Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 310315 ogv rente van 1,5% en inflatie van 0,5% komt hof uit op een rekenrente van 1% tot 1 januari 2018, daarna conform eis 3%

Hof Arnhem-Leeuwarden 310315 RSI productiemedewerkster; eindleeftijd bij verlies verdienvermogen in beginsel pensioengerechtigde leeftijd; in casu 67 jaar;
- ogv rente van 1,5% en inflatie van 0,5% komt hof uit op een rekenrente van 1% tot 1 januari 2018, daarna conform eis 3%;
- als geen hulp is geboden is een abstract berekende vergoeding voor de hulp niet aan de orde; kan wel bij begroting smartengeld in aanmerking worden genomen;
overwegingen over de betekenis van de richtlijnen van de Letselschaderaad; deskundigenbericht VA en AD mbt zelfwerkzaamheid gelast

vervolg op: hof-arnhem-080408-rsi-werkgever-niet-geslaagd-in-tegenbewijs

Rekenrente

7.11
De rechtbank is, overigens in navolging van de door [appellante] in het geding gebrachte berekeningen, uitgegaan van een rekenrente van 3%, samengesteld uit een rendement van 6% en een inflatie van 3%. In (de toelichting) op grief I in het principaal appel betoogt [appellante] dat in de periode tot 1 januari 2018 uitgegaan dient te worden van een rekenrente van 0%. Vanaf 1 januari 2018 kan dan volgens haar weer worden uitgegaan van een rekenrente van (per saldo) 3%. [geïntimeerden] verzetten zich tegen een andere rekenrente dan door de rechtbank is toegepast.

7.12
Het hof stelt vast dat partijen het eens zijn over de rekenrente vanaf 1 januari 2018. Het verschil betreft de rekenrente tot die datum, zodat de vraag centraal staat of ook voor de korte termijn (maximaal drie jaar) een rekenrente van 3% dient te worden gehanteerd. Bij het antwoord op die vraag stelt het hof voorop dat in de letselschadepraktijk al jaren lang een rekenrente van 3% (6% rendement en 3% inflatie) wordt toegepast, althans bij de berekening van schades met een lange looptijd. Dit percentage wordt in de literatuur wel ter discussie gesteld en ook in de feitenrechtspraak zijn voorbeelden te vinden van een lager percentage. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof sluit een rekenrente van 3% voor de periode tot 1 januari 2018 niet aan bij de huidige ontwikkelingen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit gegevens over de ontwikkeling van het rendement van een 10-jarige staatslening vanaf 2000 tot en met 2013 (te vinden in een artikel van J. Tiemersma in VR 2013, nr. 67) volgt dat het gemiddeld rendement 4,1% heeft bedragen. In die periode bedroeg de inflatie gemiddeld 2%. Daargelaten of dit rendement een juist uitgangspunt is voor het beleggingsresultaat van een particulier (vgl. de kritiek van R.M.J.T. van Dort in TVP 2014 nr. 1, blz. 16 e.v.), voor de korte termijn ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij de spaarrente op een spaarrekening, eventueel een spaardeposito. Die rente bedraagt maximaal 1,5% (bij een deposito). Gelet op de huidige inflatie (in 2014 volgens algemeen kenbare gegevens van het CBS 1%, waarbij sprake is van een dalende tendens, die zich in 2015 heeft voortgezet) ligt een inflatiepercentage van 0,5% voor de hand. Bij een rendement van 1,5% en een inflatie van 0,5% komt het hof voor de periode tot 1 januari 2018 uit op een rekenrente van 1%.

7.13
Het hof is zich er van bewust dat het enkele feit dat een rekenrente tijdelijk lager is nog niet rechtvaardigt dat voor de eerste periode een lagere rekenrente wordt gehanteerd en voor de latere periode een hogere rekenrente. Het gaat immers om een gemiddeld percentage over een langere periode. Nu de actuele rekenrente zozeer verschilt van de overigens te hanteren rekenrente en geen sprake is van een plotselinge daling maar van een langjarige ontwikkeling acht het hof het hanteren van een rekenrente voor de periode tot 1 januari 2018 echter alleszins gerechtvaardigd. Het neemt daarbij in aanmerking dat gelet op de ontwikkeling van de laatste jaren het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat binnen afzienbare termijn een rekenrente van meer dan 3% zou moeten worden worden gehanteerd.

7.14
Op het punt van de rekenrente slaagt de grief dan ook gedeeltelijk.

ECLI:NL:GHARL:2015:2350 voorzien van een noot door mw. J. Laumen in JA: laumenexpertise.nl