hier geen voorrang verleend aan betrokkene [naam] waardoor er een aanrijding plaats vond tussen beide voertuigen. Door de botsing kwam het voertuig van [naam] tot stilstand tegen een aldaar geparkeerde voertuig ( ... ).
Uit onderzoek kwam naar voren dat betrokkene [gedaagde] ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol was. Het rijbewijs van betrokkene [gedaagde] is ingevorderd.”
2.3.
In het proces-verbaal van verhoor getuige is (voor zover van belang) het volgende opgenomen:
“( ... )
“Gisteren op zaterdag 8 april 2017, omstreeks 23.40 uur, bevond ik mij in mijn woning gelegen [adres] (…). Ik keek uit mijn voorraam. Ik zag tot mijn verbazing een zwarte auto langsrijden, dit ging met hoge snelheid. Dit weet ik omdat ik vaker auto’s langs mijn voorraam zie rijden. Hierdoor kan ik goed een inschatting maken. Ik denk dat dit voertuig wel rond de 70 kilometer per uur reed. ( ... )”
2.4.
De auto waarin [gedaagde] reed, een zwarte Audi S3, was eigendom van zijn moeder. De auto was door haar verzekerd bij Achmea.
2.5.
Op de verzekeringsovereenkomst tussen de moeder van [gedaagde] en Achmea zijn onder meer de “Voorwaarden autoverzekering januari 2017” van toepassing. In deze voorwaarden is (voor zover van belang) opgenomen:
“14.
Wanneer is schade door de auto niet verzekerd?
De bestuurder heeft alcohol of drugs gebruikt.
- Hij heeft meer alcohol in het bloed of de adem dan wettelijk mag.
- Hij werkt niet mee aan een blaastest of bloedtest.
- Hij heeft medicijnen gebruikt die invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid.
- Hij heeft drugs gebruikt die invloed kunnen hebben op de rijvaardigheid.”
2.6.
Achmea heeft als verzekeraar op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (hierna: WAM) op 4 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst met [naam] gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst zijn Achmea en [naam] overeengekomen dat aan [naam] een schadevergoeding zal worden betaald van € 32.500,-. Ook is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat de redelijke buitengerechtelijke kosten door Achmea aan de belangenbehartiger van [naam] zullen worden betaald.
2.7.
Achmea heeft in eerste instantie de moeder van [gedaagde] verzocht de door Achmea betaalde autoschade en de schadevergoeding aan [naam] aan Achmea te betalen. Bij brief van 30 april 2020 heeft Achmea erkend dat de moeder van [gedaagde] niet de bestuurder was van de auto ten tijde van het ongeval en dat zij de gevorderde bedragen dus niet hoeft te betalen.
2.8.
Per brief van 29 mei 2020 heeft Achmea van [gedaagde] een bedrag van € 5.445,31 aan autoschade en een bedrag van € 47.424,05 aan materiële en immateriële schade teruggevorderd.
3
Het geschil
3.1.
Achmea vordert – samengevat – bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
1. tot betaling aan Achmea van € 52.879,36, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 april 2017, dan wel een in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele betaling;
2. in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als het bedrag niet binnen veertien dagen na het vonnis is betaald;
3. in de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt Achmea dat [gedaagde] als bestuurder van de auto de aansprakelijke persoon is, zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 WAM, voor de op 8 april 2017 ontstane schade. Achmea wijst erop dat [gedaagde] onder invloed van alcohol de auto heeft bestuurd, geen voorrang heeft verleend en volgens een getuige te hard heeft gereden. [gedaagde] kon daarom niet te goeder trouw aannemen dat de door hem veroorzaakte schade door een verzekering gedekt zou zijn.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
[gedaagde] stelt dat Achmea haar recht heeft verwerkt om een vordering tegen hem in te stellen. Achmea heeft namelijk voor het eerst op 29 mei 2020 jegens [gedaagde] aanspraak gemaakt op betaling van de door haar aan [naam] vergoede schade. Het ongeval heeft op 8 april 2017 plaatsgevonden. Doordat Achmea zo lang heeft gewacht is [gedaagde] in zijn verdedigingsbelangen geschaad.
[gedaagde] stelt verder dat uit niets volgt dat hij wist dat de door hem veroorzaakte schade als gevolg van het gebruik van alcohol niet door een verzekeraar zou zijn gedekt. Dit kan ook niet door Achmea worden bewezen. [gedaagde] wijst op een arrest van het hof Amsterdam 1 waarin het hof oordeelt dat het in 2014 geen feit van algemene bekendheid was dat in WAM-verzekeringen veelal van dekking is uitgesloten schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan de wettelijke toegestane hoeveelheid.
[gedaagde] stelt tot slot dat Achmea heeft verzuimd te onderbouwen dat er een causaal verband bestaat tussen de schade en het ongeval. Ook betwist [gedaagde] de hoogte van de schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
In deze zaak moet de rechtbank een oordeel geven over de vraag of uit artikel 15 WAM voortvloeit dat [gedaagde] de schade moet betalen die het slachtoffer van de aanrijding, [naam] , op 8 april 2017 heeft geleden. Deze schade is door Achmea aan [naam] vergoed omdat uitgangspunt van de wettelijke regeling is dat de schade van een slachtoffer wordt vergoed. Voordat de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag toekomt, moet eerst de vraag worden beantwoord of er sprake is van rechtsverwerking. Dit is namelijk het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] .
Geen rechtsverwerking
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van rechtsverwerking en baseert dit oordeel op het volgende.
4.3.
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende, in dit geval Achmea, zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan als één van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid.
4.4.
In deze zaak is [gedaagde] voor het eerst in april/mei 2020 door Achmea aangesproken. Het is dus niet zo dat [gedaagde] kort na het ongeval door Achmea is aangesproken waarna Achmea lange(re) tijd niets van zich heeft laten horen. In die zin is geen sprake van rechtsverwerking in de lijn van artikel 6:2 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het is wat de rechtbank betreft weliswaar bepaald onhandig geweest dat Achmea niet direct heeft uitgezocht of de bestuurder van de auto ten tijde van het ongeval ook de eigenaar c.q. kentekenhouder c.q. verzekerde was, als gevolg van welke nalatigheid zij in eerste instantie de verkeerde persoon heeft aangesproken, maar dit heeft niet tot gevolg dat Achmea daardoor haar recht heeft verwerkt om [gedaagde] op een later tijdstip alsnog aan te spreken.
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij is benadeeld in zijn procespositie doordat hem de mogelijkheid is ontnomen bewijs te vergaren en te anticiperen op de financiële gevolgen van de rechtsuitoefening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij ook nog aangegeven dat hij is benadeeld doordat hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de hoogte van de schadevergoeding die [naam] van Achmea heeft ontvangen. De rechtbank stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of er sprake is van rechtsverwerking het niet (enkel) gaat om benadeling, maar om een onredelijke benadeling van de procespositie van [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter nagelaten concreet aan te geven welke bewijsmogelijkheden voor hem verloren zijn gegaan. Ook de stelling dat hij niet heeft kunnen anticiperen op de financiële gevolgen is door hem verder niet uitgewerkt. [gedaagde] heeft zich er verder over beklaagd dat hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de hoogte van de schadevergoeding aan [naam] , maar hij heeft de rechtbank niet duidelijk gemaakt op welke wijze hij daarop invloed had willen c.q. kunnen uitoefenen. Die schade wordt immers vastgesteld tussen het slachtoffer en de verzekeraar.
[gedaagde] mocht niet te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de door hem veroorzaakte schade niet door hem vergoed behoeft te worden. [gedaagde] heeft, kort gezegd, drie “fouten” begaan. Hij heeft (1) onder invloed van een te grote hoeveelheid alcohol deelgenomen aan het verkeer, (2) geen voorrang verleend en (3) hij heeft te hard gereden. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, leiden er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [gedaagde] de schade die Achmea aan [naam] heeft vergoed, dient terug te betalen. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende.
4.7.
Artikel 15 lid 1 WAM luidt als volgt:
De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.
4.8.
Hoofdregel van artikel 15 lid 1 WAM is dus dat de verzekeraar (Achmea) haar schade kan verhalen op de aansprakelijke persoon ( [gedaagde] ). Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] niet de verzekeringnemer is bij de verzekering die is aangegaan bij Achmea. Dit betekent dat de tweede zin van artikel 15 lid 1 WAM van toepassing is. Deze zin bepaalt dat als de aansprakelijke persoon, die niet de verzekeringnemer is, te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt de verzekeraar hem niet kan aanspreken om de uitbetaalde schadevergoeding terug te betalen. Als de aansprakelijke persoon-niet verzekeringnemer dus niet te goeder trouw is, kan de verzekeraar het bedrag van de schadevergoeding wel op hem verhalen . In dat geval geldt de hoofdregel van artikel 15 lid 1 WAM weer. Beoordeeld moet dus worden of [gedaagde] te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, kan Achmea de schade die zij aan [naam] heeft vergoed niet op [gedaagde] verhalen.
4.9.
Op grond van artikel 8 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is het een misdrijf om onder invloed van alcohol in een auto te rijden.2 Als het plegen van dat misdrijf vervolgens leidt tot een ongeval dan kan een beschonken bestuurder naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering wordt gedekt. Dit oordeel vindt steun in eerdere rechtspraak, zoals een vonnis van de rechtbank Arnhem uit 2010. In dat vonnis3 is overwogen: “In het algemeen mag verwacht worden dat een consument weet dat de dekking van de WAM-verzekering in bepaalde gevallen is uitgesloten, zoals in het geval van rijden onder invloed of zonder rijbewijs.” Een bestuurder mag er in zo’n geval niet van uitgaan dat hij niet aangesproken zal worden door een verzekeraar om de door de verzekeraar vergoede schade terug te betalen. Dit geldt zeker in de situatie die in deze zaak aan de orde is, waarbij de bestuurder ruim drie keer de in het verkeer geldende maximaal toegestane hoeveelheid alcohol heeft gedronken, geen voorrang heeft verleend (blijkens het proces-verbaal van de politie) en er bovendien sterke aanwijzingen zijn dat hij te hard heeft gereden (zoals een door de politie gehoorde getuige heeft verklaard, zie 2.3). Deze drie omstandigheden zijn door [gedaagde] niet weersproken. [gedaagde] erkent zelfs dat hij zich er van bewust was dat hij in de staat waarin hij verkeerde niet in een auto moest gaan rijden omdat dit onverstandig, niet toegestaan en mogelijk strafbaar was.4 De genoemde omstandigheden tezamen maken dat [gedaagde] werkelijk geen enkele reden had om te mogen en kunnen verwachten dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering zou zijn gedekt. Een feit van algemene bekendheid is immers dat verzekeraars niet voor elke geclaimde schade dekking verlenen en dat in bepaalde gevallen uitsluitingen van toepassing zijn. Dit wordt ook door [gedaagde] erkend in de conclusie van antwoord.5
4.10.
[gedaagde] gaat er (in de conclusie van antwoord, randnummers 4.40 en 4.41) ten onrechte vanuit dat beoordeeld moet worden of hij had moeten weten dat schade die hij heeft veroorzaakt door te rijden onder invloed niet door een verzekering zou zijn gedekt. Dit is echter een ander, strenger criterium dan het criterium van artikel 15 lid 1 WAM, te weten het te goeder trouw mogen aannemen. Bij te goeder trouw mogen aannemen gaat het erom of iemand er serieus rekening mee moest houden dat er geen dekking zou zijn voor de door hem veroorzaakte schade. Daarbij zijn van belang de omstandigheden waaronder de schade is veroorzaakt, te weten rijden onder invloed met ruim drie keer de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol, het niet verlenen van voorrang en te hard rijden. Naar het oordeel van de rechtbank reikt de bescherming van de goede trouw niet zover dat [gedaagde] erop mocht vertrouwen dat zijn aansprakelijkheid door de verzekering werd gedekt (ook) in het geval dat hij zich schuldig zou maken aan een misdrijf, zoals het rijden onder invloed (artikel 8 lid 2 WVW). Dit betekent dat de uitzondering genoemd in het tweede deel van de tweede zin (de “tenzij-clausule”) van artikel 15 lid 1 WAM niet geldt ten aanzien van [gedaagde] . Onder deze omstandigheden komt de rechtbank niet toe aan het beantwoorden van de vraag of het in 2017 een feit van algemene bekendheid was dat in WAM-verzekeringen veelal van dekking is uitgesloten schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan de wettelijke toegestane hoeveelheid.
4.11.
De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat Achmea de schade die zij aan [naam] heeft vergoed, voor zover voldoende onderbouwd, op [gedaagde] kan verhalen. Terzijde merkt de rechtbank op dat een andere uitkomst van het geschil tussen partijen maatschappelijk onbevredigend zou zijn omdat in dat geval het collectief van verzekerden de schade van het slachtoffer zou moeten dragen.
Welke schade moet worden vergoed door [gedaagde] ?
4.12.
Achmea vordert een bedrag van € 52.879,36 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 april 2017. Het bedrag € 52.879,36 is als volgt samengesteld:
- € 32.500,- wegens betaalde schadevergoeding aan [naam] (op grond van de vaststellingsovereenkomst),
- € 12.370,10 wegens buitengerechtelijke kosten van de belangbehartiger van [naam] ,
- € 5.455,31 wegens autoschade van [naam] , en
- € 2.553,95 wegens kosten voor een extern ingeschakeld expertisebureau.
[gedaagde] betwist deze schade en stelt dat Achmea niet heeft onderbouwd dat er een causaal verband bestaat tussen de schade en het ongeval. [gedaagde] betwist ook de hoogte van de schade.
4.13.
Tussen partijen staat vast dat er sprake was van een ongeval en dat [naam] daardoor schade heeft geleden. Daarmee staat het causaal verband tussen de schade en het ongeval vast. De rechtbank heeft in het voorgaande al overwogen dat Achmea naar het oordeel van de rechtbank de door haar aan [naam] vergoede schade op [gedaagde] kan verhalen, in welk oordeel besloten ligt dat het causaal verband aanwezig is. Overigens heeft [gedaagde] op geen enkele manier toegelicht waarom dit verband zou ontbreken.
4.14.
Wat betreft de hoogte van de door Achmea gevorderde schade overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door Achmea overgelegde vaststellingsovereenkomst tussen Achmea en [naam] blijkt dat Achmea en [naam] zijn overeengekomen dat Achmea aan [naam] een bedrag zou betalen van € 32.500,-. Door [gedaagde] is niet betwist dat Achmea dit bedrag ook daadwerkelijk aan [naam] betaald heeft. Het bedrag van € 32.500,- is geen onredelijk te achten bedrag aangezien er letselschade is opgetreden na een verkeersongeval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] deze schade aan Achmea dient te vergoeden.
4.15.
Ook de post autoschade van € 5.455,31 dient naar het oordeel van de rechtbank door [gedaagde] aan Achmea betaald te worden. In het dossier bevinden zich een aantal foto’s waarop te zien is welke schade is aangericht aan de auto van [naam] . Gelet op de aard en omvang van de schade die blijkt uit de foto’s komt het bedrag van € 5.455,31 de rechtbank niet onredelijk voor.
4.16.
De kosten van het expertisebureau van € 2.553,95 dienen ook door [gedaagde] aan Achmea vergoed te worden. Gelet op het feit dat [naam] letselschade heeft geleden en schade aan zijn auto heeft gehad, is het bedrag van € 2.553,95 voor een extern ingeschakeld expertisebureau niet onredelijk te achten.
4.17.
Het bedrag van € 12.370,10 aan buitengerechtelijke kosten van de belangbehartiger van [naam] kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op de betwisting van [gedaagde] niet volledig worden toegewezen. Pas tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de belangenbehartiger van [naam] een advocaat was. Onduidelijk is gebleven welke advocaat het betrof. Gelet op de hoogte van het bedrag gaat de rechtbank er vanuit dat deze kosten aan Achmea zijn gespecificeerd. Dat deze onderbouwing vervolgens niet aan de rechtbank is overgelegd, dient voor rekening van Achmea te komen. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat er in dit verband kosten zijn gemaakt. De rechtbank acht het redelijk deze kosten te stellen op een bedrag van € 2.500,-.
4.18.
In totaal moet [gedaagde] aan Achmea dus een bedrag betalen van:
€ 32.500,00
€ 5.455,31
€ 2.553,95
€ 2.500,00
€ 43.009,26
4.19.
Achmea heeft zeer lang gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak. De rechtbank zal daarom de gevorderde wettelijke rente toewijzen met als ingangsdatum de datum van de dagvaarding.
Welke proceskosten en nakosten moet [gedaagde] betalen?
4.20.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Achmea als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 105,31
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punten × € 1.114,00)
Totaal € 5.170,31 ECLI:NL:RBNHO:2022:11528
1Hof Amsterdam 1 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:248
2Artikel 8 lid 2: Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat: a.het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel b.het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
3Rechtbank Arnhem 7 juli 2010, ECLI:NL:RBARN:2022:BN2933
4Randnummer 4.28 van de conclusie van antwoord
5Randnummer 4.37 van de conclusie van antwoord