RBGEL 300322 vordering Huishoudelijke Hulp en Zelfwerkzaamheid vallen binnen reikwijdte richtlijn DLR; toewijzing (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 300322 hersenschade na mishandeling, 2 maanden opname in ziekenhuis en revalidatiekliniek, daarna revalidatie met restgevolgen; smartengeld € 6000,00
- vordering Huishoudelijke Hulp en Zelfwerkzaamheid vallen binnen reikwijdte richtlijn DLR; toewijzing
- toewijzing studievertraging cf richtlijn DLR; normschadebedrag Mbo-opleiding € 16.850,00 (vordering beperkt tot 1 jaar)
2
De feiten
2.1.
Tussen [eiser, gedaagde in verzet] en [onderbewindgestelde] (hierna: [onderbewindgestelde] ) heeft in de vroege ochtend van 18 februari 2018 op het Velperplein in Arnhem een incident plaatsgevonden, waarbij [eiser, gedaagde in verzet] door [onderbewindgestelde] is geduwd. Door deze duw is [eiser, gedaagde in verzet] achterwaarts op zijn achterhoofd gevallen.
2.2.
Na zijn val is [eiser, gedaagde in verzet] met spoed overgebracht naar het Rijnstate Ziekenhuis in Arnhem. Diezelfde nacht is hij overgebracht naar het neurologisch centrum van het UMC Utrecht. Bij [eiser, gedaagde in verzet] is ernstig traumatisch schedelhersenletsel vastgesteld met gehoorbeenketen dislocatie. In de periode 18 t/m 21 februari 2018 verbleef [eiser, gedaagde in verzet] in het UMC Utrecht. Daarna is [eiser, gedaagde in verzet] t/m 29 maart 2018 opgenomen geweest op de afdeling neurologie van het Rijnstate ziekenhuis. Vervolgens heeft hij vier weken in revalidatiekliniek Klimmendaal in Arnhem verbleven. Sindsdien volgt hij een poliklinisch revalidatietraject. Deze poliklinische revalidatie heeft t/m april 2019 plaatsgevonden bij Klimmendaal. Daarna is de revalidatie poliklinisch voortgezet bij [revalidatiekliniek] in [vestigingsplaats] .
2.3.
Na zijn ontslag uit Klimmendaal heeft [eiser, gedaagde in verzet] ongeveer zes weken bij zijn vader ingewoond in Duiven. Daarna is [eiser, gedaagde in verzet] weer in zijn eigen huurappartement in [woonplaats 1] gaan wonen.
2.4.
Bij uitspraak van de politierechter van deze rechtbank van 21 maart 2019 (parketnummer: 05-840149-18) is [onderbewindgestelde] veroordeeld voor mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De politierechter heeft [onderbewindgestelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. De vordering van [eiser, gedaagde in verzet] als benadeelde partij is daarbij toegewezen tot een bedrag van € 6.637,24, vermeerderd met de wettelijke rente.
3
De vorderingen
3.1.
Bij inleidende dagvaarding gericht tegen [onderbewindgestelde] vordert [eiser, gedaagde in verzet] om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [onderbewindgestelde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser, gedaagde in verzet] heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling op 18 februari 2018;
II. [onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.083,40 aan [eiser, gedaagde in verzet] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot het moment van algehele voldoening, en
III. [onderbewindgestelde] te veroordelen tot betaling van een nader te bepalen schadevergoeding aan [eiser, gedaagde in verzet] wegens de economische kwetsbaarheid en toekomstig verlies aan verdienvermogen als gevolg van de mishandeling op 18 februari 2018, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser, gedaagde in verzet] een onrechtmatige daad ten grondslag. Ten gevolge van de mishandeling door [onderbewindgestelde] op 18 februari 2018 en de daarop volgende val op zijn achterhoofd heeft hij ernstig hersenletsel opgelopen. Daardoor heeft [eiser, gedaagde in verzet] materiële en immateriële schade geleden en zal hij ook in de toekomst schade lijden.
3.3.
In het door deze rechtbank op 18 augustus 2021 tussen [eiser, gedaagde in verzet] en [onderbewindgestelde] gewezen verstekvonnis is - onder meer - voor recht verklaard dat [onderbewindgestelde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser, gedaagde in verzet] heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling op 18 februari 2018. [onderbewindgestelde] is veroordeeld tot betaling aan [eiser, gedaagde in verzet] van € 70.052,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021, en de proceskosten.
3.4.
Bij verzetdagvaarding van 23 september 2021 vordert de bewindvoerder vernietiging van het verstekvonnis en stelt zij zich op het standpunt dat [eiser, gedaagde in verzet] alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen dan wel dat deze (gedeeltelijk) moeten worden afgewezen. Volgens de bewindvoerder is [eiser, gedaagde in verzet] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen omdat ten tijde van het uitbrengen van zijn inleidende dagvaarding de goederen van [onderbewindgestelde] onder bewind waren gesteld. [eiser, gedaagde in verzet] had daarom de bewindvoerder moeten dagvaarden en niet [onderbewindgestelde] in persoon. De bewindvoerder stelt daarnaast dat sprake is van eigen schuld van [eiser, gedaagde in verzet] . [eiser, gedaagde in verzet] heeft in dronken toestand en in groepsverband [onderbewindgestelde] lastiggevallen en racistisch benaderd. Tot slot betwist de bewindvoerder de hoogte van verschillende door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde schadeposten.
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] zijn eis gewijzigd/verbeterd. De bewindvoerder heeft tegen deze eiswijziging geen bezwaar gemaakt. [eiser, gedaagde in verzet] vordert thans om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [onderbewindgestelde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser, gedaagde in verzet] en dat [onderbewindgestelde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser, gedaagde in verzet] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling op 18 februari 2018;
II. de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 70.576,26 aan voorschot op de geleden schade, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot het moment der algehele voldoening; en
III. de bewindvoerder te veroordelen tot betaling van een nader vast te stellen schadevergoeding aan [eiser, gedaagde in verzet] wegens de economische kwetsbaarheid en (toekomstig) verlies aan verdienvermogen als gevolg van de mishandeling op 18 februari 2018, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4
De beoordeling
Vooraf en ontvankelijkheid [eiser, gedaagde in verzet]
4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. De bewindvoerder kan dan ook in haar verzet worden ontvangen.
4.2.
Bij beschikking van 10 juli 2018 is door de kantonrechter van deze rechtbank vanaf 25 juli 2018 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [onderbewindgestelde] wegens lichamelijke of geestelijke toestand. Hierbij is de bewindvoerder in haar hoedanigheid benoemd. Gedurende het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan [onderbewindgestelde] , maar - onder voorwaarden - aan de bewindvoerder. Een bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte, zo bepaalt artikel 1:441 lid 1 BW. Hiermee strookt dat een bewindvoerder in een eventueel geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Wel geldt dat als een procedure met betrekking tot een onder bewind gesteld goed tegen de rechthebbende zelf is ingesteld door een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, dat de redelijke belangen van de wederpartij en het algemene belang van een vlot verlopend rechtsverkeer vergen, dat het bewind niet aan de wederpartij kan worden tegengeworpen (zie: Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende grond om [eiser, gedaagde in verzet] niet-ontvankelijk te verklaren. Met de bewindvoerder is de rechtbank van oordeel dat de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] tegen de bewindvoerder moest worden ingesteld en niet tegen [onderbewindgestelde] . Ook is de rechtbank van oordeel dat [eiser, gedaagde in verzet] ten tijde van het uitbrengen van zijn inleidende dagvaarding op de hoogte had kunnen en ook moeten zijn van de onderbewindstelling van [onderbewindgestelde] . Immers, het bewind was op de juiste wijze ingeschreven in het openbare curatele- en bewindregister. Aangezien de verzetdagvaarding is uitgebracht door de bewindvoerder en zij hierin heeft geconcludeerd voor antwoord is niet-ontvankelijk verklaring niet meer aan de orde. De verzetprocedure geldt immers als een voortzetting van de verstekprocedure en de bewindvoerder is in deze procedure de formele procespartij geworden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de bewindvoerder, door de omissie van [eiser, gedaagde in verzet] , is benadeeld in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer.
4.4.
[eiser, gedaagde in verzet] is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen. Wel zal de rechtbank bij de proceskostenveroordeling rekening houden met de omissie van [eiser, gedaagde in verzet] .
De inhoudelijke beoordeling
4.5.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van een onrechtmatige daad die door [onderbewindgestelde] jegens [eiser, gedaagde in verzet] is gepleegd. Gelet op de dwingende bewijskracht van het vonnis van de politierechter en bij gebreke van een betwisting door de bewindvoerder, staat vast dat [onderbewindgestelde] [eiser, gedaagde in verzet] op 18 februari 2018 heeft mishandeld door hem te duwen. Door deze mishandeling is [eiser, gedaagde in verzet] ten val is gekomen. Het causaal verband tussen dat onrechtmatig handelen en de gestelde schade is niet betwist, zodat de rechtbank ook daarvan uitgaat.
Eigen schuld [eiser, gedaagde in verzet]
4.6.
De bewindvoerder beroept zich op de aanwezigheid van eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan de zijde van [eiser, gedaagde in verzet] . De bewindvoerder stelt dat de schade van [eiser, gedaagde in verzet] mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser, gedaagde in verzet] kan worden toegerekend. De bewindvoerder stelt dat een groep van vijf personen, waaronder [eiser, gedaagde in verzet] , in dronken toestand [onderbewindgestelde] zonder aanleiding lastigviel en hem beledigde door het maken van racistische opmerkingen. Nadat de groep personen [onderbewindgestelde] had ingesloten, duwde [eiser, gedaagde in verzet] zonder aanleiding [onderbewindgestelde] . [onderbewindgestelde] verweerde zich hierop door [eiser, gedaagde in verzet] een duw te geven, aldus nog steeds de bewindvoerder. De lezing van de bewindvoerder is tijdens de mondelinge behandeling door [onderbewindgestelde] onderschreven. [eiser, gedaagde in verzet] betwist de lezing van de bewindvoerder en wijst daarbij onder meer op een verklaring van de [betrokkene] . De lezing van [betrokkene] staat haaks op die van de bewindvoerder en [onderbewindgestelde] .
4.7.
De rechtbank overweegt dat wanneer de lezing van de bewindvoerder zou komen vast te staan, de vergoedingsplicht van de bewindvoerder ingevolge artikel 6:101 BW dient te worden verminderd. Het handelen van [eiser, gedaagde in verzet] voorafgaand aan de door [onderbewindgestelde] gegeven duw zou een aan [eiser, gedaagde in verzet] toe te rekenen omstandigheid opleveren die heeft bijgedragen aan zijn eigen schade. Aangezien de bewindvoerder zich beroept op het rechtsgevolg van haar stelling dat [eiser, gedaagde in verzet] eigen schuld heeft aan het incident op 18 februari 2018 en gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser, gedaagde in verzet] , volgt uit de hoofdregel van bewijsrecht (artikel 150 Rv) dat de bewijslast van de aanwezigheid van eigen schuld rust op de bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder het door haar gedane bewijsaanbod op dit onderdeel ingetrokken. Wel heeft zij het ‘eigen schuld’-verweer uitdrukkelijk gehandhaafd. Ter toelichting voert de bewindvoerder aan dat het feitenrelaas zoals opgenomen in de verzetdagvaarding en welk relaas door [onderbewindgestelde] is onderschreven, geen steun vindt in het politiedossier. Het politiedossier heeft de bewindvoerder pas na betekening van de verzetdagvaarding in kunnen zien. De bewindvoerder heeft daaraan ter mondelinge behandeling de conclusie verbonden dat zij niet in staat is bewijs te leveren van haar stelling. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank ook ambtshalve geen grond voor het opdragen van getuigenbewijs.
4.8.
Dit heeft tot gevolg dat niet is komen vast te staan dat [eiser, gedaagde in verzet] eigen schuld heeft aan de mishandeling door [onderbewindgestelde] en de daardoor door hem geleden en nog te lijden schade. De rechtbank wijst het beroep op eigen schuld dan ook af.
Schade [eiser, gedaagde in verzet]
4.9.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert vergoeding van door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Zijn schade heeft [eiser, gedaagde in verzet] onderverdeeld in verschillende posten. De rechtbank zal hierna op basis van de door [eiser, gedaagde in verzet] gehanteerde onderverdeling de schade van [eiser, gedaagde in verzet] bespreken. Hierbij zullen de betwistingen van de bewindvoerder worden betrokken.
4.10.
Ter inleiding overweegt de rechtbank als volgt. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat [eiser, gedaagde in verzet] zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (de mishandeling door [onderbewindgestelde] ) niet had plaatsgevonden. De schade wordt aldus berekend met inachtneming van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. De schade wordt zo veel als mogelijk concreet berekend en, indien dit niet mogelijk is, zo goed als mogelijk geschat (op grond van artikel 6:97 BW). Voor vergoeding komt voorts slechts die schade in aanmerking die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
4.11.
De politierechter heeft in het vonnis van 21 maart 2019 aan [eiser, gedaagde in verzet] een schadevergoeding toegekend van € 6.637,24. Dit bedrag is door de bewindvoerder ook al betaald aan [eiser, gedaagde in verzet] . Tijdens de mondelinge behandeling is onweersproken door [eiser, gedaagde in verzet] gesteld dat dit bedrag bestaat uit een voorschot van € 3.750,00 op de door [eiser, gedaagde in verzet] geleden immateriële schade. Daarnaast heeft de politierechter aan [eiser, gedaagde in verzet] een bedrag van € 2.889,24 toegekend aan materiële schadevergoeding in verband met de volgende schadeposten van [eiser, gedaagde in verzet] :
Kleding | € 300,00 |
Medische kosten 2018 en 2019 | 770 |
Vergoeding opname ziekenhuis en revalidatiekliniek | 1.620,00 |
Opvragen medische informatie | 99,24 |
Contractuele boete i.v.m. lease fiets | 50 |
Telefoon- en administratiekosten | 50 |
Totaal | € 2.889,24. |
Genoemde schadeposten heeft [eiser, gedaagde in verzet] ook opgenomen in zijn dagvaarding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] toegelicht dat deze posten dienen te worden verrekend met het schadebedrag dat de politierechter aan materiële schadevergoeding heeft toegewezen. De bewindvoerder heeft hiermee ingestemd. De rechtbank zal deze schadeposten dan ook niet meer inhoudelijk beoordelen (met uitzondering van de medische kosten over 2018) en de daarop betrekking hebbende betwistingen van de bewindvoerder onbesproken laten. Het geconstateerde verschil van € 2,00 (in het door de politierechter toegewezen schadebedrag) in het nadeel van [eiser, gedaagde in verzet] zal verder buiten beschouwing worden gelaten.
Immateriële schade (smartengeld)
4.12.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert € 25.000,00 aan smartengeld. Ter onderbouwing daarvan wijst hij op de omstandigheid dat hij vier jaar na de mishandeling nog altijd fysieke en psychische klachten ondervindt van de mishandeling. Hij is ruim twee maanden opgenomen geweest in twee ziekenhuizen en een revalidatiekliniek. Aansluitend heeft hij langdurig moeten revalideren. Ook heeft [eiser, gedaagde in verzet] een gehoorbeschadiging opgelopen, hij hoort met zijn rechteroor 30% minder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] zelf nog toegelicht dat met name zijn snelheid van denken is afgenomen. Dat belemmert hem bij dagelijkse activiteiten en bij het uitoefenen van hobby’s, zoals bijvoorbeeld voetbal.
4.13.
De bewindvoerder onderkent dat de mishandeling een enorme impact op het leven van [eiser, gedaagde in verzet] heeft. Dit onderschrijft ook [onderbewindgestelde] . De bewindvoerder meent echter dat het bedrag dat [eiser, gedaagde in verzet] vordert te hoog is in vergelijking met soortgelijke gevallen en stelt zich op het standpunt dat een vergoeding van immateriële schade van € 5.000,00 passend is.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW aangesloten wordt bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de inflatie). Bij de vaststelling dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
4.15.
Bij de bepaling van de omvang van de immateriële schadevergoeding neemt de rechtbank de omstandigheden waarop [eiser, gedaagde in verzet] zich beroept tot uitgangspunt. De bewindvoerder heeft deze omstandigheden niet bestreden. De bewindvoerder wijst er enkel op dat de door [eiser, gedaagde in verzet] aangehaalde voorbeelden uit de Smartengeldgids niet te vergelijken zijn met de situatie van [eiser, gedaagde in verzet] .
4.16.
De rechtbank heeft acht geslagen op de door [eiser, gedaagde in verzet] genoemde voorbeelden uit de Smartengeldgids (nummers 795 en 2336 editie 2020). De gevallen die [eiser, gedaagde in verzet] noemt gaan over letsel dat is ontstaan door een enkelvoudige mishandeling. Meer specifiek gaat het om hersenletsel ten gevolge van een val op het achterhoofd. In zoverre zijn de aangehaalde voorbeelden vergelijkbaar met de situatie van [eiser, gedaagde in verzet] . Wel stelt de rechtbank vast dat in beide voorbeelden het slachtoffer een periode in (kunstmatige) coma heeft verkeerd. In zaak 795 was daarnaast sprake van levensgevaar, meerdere operaties en een ontsierend litteken op een zichtbare plaats. Tot slot is in beide aangehaalde zaken sprake van een veelheid aan blijvende restgevolgen. In zoverre zijn de aangehaalde zaken niet vergelijkbaar met de situatie van [eiser, gedaagde in verzet] . Bij [eiser, gedaagde in verzet] is geen sprake geweest van een comateuze toestand en hij heeft niet in levensgevaar verkeerd. Ook heeft hij geen operaties ondergaan en is er geen sprake van zichtbare littekens. De rechtbank ziet aanleiding om voor de hoogte van het smartengeld aansluiting te zoeken bij drie andere voorbeelden uit de Smartengeldgids (nummers 762, 770 en 898 editie 2020). In deze voorbeelden was ook sprake van hersenletsel na zinloos geweld. De omschreven gevolgen zijn ook vergelijkbaar met de klachten van [eiser, gedaagde in verzet] . Als smartengeld (geïndexeerde bedragen) is toegewezen respectievelijk: € 4.691,00 (nr. 762), € 5.786,00 (mr. 898) en € 6.523,00 (nr. 770). De rechtbank vindt relevant dat de mishandeling door [onderbewindgestelde] bestond uit een duw, die is gevolgd door een val op het achterhoofd. Er was aldus geen sprake van excessief geweld. Wel houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat bij [eiser, gedaagde in verzet] sprake is van (mogelijk) blijvende gehoorschade, bestaande uit een afname van 30% van het gehoor aan de rechterzijde. De rechtbank bepaalt het smartengeld, rekening houdend met alle relevante omstandigheden, op € 6.000,00.
4.17.
Op dit bedrag zal in mindering worden gebracht het in het strafproces toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 3.750,00. Na verrekening resteert dan een bedrag van € 2.250,00. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen.
Economische kwetsbaarheid
4.18.
[eiser, gedaagde in verzet] stelt dat hij als gevolg van de mishandeling niet aangeboren hersenletsel heeft opgelopen en dat daardoor zijn kansen op de arbeidsmarkt zijn verslechterd. Aldus is hij in een economisch kwetsbaardere positie komen te verkeren. Ter onderbouwing wijst [eiser, gedaagde in verzet] op diverse onderzoeken die door arbeidsdeskundigen zijn uitgevoerd ter vaststelling van de WIA-uitkering en een WGA-vervolguitkering. Diverse arbeidsdeskundigen hebben het verlies van de verdiencapaciteit berekend op 47,71%. [eiser, gedaagde in verzet] voert ook aan dat hij vanwege de mishandeling de opleiding PBGZ niveau 4 aan het ROC te [plaats] niet heeft kunnen afronden. [eiser, gedaagde in verzet] stelt dat hij nog niet in staat is om de omvang van zijn schade concreet te onderbouwen. Hij vordert daarom verwijzing naar de schadestaatprocedure. De bewindvoerder betwist het causaal verband tussen de mishandeling en de economische kwetsbaarheid. Zij stelt dat de behandelend revalidatiearts heeft geconstateerd dat [eiser, gedaagde in verzet] beperkt is in de organisatie van zijn dagelijkse activiteiten, opleiding, werk en administratie. Deze problemen deden zich volgens de bewindvoerder deels al pre-existent voor.
4.19.
De rechtbank overweegt dat het aannemelijk is dat [eiser, gedaagde in verzet] schade heeft geleden en in de toekomst zal lijden omdat hij door de mishandeling in een economisch kwetsbaardere positie is komen te verkeren. Dat [eiser, gedaagde in verzet] al voor de mishandeling in enige mate economisch kwetsbaar was vanwege de door de revalidatiearts beschreven problemen met de organisatie van zijn dagelijkse leven is vooralsnog niet gebleken. Indien hiervan al sprake is, dan zal daarmee bij de begroting van de schade in de schadestaatprocedure rekening gehouden kunnen worden. De vordering van [eiser, gedaagde in verzet] tot verwijzing van deze schadepost naar de schadestaatprocedure zal de rechtbank toewijzen.
Medische kosten 2020
4.20.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert vergoeding van het door hem in 2020 aan zijn zorgverzekeraar betaalde eigen risico. [eiser, gedaagde in verzet] heeft voldoende onderbouwd dat hij in 2020 aan zijn zorgverzekeraar € 385,00 heeft betaald als eigen risico voor medische verrichtingen die het gevolg zijn van de mishandeling. In zoverre komt zijn vordering voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank overweegt dat de politierechter aan [eiser, gedaagde in verzet] een schadevergoeding heeft toegekend voor het over 2018 en 2019 door [eiser, gedaagde in verzet] aan zijn zorgverzekeraar betaalde eigen risico. De politierechter heeft toegekend een bedrag van € 770,00 (tweemaal € 385,00). Uit de door [eiser, gedaagde in verzet] overgelegde stukken blijkt dat hij in 2018 aan zijn zorgverzekeraar € 324,00 heeft betaald aan eigen risico. De politierechter heeft aan [eiser, gedaagde in verzet] dan ook € 61,00 teveel toegekend. Tijdens de mondelinge behandeling is dit aan de orde gesteld. [eiser, gedaagde in verzet] heeft niet weersproken dat de politierechter een hoger bedrag heeft toegekend dan zijn daadwerkelijke schade. De rechtbank zal het teveel betaalde bedrag verrekenen met het eigen risico over 2020. Na verrekening blijft over een bedrag van € 324,00. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen.
Reiskosten
4.21.
Na vermindering van eis, vordert [eiser, gedaagde in verzet] € 1.642,54 als vergoeding voor de door hem gemaakte reiskosten naar de revalidatiekliniek. In de schadebegroting is opgenomen een NS jaarabonnement van € 407,00. De bewindvoerder heeft nut en noodzaak van het NS jaarabonnement betwist.
4.22.
Gelet op de door [eiser, gedaagde in verzet] gegeven verklaring tijdens de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat de kosten van het NS jaarabonnement voor vergoeding in aanmerking komen. Vanwege dit abonnement heeft [eiser, gedaagde in verzet] kosteloos kunnen reizen naar de revalidatiekliniek of kreeg hij 40% korting. Hierdoor heeft [eiser, gedaagde in verzet] , zoals hij zelf terecht heeft verklaard, in feite een kostenbesparing gerealiseerd op zijn reiskosten. De kostenbegroting komt de rechtbank ook verder redelijk voor, zodat het gevorderde bedrag van € 1.642,54 zal worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp en verzorging
4.23.
Onder verwijzing naar de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschade raad vordert [eiser, gedaagde in verzet] € 1.437,00 aan schadevergoeding vanwege de huishoudelijke hulp en mantelzorg die de vader van [eiser, gedaagde in verzet] heeft verleend in de periode direct volgend op het ontslag uit revalidatiekliniek Klimmendaal. De bewindvoerder betwist deze schadepost.
4.24.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] nader toegelicht waaruit de mantelzorg en ondersteuning door zijn vader bestond. De rechtbank overweegt dat de door zijn vader verleende mantelzorg en ondersteuning vallen binnen de reikwijdte van de genoemde Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp. Ook de onderliggende berekening is overeenkomstig deze richtlijn. Het door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde bedrag komt de rechtbank verder ook redelijk voor. De rechtbank zal dan ook als schadevergoeding € 1.437,00 toewijzen.
Verlies aan arbeidsvermogen
4.25.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert t/m september 2021 € 23.905,00 aan financiële compensatie vanwege verlies aan arbeidsvermogen. Voor de financiële schade die is en zal ontstaan in de periode na september 2021 vordert [eiser, gedaagde in verzet] verwijzing naar de schadestaatprocedure. Ter onderbouwing van zijn schade stelt [eiser, gedaagde in verzet] zich op het standpunt dat hij een hoger inkomen had genoten als hij niet was mishandeld. De bewindvoerder betwist het verlies aan arbeidsvermogen van [eiser, gedaagde in verzet] . Ook wijst de bewindvoerder erop dat [eiser, gedaagde in verzet] zijn vordering onvoldoende heeft toegelicht.
4.26.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] een eigen berekening gepresenteerd waaruit de omvang van het verlies aan arbeidsvermogen t/m september 2021 zou moeten blijken. [eiser, gedaagde in verzet] heeft afgezien van de inschakeling van een deskundige die op basis van objectieve uitgangspunten de omvang van deze schadepost kan berekenen. Voor zover de eigen berekening van [eiser, gedaagde in verzet] niet als basis kan dienen voor de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen t/m september 2021, heeft hij ter mondelinge behandeling verzocht ook deze schadepost naar de schadestaatprocedure te verwijzen.
De rechtbank overweegt dat uit de eigen berekening van [eiser, gedaagde in verzet] genoegzaam volgt dat hij in de periode t/m september 2021 een lager inkomen genoot in vergelijking met de situatie waarbij de mishandeling wordt weggedacht. Echter op basis van de eigen berekening van [eiser, gedaagde in verzet] kan de rechtbank de omvang van de door hem geleden schade t/m september 2021 niet zelf begroten. Zo betwist de bewindvoerder de juistheid van de berekeningen en de voor de berekening gebruikte cijfers. De rechtbank stelt vast dat [eiser, gedaagde in verzet] aan zijn berekening ten grondslag heeft gelegd de aanname dat hij in 2020 zijn opleiding zou afronden, dit ondanks zijn eigen verklaring dat hij een andere studie wil volgen en niet meer actief wil zijn als persoonlijk begeleider in de gehandicaptenzorg. Daarbij komt nog dat de advocaat van [eiser, gedaagde in verzet] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de berekening voor 2020 niet correct is uitgevoerd. Ook is tijdens de mondelinge behandeling aan de orde geweest dat het voor 2021 in de berekening gebruikte bedrag aan daadwerkelijke inkomsten van [eiser, gedaagde in verzet] over dat jaar niet correspondeert met de eveneens overgelegde jaaropgave over 2021. Tot slot blijkt uit de overgelegde berekening niet in hoeverre [eiser, gedaagde in verzet] rekening heeft gehouden met eventuele betaling van dubbele schadevergoeding. De rechtbank wijst op de eveneens gevorderde schade wegens economische kwetsbaarheid en de (hierna nog te bespreken) vergoeding vanwege studievertraging. Laatstgenoemde schadeposten bevatten ook financiële compensatie voor een lager inkomen dan wel voor de omstandigheid dat een loopbaan later aanvangt.
4.27.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat [eiser, gedaagde in verzet] er onvoldoende in is geslaagd de omvang van zijn verlies aan arbeidsvermogen t/m september 2021 te concretiseren. Het ontbreekt aan voldoende objectieve gegevens en een voldoende betrouwbare berekening om deze schadepost op dit moment te kunnen begroten. Wel zal de rechtbank– overeenkomstig de gewijzigde eis – de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure van deze (gehele) schadepost toewijzen.
Zelfwerkzaamheid
4.28.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert schade in verband met verlies aan zelfwerkzaamheid overeenkomstig de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade raad. [eiser, gedaagde in verzet] vordert een bedrag van € 525,00 (€ 150,00 x 3,5 jaar). Het betreft het normbedrag van een huurwoning zonder tuin. De bewindvoerder heeft bij verzetdagvaarding de gevorderde kosten betwist omdat [eiser, gedaagde in verzet] deze kosten niet had onderbouwd.
4.29.
Vanwege de nadere toelichting die [eiser, gedaagde in verzet] tijdens de mondelinge behandeling heeft gegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de normbedragen genoemd in de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschade raad. Het door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde bedrag acht de rechtbank ook redelijk. De rechtbank wijst aan [eiser, gedaagde in verzet] dan ook het door hem gevorderde bedrag van € 525,00 toe.
Studievertraging
4.30.
Onder verwijzing naar de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade raad vordert [eiser, gedaagde in verzet] vergoeding van € 16.850,00. [eiser, gedaagde in verzet] stelt dat hij vanwege de mishandeling twee studiejaren heeft verloren. Aangezien de Letselschade Richtlijn Studievertraging enkel normbedragen bevat voor één jaar studievertraging, heeft [eiser, gedaagde in verzet] zijn vordering tot één misgelopen studiejaar beperkt. De bewindvoerder erkent dat er studievertraging is opgelopen, maar betwist de hoogte van het gevorderde bedrag.
4.31.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat [eiser, gedaagde in verzet] studievertraging heeft opgelopen. Als onvoldoende weersproken gaat de rechtbank ervan uit dat de studievertraging van [eiser, gedaagde in verzet] twee jaar bedraagt. Ook staat vast dat de mishandeling de oorzaak is van deze studievertraging. Vanwege de mishandeling heeft [eiser, gedaagde in verzet] gedurende langere periode zijn opleiding PBGZ niveau 4 aan het ROC te [plaats] niet kunnen volgen. Uiteindelijk heeft hij zijn studie ook gestaakt. Voor het bepalen van de hoogte van de schade die [eiser, gedaagde in verzet] vanwege zijn studievertraging heeft geleden sluit de rechtbank aan bij de Letselschade Richtlijn Studievertraging van de Letselschade raad. Deze richtlijn is in het bijzonder van toepassing op een situatie als die van [eiser, gedaagde in verzet] . De bewindvoerder heeft onvoldoende aangevoerd voor een andersluidend oordeel. Uitgangspunt van de Letselschade Richtlijn Studievertraging is dat de benadeelde wordt gecompenseerd voor de schade die optreedt doordat de benadeelde later actief wordt op de arbeidsmarkt. Hiervan is bij [eiser, gedaagde in verzet] in ieder geval sprake. De opleiding die [eiser, gedaagde in verzet] in 2018 volgde betrof een Mbo-opleiding. In de richtlijn geldt voor een Mbo-opleiding een normschadebedrag van € 16.850,00. De rechtbank zal dit bedrag, zoals ook gevorderd, aan [eiser, gedaagde in verzet] toewijzen. Wel benadrukt de rechtbank dat het normbedrag uit de Letselschade Richtlijn Studievertraging een compensatie bevat die overlap vertoont met de eveneens door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde schadevergoeding vanwege economische kwetsbaarheid en verlies van arbeidsvermogen. Hiermee dient rekening zo nodig rekening te worden gehouden in de schadestaatprocedure.
Slotsom ten aanzien van de schade
4.32.
De schade die [eiser, gedaagde in verzet] heeft geleden ten gevolge van de mishandeling op 18 februari 2018, voor zover in deze procedure aan de orde is gesteld, wordt bepaald op basis van:
- immateriële schade € 2.250,00
- medische kosten 2020 324,00
- reiskosten 1.642,54
- huishoudelijke hulp en verzorging 1.437,00
- zelfwerkzaamheid 525,00
- studievertraging € 16.850,00.
De rechtbank zal de bewindvoerder dan ook veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 23.028,54.
4.33.
Met betrekking tot de schadeposten economische kwetsbaarheid en verlies aan arbeidsvermogen zal de rechtbank de bewindvoerder veroordelen tot vergoeding van de nader bij staat op te maken schade.
Wettelijke rente
4.34.
[eiser, gedaagde in verzet] vordert wettelijke rente. Zijn vordering valt uiteen in twee te onderscheiden vorderingen. Hij vordert wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag vanaf de datum van dagvaarding. Tot aan de datum van dagvaarding vordert [eiser, gedaagde in verzet] – na vermindering van zijn eis – een vast bedrag aan wettelijke rente van € 2.445,19. Dit bedrag is gebaseerd op de hoogte van de door hem gevorderde schadeposten en 18 augustus 2018 als ingangsdatum. De hieraan ten grondslag liggende berekening is opgenomen in de spreekaantekeningen van zijn advocaat. De berekenwijze is door de bewindvoerder als onjuist aangemerkt.
4.35.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen schadeposten toewijzen vanaf de datum van dagvaarding (6 juli 2021). Het door [eiser, gedaagde in verzet] gevorderde bedrag van aan wettelijke rente van € 2.445,19 wijst de rechtbank echter af. Dit bedrag is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten. Zo wijst de rechtbank een lager bedrag aan immateriële schade toe dan gevorderd en wordt een aanzienlijk deel van zijn vordering verwezen naar de schadestaat. Daarbij komt dat [eiser, gedaagde in verzet] heeft nagelaten per schadepost te concretiseren vanaf welk moment de wettelijke rente is verschuldigd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank [eiser, gedaagde in verzet] niet volgen in zijn stelling dat de wettelijke rente over alle toegewezen schadeposten per 18 augustus 2018 verschuldigd zou zijn. [eiser, gedaagde in verzet] heeft de gevorderde wettelijke rente in zoverre onvoldoende onderbouwd.
Slotsom en proceskosten
4.36.
De conclusie is dat het verzet van de bewindvoerder gedeeltelijk gegrond is. De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de bewindvoerder het verstekvonnis vernietigen, waarbij de rechtbank een nieuwe beslissing zal nemen op de vorderingen van [eiser, gedaagde in verzet] .
4.37.
Ondanks de gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzet, merkt de rechtbank de bewindvoerder aan als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. De rechtbank heeft zowel het niet-ontvankelijkheidsverweer als het beroep op eigen schuld verworpen. De omstandigheid dat de rechtbank een lager bedrag als schadevergoeding toewijst aan [eiser, gedaagde in verzet] maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank heeft immers een aanzienlijk deel van [eiser, gedaagde in verzet] ’ vordering verwezen naar de schadestaatprocedure. De rechtbank zal de bewindvoerder dan ook veroordelen in de proceskosten van [eiser, gedaagde in verzet] in zowel de verstekprocedure als de verzetprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om het tarief toe te passen dat behoort bij het toegewezen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser, gedaagde in verzet] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat 1.126,00 (2,0 punt × tarief (II) € 563,00)
Totaal € 1.330,21.
Op dit bedrag zal de rechtbank in mindering brengen de explootkosten van de verzetdagvaarding (€ 119,58). Deze kosten had de bewindvoerder niet hoeven maken, indien [eiser, gedaagde in verzet] direct de bewindvoerder had betrokken in de procedure in plaats van [onderbewindgestelde] . Aan [eiser, gedaagde in verzet] zal dan ook worden toegewezen een bedrag van € 1.210,63. ECLI:NL:RBGEL:2022:1492