RBGEL 210721 kapitalisatie: 0-5 jaar: 1,5% 0,0 %; 6-20 jaar: 2,0% 1,4%; > 20 jaar: 2,0% 2,0%
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 210721 kapitalisatie: 0-5 jaar: 1,5% 0,0 %; 6-20 jaar: 2,0% 1,4%; > 20 jaar: 2,0% 2,0%
2
De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank (in rov. 4.5.) overwogen en beslist dat [gedaagde partij] gehouden is de schade die [eisende partij] als gevolg van de mishandeling lijdt te vergoeden, dat de door [eisende partij] daarover gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen en dat de volgende schadeposten (opgesomd in rov. 4.52 van het tussenvonnis) kunnen worden toegewezen:
Verschenen schade:
1. Reis- en parkeerkosten: € 577,80
2. Oordoppen: € 681,72
3. Melatoninetabletten: € 90,94
4. Maagzuurremmers: € 983,40
5. Q10 tabletten: € 883,74
6. Oogdruppels: € 667,92
7. Eigen risico zorgverzekering: € 1.155,00
8. Kosten van een aanvullende zorgverzekering: € 505,32 +
Totaal: € 5.545,84
Toekomstige schade:
9. Reiskosten: € 1.450,02
10. Oordoppen: € 2.798,64
11. Maagzuurremmers: € 6.973,20
12. Q10 tabletten: € 6.266,52
13. Oogdruppels: € 4.736,16
14. Eigen risico zorgverzekering: € 10.010,00
15. Premie aanvullende zorgverzekering: € 2.160,00 +
Totaal: € 34.394,54
2.2.
[eisende partij] is in de gelegenheid gesteld om een berekening te maken van het gekapitaliseerde bedrag van de toekomstige schadeposten, met inachtneming van de in het tussenvonnis genoemde schadebedragen per jaar en de volgende percentages van inflatie en rendement (zie rov. 4.54-4.56 van het tussenvonnis):
Inflatie: Rendement:
0-5 jaar: 1,5% 0,0 %
6-20 jaar: 2,0% 1,4%
> 20 jaar: 2,0% 2,0%
2.3.
[eisende partij] heeft bij akte een berekening overgelegd die zij heeft gemaakt met de rekentool van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: NRL). De uitkomst van deze berekening is dat de toekomstige schade in gekapitaliseerde vorm € 39.213,00 bedraagt. [gedaagde partij] schrijft in haar akte van 28 april 2021 dat zij kennis heeft genomen van de door [eisende partij] in het geding gebrachte berekening en dat zij zich voor de berekening van de gekapitaliseerde toekomstige schade refereert aan het oordeel van de rechtbank.
2.4.
De rechtbank acht de door [eisende partij] overgelegde berekening inzichtelijk en constateert dat de daarin gehanteerde uitgangspunten overeenstemmen met die die in het tussenvonnis zijn vastgesteld. De rechtbank neemt de verder niet betwiste uitkomst daarvan daarom over. Dit betekent dat voor de toekomstige gekapitaliseerde schade als gevolg van de mishandeling die [gedaagde partij] moet betalen aan [eisende partij] een bedrag van € 39.213,00 zal worden toegewezen.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde partij] als hoofdsom de volgende schadevergoeding aan [eisende partij] moet vergoeden:
- totaal verschenen schade: € 5.545,84
- gekapitaliseerde toekomstige schade: € 39.213,00.
Zoals overwogen in het tussenvonnis (rov. 4.53) is [gedaagde partij] over de verschenen schade van € 5.545,84 wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag der dagvaarding, 10 februari 2020, tot aan de dag van volledige betaling. Zoals eveneens in het tussenvonnis overwogen (vanaf rov. 4.50) komen de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
2.6.
[gedaagde partij] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de vordering van [eisende partij] echter ook voor een aanzienlijk deel is afgewezen ziet de rechtbank reden om bij de begroting en veroordeling aan te sluiten bij tarieven die horen bij het toegewezen geldbedrag.
2.7.
[gedaagde partij] heeft betoogd dat bij een eventuele proceskostenveroordeling rekening moet worden gehouden met de extra kosten die [gedaagde partij] heeft gemaakt doordat [eisende partij] kort voor de mondelinge behandeling een akte eiswijziging heeft ingediend. Hierdoor heeft [gedaagde partij] een extra proceshandeling in de vorm van de akte van 20 januari 2021 moeten maken en moest zij een hoger griffierecht betalen. [gedaagde partij] stelt dat deze kosten niet voor haar rekening moeten komen.
2.8.
De rechtbank overweegt dat een eiswijziging in beginsel ook ter zitting mag worden genomen, zodat dit, in het algemeen, geen reden is om het in het kader van een proceskostenveroordeling door de wederpartij te vergoeden griffierecht te matigen. Zoals echter overwogen wordt hier bij de begroting van de proceskosten aangesloten bij het toegewezen bedrag en blijft in dit geval ook het verschil in griffierecht als gevolg van de verhoging, die niet toegewezen is, voor rekening van [eisende partij] . Naar het oordeel van de rechtbank kan [eisende partij] voorts worden toegerekend dat zij de uitgebreide aanvullende producties en de akte eiswijziging met de herziene schadestaat pas vlak voor de mondelinge behandeling heeft toezonden, zodat [gedaagde partij] daarop ter zitting niet meer adequaat kon reageren en een extra proceshandeling van [gedaagde partij] in de vorm van de akte van 20 januari 2021 noodzakelijk was. De rechtbank zal om die reden op het salaris advocaat een half punt in mindering brengen, zodat voor dit onderdeel geen tweeënhalf maar twee punten zal worden toegekend (artikel 237 lid 1 Rv).
2.9.
De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- explootkosten € 105,12
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (2 punt × tarief IV € 1.114,00)
Totaal € 3.285,12
2.10.
De wettelijke rente over de proceskostenveroordeling komt voor vergoeding in aanmerking en zal worden toegewezen als hierna in de beslissing zal worden bepaald. ECLI:NL:RBGEL:2021:3828