LOVCK/LOVCH 0323 Aanbevelingen 2023 rekenrente: 0-5 jaar 0,5% 2,0%, 6-20 jaar 1,0% 2,0%, > 20 jaar 1,5% 2,0%
- Meer over dit onderwerp:
LOVCK/LOVCH 0323 Aanbevelingen 2023 rekenrente: 0-5 jaar 0,5% 2,0%, 6-20 jaar 1,0% 2,0%, > 20 jaar 1,5% 2,0%
Inleiding
Het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) en het LOVCH (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel Hoven) hebben de volgende aanbevelingen gedaan aan rechters en raadsheren belast met de behandeling van personenschadezaken. Voorstellen voor deze aanbevelingen zijn gedaan door de landelijke Expertgroep Personenschade. Deze expertgroep is onder meer belast met advisering op het gebied van personenschade aan het LOVCK en het LOVCH, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing tussen de verschillende gerechten. De expertgroep is aanspreekpunt voor rechters en raadsheren voor vragen op het gebied van personenschade. Deze aanbevelingen strekken landelijk, dus in alle gerechten, tot uitgangspunt, waarvan echter in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Het LOVCK en het LOVCH zullen het uitwisselen van ervaringen met deze aanbevelingen tussen de verschillende rechtbanken stimuleren. Met deze aanbevelingen zijn de vragen die in de praktijk rond de rekenrente in personenschadezaken kunnen rijzen niet uitputtend behandeld. Periodiek worden de aanbevelingen geëvalueerd en aan de hand van de bevindingen zo nodig aangevuld of bijgesteld. De Expertgroep heeft voor de aangepaste aanbevelingen advies ingewonnen van de heer ing E.J. Bakker (rekenkundige De Bureaus – Analyse & Rekenen) en de heer M.J. Neeser (rekenkundige Nederlands Rekencentrum Letselschade)
Ook heeft de Expertgroep kennis genomen van het voorstel, dat prof. dr. L. Hoogduin (hoogleraar economie, Rijksuniversiteit Groningen) op verzoek van het Verbond van Verzekeraars heeft gedaan om de op dit moment bestaande aanbevelingen op zes onderdelen te wijzigen.2 De Expertgroep heeft vervolgens voorgesteld om de aanbevelingen per maart 2023 bij te stellen.
Gelet op de actuele rentestanden zijn de percentages in onderstaande aanbevelingen aangepast. De percentages van de inflatie zijn niet aangepast. De reden daarvan wordt hierna toegelicht. Omdat de tekst van de toelichting op de uitgangspunten voor de inflatie in de vorige versies van de aanbevelingen in de praktijk tot misverstanden leidde, is die tekst aangepast.
De Expertgroep hecht eraan te benadrukken dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen het begroten van de toekomstige jaarschade en het contant maken van die schade. Deze aanbevelingen zien alleen op de tweede stap, het contant maken van de begrote toekomstige jaarschade. In de aangepaste toelichting zal dat nog worden uitgewerkt.
Aanbevelingen
1. Het betreft aanbevelingen: rechters zijn vrij ervan af te wijken wanneer daar goede argumenten voor zijn. Bovendien zijn de rechters uiteraard gebonden aan het partijdebat.
2. De aanbevelingen worden periodiek herzien en zo nodig aangepast. Ook in bijzondere situaties waarin het evident is dat de aanbevelingen moeten worden aangepast, bijvoorbeeld bij een grote verandering in de spaarrente of inflatie, kunnen de aanbevelingen tussentijds worden herzien en aangepast.
3. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de rekenrente is dat gewaarborgd wordt dat het slachtoffer zijn toekomstschade daadwerkelijk kan dragen.
Toelichting:
De belangen bij het vaststellen van de rekenrente zijn groot. Een te hoge rekenrente kan ertoe leiden dat het slachtoffer dat jaarlijks de begrote jaarschade opneemt en gebruikt al een aantal jaren voor de berekende einddatum de vergoeding heeft opgebruikt. Bovendien mag van het slachtoffer niet gevergd worden dat hij risico’s neemt bij het beleggen van de ontvangen som ineens om op die manier betaling van zijn jaarschade tot aan de eindleeftijd te bewerkstelligen.
4. Er wordt gewerkt met een systeem van drie periodes, elk met een eigen percentage op basis van eigen uitgangspunten.
• Voor de jaren 0 tot 5 wordt bij het rendement uitgegaan van de gemiddelde spaarrente op een vrij opneembare spaarrekening, deze is nu 0,5%. Voor de inflatie wordt uitgegaan van de voorspellingen van het CPB voor de komende vijf jaren (2024 tot en met 2028) van de consumentenprijzen (afgerond op halve percentages). De te verwachten (hogere) inflatie in 2023 heeft dus geen effect op het in de aanbevelingen gehanteerde percentage.
• Voor de rente voor de jaren 6 tot 20 wordt uitgegaan van 1%. Voor de inflatie wordt uitgegaan van 2%. Dat is het percentage waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar streeft en dat ook ongeveer overeenkomt met het langjarig gemiddelde inflatiepercentage. Het percentage is ook in lijn met de middellange termijnverkenningen van de CPB. De Ultimate Forward Rate (UFR), een berekende risicovrije rente voor langjarige contracten, die is opgebouwd uit een schatting van de rekenrente en de verwachte inflatie voor de lange termijn, gaat ook uit van een inflatie van 2%.
• Voor de jaren vanaf 20 jaar wordt bij het rendement uitgegaan van de actuele rentecomponent van de UFR (oude methode)3. Voor de inflatie wordt uitgegaan van de al genoemde 2%.
Toelichting:
Inflatie:
Wat de inflatie betreft, kiezen we in de basis voor de prijsinflatie (CPI). Onder invloed hiervan wordt de jaarschade jaarlijks verhoogd. De jaarschade is veelal het resultaat van
lonen, uitkeringen, pensioenaanspraken en andere schadecomponenten. De inflatoire ontwikkeling van de hoogte van de jaarschade kan per zaak verschillend zijn, maar de CPI biedt houvast. De CPI is weliswaar niet gelijk aan de ontwikkelingen van de lonen (de looninflatie) of de indexatie van pensioenen, maar er bestaat wel een verband tussen die ontwikkeling en de CPI. Vandaar dat de CPI een goede basis is. Wanneer er voor een specifieke component sprake is van een te verwachten verschil ten opzichte van het
aangehouden inflatiepercentage – bijvoorbeeld een forse toekomstige loonstijging - , moet dit verschil in de begroting van de jaarschade worden meegenomen, niet in de rekenrente.
De CPI op de korte termijn is doorgaans redelijk goed te voorspellen - het CPB doet dat periodiek - op de lange termijn wordt het lastiger. Door voor de middellange en lange termijn te kiezen voor de inflatiecomponent in de UFR baseren we ons op kennis van de instantie die geacht wordt dit het beste te weten en ook de middelen heeft om de inflatie te beïnvloeden in de richting van het gewenste/verwachte percentage.
In 2022 is sprake geweest van een historische en uitzonderlijk hoge prijsinflatie (CPI). Die ontwikkeling was van tevoren niet te voorzien. De CPI kwam over heel 2022 uit op een stijging met 10%. Die ontwikkeling is op zich nog geen reden om de inflatie in de rekenrente voor de toekomstige jaren hierop aan te passen. In de eerste plaats geldt dat de huidige hoge inflatiecijfers voor een groot deel zijn veroorzaakt door de gestegen energieprijzen. De lonen en uitkeringen worden in 2023 hiervoor inmiddels (deels) gecompenseerd. Deze concrete stijging van de lonen en uitkeringen wordt al verdisconteerd bij het bepalen van het verlies aan verdienvermogen. Daarbij komt dat de inflatie in de rekenrente voor het contant maken van de toekomstschade is gebaseerd op de te verwachten toekomstige inflatie (dus vanaf 2024) en de verwachtingen - van het CPB en andere professionele ‘voorspellers’, zoals grote banken - zijn dat die inflatie in de eerste periode van vijf jaar weer naar het gebruikelijke percentage zal terugkeren. De aanbevelingen sluiten bij die verwachting aan.
Rente:
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft het afgelopen jaar de rente meerdere malen verhoogd. Hiermee wordt de vraag van consumenten, bedrijven en overheden geremd en dat drukt vervolgens de prijzen. Op deze manier helpt de rente de inflatie te vertragen naar het ideale niveau. De ECB hoopt de inflatie ergens in 2023 of 2024 weer terug te krijgen naar de gewenste 2%.
Onder ‘normale’ omstandigheden is de rente op de lange termijn hoger dan op de korte termijn. Maar als gevolg van de recente renteverhogingen is momenteel sprake van een
‘omgekeerde rentecurve’. Economen verwachten dat de rente weer zal dalen om de economie te stimuleren, om zo een recessie te voorkomen of te dempen. Naar verwachting zullen de ECB en de centrale bank van de VS (Fed) voor het einde van 2023 de rente weer verlagen. De rente op de lange termijn zal naar verwachting laag blijven, ook vanwege de toenemende vergrijzing (waardoor het aanbod van spaargeld stijgt).
Door de recente renteverhogingen liggen de rentepercentages voor spaarrekeningen en spaardeposito’s in vergelijking met januari 2022 aanzienlijk hoger. Met het oog op de
verwachte verlaging van de rente eind 2023/begin 2024 is het raadzaam om voorzichtig te zijn. Dat geldt zeker voor de eerste periode, omdat de rente die dan daadwerkelijk wordt gerealiseerd in hoge mate bepalend is voor het antwoord op de vraag of het slachtoffer zijn schade daadwerkelijk tot het einde van de looptijd kan compenseren.
Wat betekent dit voor de rente in de verschillende periodes?
• In periode 1 verhogen we de rente voorzichtig. Om die reden wordt uitgegaan van het gemiddelde percentage (dus niet dat van de drie hoogste aanbieders) van alle aanbieders die onder het Nederlandse depositogarantiestelsel vallen en die staan vermeld op de website van www.actuelerentestanden.nl. Het gaat dan om de rente van vrij opneembare spaarrekeningen zonder beperkende voorwaarden. Per medio januari 2023 bedroeg dat gemiddelde van 13 aanbieders - afgerond - 0,5%. Dat percentage sluit aan bij het voorlopige (bank)rentepercentage van 0,36% dat de belastingdienst voor 2023 voor de aanslag inkomstenbelasting in box 3 aanhoudt.
• In periode 2 houden we rekening met de eerder genoemde omgekeerde rentecurve en de te verwachten renteverlaging. Wanneer, zoals bij de vorige aanbevelingen, wordt
uitgegaan van het berekende gemiddelde van de drie hoogste aanbieders, bestaat het risico dat er een te hoge rente wordt toegepast. In plaats daarvan is het verstandiger om
voor deze periode een lineair groeipad naar de lange termijn rente als uitgangspunt te gebruiken. Op basis daarvan kan het gemiddelde rentepercentage dan worden bepaald. Dit percentage komt dan uit op afgerond 1%.
• De rente in periode 3 blijft 1,5%. In de eerdere aanbevelingen is gekozen voor een koppeling aan de UFR (oude methode). Die rente bedraagt nu 1,4%, afgerond 1,5%.
We wijzen erop dat in 2019 de rentetermijnstructuur ten behoeve van de nieuwe UFRmethode is aangepast naar > 30 jaar (in plaats van > 20 jaar). Deze nieuwe methode
wordt stapsgewijs ingevoerd in de periode van 2021 tot 2024. Te verwachten is dat we op termijn bij deze ontwikkeling aansluiten. Dat zou betekenen dat periode 3, de lange
termijn, op termijn begint vanaf 30 jaar.
De onderstaande tabel geeft een indruk waar de rekenrente op basis van deze uitgangspunten en naar de nu bekende gegevens op uitkomt.
Periode Rente Inflatie
0-5 jaar 0,5% 2,0%
6-20 jaar 1,0% 2,0%
> 20 jaar 1,5% 2,0%
Geraadpleegde bronnen:
• https://www.actuelerentestanden.nl/;
• CPB: Structureal cases of low interest rates (cpb.nl), juli 2022
• UFR: KPMG Nederland;
• ABN AMRO – Visie op rente en euro – januari 2023
• Centraal Plan Bureau (CPB), middellangetermijnverkenning (MLT) 2022-2025, actualisatie
september 2022.
1 Januari 2023.
2 https://www.verzekeraars.nl/media/11414/memo-hoogduin.pdf.
3 Er is een UFR voor pensioenfondsen, op basis van regelgeving van DNB en voor verzekeraars op basis van Europese regels. De percentages verschillen; die van verzekeraars is hoger. www.rechtspraak.nl