BLOG augustus 2018: Naar een nieuwe rekenrente, Rekenrentescenario 2018, door mw. Mr. Marjan Vermeulen
- Meer over dit onderwerp:
BLOG augustus 2018: Naar een nieuwe rekenrente, Rekenrentescenario 2018, door mw. Mr. Marjan Vermeulen
In de letselschadepraktijk is het gebruikelijk om toekomstige schade af te wikkelen in een som ineens. De aan het slachtoffer uit te keren som ineens is bedoeld om rendement mee te realiseren en opnames mogelijk te maken voor de compensatie van de schade. Een cruciaal element in deze begroting is de hoogte van de verwachte rendementen op de korte en lange termijn. Het risico van tegenvallende rendementen ligt volledig bij het slachtoffer. Evident is dat de keuze van de hoogte van de rente zorgvuldig moet gebeuren omdat het slachtoffer anders in de toekomst met tekorten wordt geconfronteerd.
In mijn artikel gepubliceerd in het tijdschrift Verkeersrecht van juni 2018 (NB volledige versie!) betoog ik dat afscheid genomen moet worden van rekenmethoden die zich baseren op in het verleden gerealiseerde rendementen. Ik presenteer daarbij een nieuw toekomstbestendig rekenrentescenario. Dit scenario is op basis van controleerbare, objectieve gegevens vastgesteld en ziet er als volgt uit.
Rekenrentescenario 2018
In dit rekenrentescenario 2018 is de periode na kapitalisatiedatum opgedeeld in drie termijnen, met elk hun eigen rekenrente. Voor de eerste termijn van tien jaren is uitgegaan van de actuele rente, dat wil zeggen het aanbod van bijvoorbeeld spaarbanken. Voor de derde termijn is aansluiting gezocht bij de door De Nederlandse Bank (DNB) vastgestelde langetermijnrente, de zogenaamde Ultimate Forward Rate (UFR). Voor de tussenliggende termijn is een stapsgewijze stijging van de rente aangenomen.
Het slachtoffer wordt al vele jaren tekort gedaan
Sinds de financiële crisis van 2008 zijn de te behalen rendementen dermate laag, dat de van oudsher gehanteerde prognoses niet meer passend zijn. Met enkele rekenvoorbeelden uit mijn eigen praktijk laat ik in mijn artikel zien dat er grote verschillen zijn in de resultaten van de sinds 2013 in de letselschadepraktijk twee meest voorkomende rekenrentescenario’s (rekenrente 3% of 2,2%) en het rekenrentescenario 2018. In een van de voorbeelden is sprake van een verschil van maar liefst
€ 200.000 tussen het rekenrentescenario 2018 en het 3%-scenario en zit tussen het rekenrentescenario 2018 en het 2,2%-scenario ook nog een gat van € 100.000.
De aanname dat een slachtoffer op de uitgekeerde schadevergoeding rendementen kan realiseren variërend van 4% tot 6%, is in de werkelijkheid al meer dan tien jaar niet meer valide. Een simpel beroep op de ‘gebruikelijke’ 3% rekenrente is daarmee niet meer van deze tijd. Gegeven de huidige financiële werkelijkheid is zeker dat het slachtoffer de komende jaren geconfronteerd zal worden met een rendement dat nauwelijks toereikend zal zijn om de geldontwaarding te compenseren. Wordt desondanks in de begroting het door het slachtoffer te realiseren rendement in bijvoorbeeld de eerste tien jaren te rooskleurig ingeschat, dan wordt op het kapitaal ingeteerd. Als in de werkelijkheid in de beginjaren moet worden ingeteerd, blijken na vijf of tien jaren rendementen van 7,3% tot zelfs meer dan10% nodig te zijn om het benodigde kapitaal op peil te houden. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk ‘inhaalrendement’ verre van realistisch is. Dit betekent dat wij in de letselschadepraktijk op zoek moeten naar een nieuwe norm.
De nieuwe norm op de financiële markten: risicovrij rendement
Om tot een betrouwbaar getal te komen zal aansluiting gezocht moeten worden bij de hedendaagse realiteit op de financiële markten. De financiële crisis heeft geleid tot een structurele verandering op deze markten. Toekomstige rendementen worden wezenlijk anders ingeschat dan voorheen. Waar die prognose in het verleden nog gebaseerd was op de aanname dat magere rendementsjaren zouden worden gecompenseerd met vette rendementsjaren en altijd rekening werd gehouden met enige schommelingen, is deze visie nu nadrukkelijk verlaten. Op de financiële markten is men tot het inzicht gekomen dat langlopende financiële verplichtingen slechts kunnen worden gegarandeerd indien uitgegaan wordt van de actuele marktrente en – op de lange termijn – van realistische, risicovrije rendementen. Na de financiële crisis van 2008 is nieuw beleid dat op basis van de actuele rentestructuur door DNB voor de periode vanaf 20 jaar in de toekomst de langetermijnrente (UFR) wordt bepaald. DNB hanteert sinds juli 2015 voor de lange termijn een rendement (UFR) van 3,3%; de inflatieverwachtingen van DNB zijn gesteld op 2%, gebaseerd op de inflatiedoelstellingen van de centrale banken; per saldo wordt voor de lange termijn een rekenrente van 1,3% gehanteerd.
De door DNB vastgestelde UFR is verwacht toekomstig rendement dat voor professionele institutionele beleggers realistisch wordt geacht. Gerealiseerd dient te worden dat de positie van een slachtoffer op de financiële markten wezenlijk anders is. In mijn artikel licht ik dit toe. Hoewel de aansluiting bij de rendementspercentages op de financiële markten een objectieve norm opleveren voor de in de letselschadepraktijk te hanteren rekenrente, is het goed te beseffen dat ook deze percentages voor het slachtoffer aan de hoge kant zullen zijn. Gesteld kan worden dat deze normen de bovengrens vormen van het door het slachtoffer te aanvaarden risico.
Uitgangspunt voor de rendementsverwachtingen op zowel de korte als de middellange en lange termijn is voor DNB de actuele rentestructuur. Voor de lange termijn prefereert DNB toepassing van een langetermijnrente (UFR) die een zo goed mogelijke benadering vormt van de risicovrije rente die op lange termijn mag worden verwacht. Als in de financiële wereld geldt dat een risicovrije rente gebaseerd dient te zijn op een stabiele en realistische prognose van de rente, kan en mag dit in een letselschadezaak niet anders zijn.
Ook in de begroting van toekomstschade is de norm: risicovrij rendement
In mijn artikel gepubliceerd in Verkeersrecht bespreek ik de in wet en jurisprudentie geformuleerde regels die vandaag de dag leidend zijn in het begroten van schade. Bijzonder aandacht besteed ik aan een arrest van de Hoge Raad uit 1959 dat na 60 jaar nog niet aan relevantie heeft ingeboet. De door de Hoge Raad vastgestelde lijn is dat in de begroting van de toekomstschade uitgegaan wordt van een risicovrij rendement. Bepaalt de rechter dat de toekomstige schade door middel van een som ineens moet worden bepaald, dan moet hetzelfde effect worden bereikt als met de periodieke betaling, te weten dat het slachtoffer zijn jaarlijkse schade ook daadwerkelijk op kan nemen. Indien aan het slachtoffer een som ineens wordt uitgekeerd, staat voor de Hoge Raad voorop dat zekerheid wordt geboden dat het slachtoffer in werkelijkheid ook de vergoeding ontvangt die overeenkomt met de vastgestelde jaarschades.
Het recht op volledige schadevergoeding brengt met zich mee dat in de begroting van de schade – zoveel als redelijkerwijs mogelijk is – uitgegaan wordt van de financiële werkelijkheid waarmee het slachtoffer zich ziet geconfronteerd. Bepalend zijn de op het moment van het begroten van de schade beschikbare feiten over de op de kapitalisatiedatum bestaande financiële werkelijkheid alsmede de op dat moment objectieve en realistische inschatting van de naar de toekomst te verwachten rendements- en inflatieontwikkeling.
Conclusie
Gegeven de huidige financiële werkelijkheid is zeker dat het slachtoffer tekort gaat komen als in de begroting een rekenrente van 3% (6% rendement en 3% inflatie) of 2,2% (4,2% rendement en 2% inflatie) wordt gehanteerd. Behaalde rendementen in het verleden bieden geen houvast voor de toekomst. Voor de rekenrente is een betrouwbaar getal nodig. Om recht te doen aan de belangen van het slachtoffer is het nu aan belangenbehartigers en verzekeraars om in het vervolg op basis van objectieve gegevens de marktontwikkelingen zo realistisch mogelijk in te schatten. Daartoe is door mij het rekenrentescenario 2018 gepresenteerd. Het betreft een toekomstbestendig scenario dat – afhankelijk van de ontwikkelingen op de financiële markten – zonder nadere discussie tussen partijen kan worden aangepast aan de op de kapitalisatiedatum door DNB vastgestelde langetermijnrente (UFR). www.vermeulenadvocaten.nl/blog/86-naar-een-nieuwe-rekenrente