Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 290119 Hof kapitaliseert huishoudelijke hulp; aansluiting bij richtlijn DLR; € 10,00 per uur; 8,5 uur p/w

GHARL 290119 ongval 1992; VAV na arbeidsdeskundig- en bedrijfseconomisch onderzoek tzv schade 22 jarige in agrarisch bedrijf ouders;
- Hof kapitaliseert huishoudelijke hulp; aansluiting bij richtlijn DLR; € 10,00 per uur; 8,5 uur p/w;
- Hof kapitaliseert zelfwerkzaamheid o.b.v. richtlijn DLR; € 1.140,- per jaar x 1,3 = € 1.482,- p/j. tot 70ste
 levensjaar;
- PWS en HNP; ; € 10.000,00; bepaald naar normen en bedragen die rechters in 1992 aan smartengeld toekenden;

- kosten STOLN (Slond) 15% (65.340) niet redelijk, € 15.000,00 wel, Engelgeer 50% € 12.367,50, Letsel.nl 100% € 29.214,99

Uitspraak kreeg een vervolg in: PHR-060320-deskundigenbericht-bedrijfseconoom-vav-agrarier

Grief 2 – huishoudelijke hulp

3.16
Met grief 2 komt [appellant] op tegen het door de rechtbank vastgestelde aantal uren huishoudelijke hulp en de inzet van zijn moeder. [appellant] stelt dat zijn moeder hem van 2010 niet meer helpt in de huishouding en dat uitgegaan dient te worden van een behoefte aan huishoudelijke hulp van 8,5 uur per week. Vanaf 2010 maakt [appellant] gebruik van een huishoudelijke hulp die hij € 15,- per uur (zwart) betaalt, zo stelt hij. Het hof zal voor de behoefte aan huishoudelijke hulp uitgaan van het rapport van Artoos. Verder gaat het hof uit van de feitelijke gegevens dat [appellant] tot 2012 in de stacaravan op het terrein van zijn ouders woonde (rapport par. 4.9), dat hij aan huishoudelijke werkzaamheden weinig tijd besteedde en dat zijn moeder voor de warme maaltijden en de was zorgde (rapport par. 8.4). Artoos gaat ervan uit in haar berekening dat [appellant] in de hypothetische situatie (dat hij 60 uur per week zou werken) geen huishoudelijke hulp zou hebben gehad (of genomen). In die hypothetische situatie is Artoos ervan uitgegaan dat 12,2 uren per week aan huishoudelijke taken zou zijn besteed (uitgaande van bewoning van de woning op nr. 27). In de feitelijke situatie, zolang hij nog bij zijn ouders op het terrein woont en zijn moeder hem (als alleenstaande agrariër) helpt met bepaalde huishoudelijke taken en hij kan mee-eten wordt het aandeel van de moeder begroot op 8,5 uren per week (in de kolom AD). In de bijlage 4 bij het rapport wordt een uitval aan uren voor [appellant] begroot (vooral zorg voor de woning en strijken, opvouwen, opruimen wasgoed) op 3 uren per week. Uitgaande van de behoefte van 12,2 uren per week zou dan een behoefte resteren (dus zonder de inbreng van de moeder) van 9,2 uren per week; [appellant] rekent echter met 8,5 uren per week hetgeen het hof ook zeer reëel acht. Het hof ziet, tegen de achtergrond van het rapport van Artoos, ook geen aanleiding om voor de periode dat [appellant] in de stacaravan heeft gewoond, van een lager urenaantal uit te gaan. Van [appellant] kan verder, anders dan ASR suggereert, niet worden gevergd ter vervanging van de inzet van zijn moeder op zoek te gaan naar gratis hulp in de familie. De stelling van [appellant] dat hij al vanaf 2010 een hulp in de huishouding heeft die hij € 15,- per uur zwart betaalt is op geen enkele wijze onderbouwd en is ook niet opgenomen in het rapport van Artoos, hetgeen toch wel voor de hand had gelegen als daarvan toen al sprake was. Deze stelling verwerpt het hof, evenals de rechtbank. De rechtbank heeft wat betreft het uurtarief voor een huishoudelijke hulp aansluiting gezocht bij de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp (waarin werd uitgegaan van € 9,- per uur; vanaf 2018 geldt een aanbevolen uurtarief van € 9,50) en het uurtarief vastgesteld op € 10,- waarbij het hof zich aansluit. Dat betekent dat voor de periode 1993-2012 toewijsbaar is het door de rechtbank begrote en gekapitaliseerde bedrag van € 22.110,34. In de door [appellant] overgelegde schadestaat (prod. 25 bij akte uitlating schadestaat d.d. 11 maart 2015) heeft [appellant] echter ook de toekomstige schade voor huishoudelijke hulp berekend en gekapitaliseerd (22 jaar vanaf 2015 = 2037) doch hierover heeft de rechtbank kennelijk geen beslissing gegeven. Onder grief 2 (mvg sub 59-62) heeft [appellant] dit onderdeel van de vordering nogmaals onder de aandacht van het hof gebracht. Hij vordert thans dat deze jaarschade gekapitaliseerd wordt tot aan zijn 75e levensjaar (2041). ASR heeft in de memorie van antwoord weersproken dat 75 jaar een gangbare eindleeftijd is en heeft gewezen op de al genoemde Richtlijn. Het hof constateert dat in de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van 2018 geen eindleeftijd meer wordt genoemd. Het hof zal echter wel een eindleeftijd vaststellen en deze naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op 70 jaar, omdat het niet ongebruikelijk zal zijn dat na die leeftijd toch huishoudelijke hulp zal worden ingeschakeld ook door gezonde senioren. Het hof volgt [appellant] verder in de gestelde behoefte aan huishoudelijke hulp van 8,5 uren per week, maar dan wel tegen een uurtarief van € 10,-. Voor de periode 2013 tot en met 2016 gaat het dan om 8,5 uren x € 10,- x 48 weken hetgeen neerkomt op een jaarlijks bedrag van € 4.080,- en over 4 jaren op een bedrag van € 16.320,-; hierover is dan wel de wettelijke rente verschuldigd per verschenen jaar. Vanaf 2017 tot (afgerond) 2037 zal de jaarschade gekapitaliseerd worden met een rekenrente van 2% over de eerste vijf jaar en daarna met een rekenrente van 3% over de resterende vijftien jaren. Grief 2 slaagt deels. ECLI:NL:GHARL:2019:801