Overslaan en naar de inhoud gaan

Verhaal van Reintegratiekosten; Artikel van mr. P.J.M. Houben in Piv-bulletin 1 2009

Verhaal van Reintegratiekosten; Artikel van mr. P.J.M. Houben in Piv-bulletin 1 2009
Daarin onder meer:
Over de uitleg van de onmiddellijke werking van de wet is enige discussie ontstaan, waarbij de volgende opvattingen worden verdedigd:
A. Alle kosten – voor zover het vorderingsrecht ter zake niet is verjaard – zijn verhaalbaar in lopende en afgesloten zaken, ongeacht of de kosten zijn gemaakt vóór of na 13 juni 2008;
B. Alle kosten gemaakt na 13 juni 2008 zijn verhaalbaar ongeacht de datum van het ongeval;
C. Uitsluitende die kosten zijn verhaalbaar voor zover zij betrekking hebben op ongevallen na 13 juni 2008.

Op het gewijzigde art. 107a BW is overgangsrecht van toepassing, waarbij art. 68a OBW en art. 69 OBW van belang zijn.

Art. 68a OBW luidt:
1. Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing, indien op dat tijdstip is voldaan aan de door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit.
2. Voor zover en zolang op grond van de volgende artikelen de wet niet van toepassing is, blijft het vóór haar in werking treden geldende recht van toepassing.

Art. 69 OBW luidt:
Wanneer de wet van toepassing wordt, heeft dat niet tot gevolg dat alsdan:
1. iemand het vermogensrecht verliest dat hij onder het tevoren geldende recht had verkregen;
2. een schuld op een ander overgaat;
3. het bedrag van een vordering wordt gewijzigd;
4. een vorderingsrecht ontstaat, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien waren voltooid;
5. een goed met een beperkt recht wordt belast.

Uit het bepaalde in art. 68a lid 1 in samenhang met het bepaalde in art. 69 sub d OBW zal het recht op vergoeding van re-integratiekosten niet door het enkele in werking treden van de wet ontstaan, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, al voordien waren voltooid. Hiermee wordt bedoeld de vereisten voor aansprakelijkheid (onrechtmatige gedraging, toerekenbaarheid, schade, -causaal verband en relativiteit). Dit betekent dat de wet slechts gevolgen zal meebrengen ten aanzien van kosten die zijn gemaakt na het in werking treden van de wet, daarom kosten gemaakt na 13 juni 2008. Aangenomen moet worden dat voor de werkgever pas een vorderingsrecht ontstaat op het moment dat hij deze kosten maakt.

De sub A verdedigde opvatting (ook kosten gemaakt vóór het in werking treden van de wet zijn verhaalbaar) lijkt niet juist omdat ten aanzien van die kosten al was voldaan aan alle door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten. Bij dit standpunt wordt onmiddellijke werking op een lijn gesteld met terugwerkende kracht.

De opvatting sub C (alleen kosten verhaalbaar indien het ongeval na 13 juni 2008 heeft plaatsgevonden) is echter in strijd met de onmiddellijke werking die aan de wet is toegekend. Indien de wetgever het verhaalsrecht wilde beperken tot de kosten voortvloeiende uit ongevallen, welke zijn ontstaan na de invoering van de wet, dan zou hiertoe een apart artikel zijn opgenomen.

Meest juist lijkt derhalve de sub B weergegeven opvatting, inhoudende dat de kosten gemaakt na 13 juni 2008 verhaalbaar zijn ongeacht de datum van het ongeval.

UWV
Door UWV worden daarnaast de volgende argumenten aangevoerd om op basis van de nieuwe wet verhaal mogelijk te maken van re-integratiekosten gemaakt vóór 13 juni 2008:

a) De wetgever heeft niet het introduceren van nieuwe wetgeving beoogd, maar het wegnemen van discussiepunten over een al bestaand verhaalsrecht;

b) Nu de rechter partijen in een lopende procedure de mogelijkheid biedt om hun eisen aan te passen aan de nieuwe wet, houdt dit in dat ook de voor de aanvang van de procedure (dus inclusief vóór 13 juni 2008) gemaakte -re-integratiekosten voor verhaal in aanmerking komen.

Deze argumenten kunnen worden weerlegd:

Ad a
De wetswijzigingen vormen geen codificatie van al bestaand recht. De re-integratiekosten waren vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet weliswaar verhaalbaar op basis van een aan UWV toekomend eigen regresrecht, maar met toepassing van het civiele plafond. Het civiele plafond beperkt het verhaalsrecht. Bij toepassing van het civiele plafond is immers de conclusie dat de benadeelde zelf geen verhaalsrecht zou hebben gehad, nu de aanvrager en gerechtigde de werkgever op grond van zijn eigen wettelijke verplichting tot re-integratie kan zijn. In dat geval heeft de benadeelde geen verhaal dat overgaat op UWV aangezien het kosten betrof die de werkgever zou hebben gemaakt.

Ad b
Art. 74 OBW is een algemene overgangsbepaling. Uit die bepaling kunnen geen conclusies worden getrokken over terugwerkende kracht van de wet. Een partij (eiser) kan ook zijn stellingen en eis aanvullen in die zin dat hij alsnog na 13 juni 2008 gemaakte re-integratiekosten verhaalt.

UWV kan zich derhalve met betrekking tot kosten gemaakt vóór 13 juni 2008 niet op de nieuwe artikelen beroepen, maar dient de verhaalbaarheid te toetsen aan de vóór 13 juni 2008 bestaande regelingen. Piv-Bulletin