RBZWB 090719 kapitalisatie op basis van conceptrichtlijn Rente en Inflatie van De Letselschade Raad
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 090719 ernstig letsel 13 jarige; zonder ongeval zou zij gedurende de volledige loopbaan fulltime gewerkt hebben
- kapitalisatie op basis van conceptrichtlijn Rente en Inflatie van De Letselschade Raad
- verzocht 49 uur 6 minuten x € 260,00 resp. € 150,00 = € 16.898,86, toegewezen € 14.696,66
zie voor de richtlijn: www.letselschademagazine.nl/kapitalisatie-in-letselschadezaken/de-letselschade-raad-richtlijn-rente-en-inflatie
zie ook de nadere toelichting van E.J. Bakker op Linkedin
rekenrente
4.6.
[ verzoekster ] beroept zich ter onderbouwing van haar primaire standpunt over de wijze waarop de toekomstige schade dient te worden gekapitaliseerd op de conceptrichtlijn van juli 2017 van Stichting De Letselschade Raad, waarin vermeld is dat bij de kapitalisatie van toekomstige schade gedurende de eerste vijf jaar na kapitalisatiedatum een rente van 1,3% en een inflatie van 1,5% dient te worden gehanteerd, dat vervolgens gedurende vijftien jaar een rente van 2,2% en een inflatie van l,6% dient te worden gehanteerd en dat daarna moet worden uitgegaan van een rente van 3,6% en een inflatie van 1,9%. Zij heeft naar voren gebracht dat deskundigen, waaronder de heer ing. E.J. Bakker, rekenkundig expert (hierna: Bakker), zich In de Werkgroep Normering van De Letselschade Raad jarenlang bezig hebben gehouden met het maken van de richtlijn en dat met alle input uit het veld, ook van de zijde van verzekeraars, rekening is gehouden. Daarnaast verwijst zij naar deskundigenadviezen van 14 januari 2019 en 3 mei 2019 van Bakker.
4.7.
Goudse stelt zich met verwijzing naar (veel) jurisprudentie op het standpunt dat voor de eerste twintig jaar vanaf de kapitalisatie dient te worden uitgegaan van een rekenrente van 2% (het saldo van 4% rente en 2% inflatie) en vervolgens van een rekenrente van 3% (naar de rechtbank begrijpthet saldo van 6% rente en 3% inflatie). Zij stelt dat de rente nu historisch laag is maar dat dit beeld kan veranderen. Met verwijzing naar het verloop van de consumenten prijsindex (CPI) stelt zij dat de inflatie al jaren daalt en inmiddels minder dan 2% bedraagt, dat die daling volgens cijfers van het CPB doorzet, zodater weinig basis is om bij de berekening van de rekenrente uit te gaan van een inflatie van 2%, zeker waar het kortere looptijden betreft. Volgens Goudse zijn de in de conceptrichtlijn genoemde percentages te negatiefen te weinig onderbouwd om daaruit conclusies te kunnen trekken over de rente- en inflatie ontwikkelingen over een periode van nagenoeg tachtig jaar (de looptijd van de schade). Zij voert aan dat de conceptrichtlijn nog immer niet door De Letselschade Raad is aangenomen vanwege ernstige kritiekvan 'de achterban' en dat deze niet kan rekenen op voldoende draagvlak van de partijen die zich in De Letselschade Raad hebben verenigd.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat het ook ten aanzien van de toekomstige rente- en inflatieontwikkeling aankomt op de redelijke verwachting van de rechter die over de feiten oordeelt. Het gekapitaliseerde bedrag is bedoeld om daarmee toekomstige, periodiek te lijden schade te dekken, waaronder arbeidsvermogensschade, Daarmee strookt dat van [ verzoekster ] redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij ter verkrijging van rendement over de gekapitaliseerde schade zodanige risico's met het aan haar uit te keren bedrag neemt dat haar bestaanszekerheid in de toekomst kan worden aangetast.
4.9.
In de conceptrichtlijn is vermeld dat de rente op de korte termijn (de eerste vijf jaar na kapitalisatiedatum) is vastgesteld door uit te gaan van het gemiddelde van de 'vijfjaars voortschrijdende gemiddelde spaarrente afgelopen 5 jaar' en de gemiddelde rente over de komende vijf jaar volgens cijfers vari het Centraal Plan Bureau (CPB) en dat de inflatie op de korte termijn is bepaald op het gemiddelde van de 'historisch gemiddelde inflatie' over de afgelopen vijf jaar volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de gemiddelde inflatie in de komende vijf jaar volgens cijfers van het CPB. De rente en inflatie op de middellange termijn (het zesde tot en met het twintigste jaar na kapitalisatiedatum) zijn volgens de conceptrichtlijn gebaseerd op het gemiddelde van het historisch gemiddelde op staatsleningen en inflatie in de afgelopen twintig jaar volgens cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) en het CBS en.de gemiddelde rente en inflatie op basis van een ingroeipad naar de lange termijn rente en inflatie volgens de Ultimate Forward Rate (UFR) voor pensioenfondsen en verzekeraars. De rente en inflatie op de lange termijn (eenentwintig jaar en volgende na kapitalisatiedaturn) zijn gebaseerd op het gemiddelde van het historisch gemiddelde op staatleningen volgens cijfers van DNB en inflatie volgens cijfers van het CBS en de lange termijn rente en inflatie afgeleid van de UFR. De cijfers van DNB, CBS, CPB en de UFR en de wijze waarop deze in de conceptrichtlijn zijn toegepast zijn nader toegelicht in de rapportage van 14 januari 2019 van Bakker. In deze rapportage heeft Bakker de in de conceptrichtlijn genoemde normpercentages voorts afgezet tegen de toepassing van rente en inflatie buiten de Nederlandse letselschadepraktijk, zoals die bij het verstrekken van lijfrenteverzekeringen (rekenrente van 0,5% voor een looptijd van 40 jaar) en de in Groot-Brittannië toegepaste 'Ogden tables' (discount rate bij kapitalisatie vanaf 2017 - 0,75%).
4.10.
De rechtbank overweegt allereerst dat De Letselschade Raad zich profileert als een onafhankelijke en overkoepelende organisatie die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken, waaronder het Verbond van Verzekeraars. Uit de toelichting in de conceptrichtlijn blijkt dat de deskundigen van de Werkgroep Normering zijn benoemd door het Platformoverleg (het hoogste orgaan van De Letselschade Raad) en dat zij optreden namens een achterban met wie de leden van de werkgroep regelmatig overleg hebben gehad. Niet weersproken is dat het Verbond van Verzekeraars, waarvan Goudse lid is, betrokken is geweest bij de totstandkoming van de conceptrichtlijn en dat de verzekeraars hun visie bij die totstandkoming naar voren hebben kunnen brengen.
4.11.
De rechtbank constateert dat de Werkgroep Normering bij de vaststelling van de normpercentages is uitgegaan van de juiste, hiervoor genoemde toetsingsmaatstaf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Goudse onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Werkgroep Normering bij de vaststelling van de normpercentages een juist gebruik heeft gemaakt van de in de conceptrichtlijn genoemde bronnen en dat de cijfers waarop die percentages zijn gebaseerd juist zijn. In dit verband is van belang dat Bakker heeft gemotiveerd dat het grootste deel van de schade wordt geleden voor de pensioengerechtigde leeftijd en dat wegens de periodieke afname van de ineens uitgekeerde schadevergoeding de rente in de beginperiode na de kapitalisatie in hoge mate bepalend is voor de vraag of de schade aan het eind van de looptijd is gedekt, zodat een zeer lange looptijd niet zonder meer een hoge rente rechtvaardigt. Wat de kritiek van 'de achterban' op de conceptrichtlijn precies inhoudt, heeft Goudse niet gesteld. Dat de inflatie al geruime tijd daalt en op korte termijn een inflatie van minder dan 2% te verwachten is, strookt met de in de conceptrichtlijn genoemde normpercentages.
4.12.
De in de conceptrichtlijn genoemde normpercentages met de toelichting van Bakker in zijn rapport van 14 januari 2019 zijn goed en inzichtelijk onderbouwd. Toepassing van de meergenoemde toetsingsmaatstaf op de berekening van de toekomstige schade die [ verzoekster ] lijdt, brengt gelet op het voorgaande mee dat op grond van de conceptrichtlijn zoals deze is toegelicht door Bakker, redelijkerwijs kan worden uitgegaan van de rente- en inflatieontwikkeling als genoemd ini die richtlijn. Dat, zoals Goudse heeft betoogd, andere rechters zijn uitgegaan van andere rente- en inflatiepercentages bij de kapitalisatie van langlopende schades, kan aan het oordeel van de rechtbank niet afdoen, reeds nu het hier gaat om de berekening van schade over een andere periode (waarover een andere redelijke verwachting kan bestaan) en de rechtbank de in de door Goudse genoemde uitspraken genoemde deskundigenrapportages en het door partijen in verband daarmee gevoerde debat niet goed kan beoordelen.
Het verzoek van [ verzoekster ] om voor recht te verklaren dat bij de berekening van haar toekomstige schade moet worden uitgegaan van de in de conceptrichtlijn genoemde rente- en inflatiepercentages zal worden toegewezen.
Met dank aan mevrouw mr. J. Broeders, Asselbergs & Klinkhamer Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBZWB-090719 , ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:RBZWB:2019:3178