Rb Gelderland 131115 ontbrekende onderbouwing verlies verdienvermogen leidt tot afwijzing voorschot
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 131115 ontbrekende onderbouwing verlies verdienvermogen leidt tot afwijzing voorschot
- advocaat dient in te zien dat onderbouwing van causaal verband en schade gewenst is; volgt afwijzing kosten
2 De beoordeling
2.1.
[verzoekster] is gescheiden en woont sinds 2009 in Nederland, samen met haar drie kinderen van thans ongeveer 20, 18 en 15 jaar oud. In 2011 heeft zij zich bij haar huisarts gemeld met depressieve klachten.
2.2.
Op 8 mei 2014 heeft ter hoogte van kruising Zwerfkei/Broeksingel te Malden een verkeersongeval plaatsgevonden tussen [verzoekster] , die te voet wilde oversteken, en een bij Univé verzekerde personenauto. Na het ongeval is [verzoekster] door een ambulance naar de afdeling spoedeisende hulp van ziekenhuis Radboud UMC gebracht. Daar is tot een contusie van de rechterknie geconcludeerd. [verzoekster] is diezelfde dag met een drukverband, pijnstillende medicatie en krukken uit het ziekenhuis ontslagen. Univé heeft uiteindelijk bij brief van 1 oktober 2014 volledige aansprakelijkheid erkend voor de schade van [verzoekster] als gevolg van dit ongeval.
2.3.
Ten tijde van het ongeval dreef [verzoekster] in haar eentje een dameskledingwinkel genaamd ‘ [bedrijf] ’, die zij in 2013 van de toenmalige eigenaar had overgenomen. Na het ongeval ervaart [verzoekster] aanhoudende pijnklachten aan haar knie, benen, heup, buik en rug. Zij kan niet goed meer op haar benen staan en niet meer lang zitten. Til, hurk en bukbewegingen kan zij niet meer verrichten. Dit alles leidt tot angst, depressie, vermoeidheid, slaapproblemen en medicatie. Als gevolg daarvan heeft zij de exploitatie van de winkel moet staken en heeft zij huishoudelijke hulp nodig, aldus [verzoekster] . [verzoekster] is onder fysiotherapeutische behandeling (geweest). Behandeling met steunkousen vermindert haar klachten niet.
2.4.
Bij brief van 27 mei 2014 hebben orthopedisch chirurgen (in opleiding) Schreurs en Albers aan de huisarts van [verzoekster] laten weten dat [verzoekster] op 15 mei 2014 in het ziekenhuis op controle is geweest, dat op röntgenopnamen geen duidelijke afwijkingen zijn waar te nemen en dat [verzoekster] een forse pijnbeleving aangeeft bij alle bewegingen en testen en dat dit niet concordant was met uitgevoerde bewegingen.
Bij brief van 14 augustus 2014 hebben revalidatieartsen (in opleiding) Vd Meent en Kuijpers aan de huisarts van [verzoekster] laten weten dat zij [verzoekster] die dag hebben gezien en dat de rechterknie stabiel imponeert (een stabiele indruk maakt). Zij adviseren om op kwaliteit van bewegen in te zetten, ondanks haar pijnbeleving.
Het patiëntendossier van de huisarts van [verzoekster] vermeldt dat [verzoekster] tot het ongeval prima functioneerde en na het ongeval een onverklaard pijnsyndroom in het rechterbeen ontwikkelde met veel functionele beperkingen. Ook staat daarin dat [verzoekster] al langere tijd last heeft van de onderrug met uitstraling in het rechterbeen en dat zij de laatste dagen toename van pijn ervaart. Dit lijkt geluxeerd door het auto-ongeval op 8 mei, aldus de waarnemend huisarts.
Aan het slot van de verstrekkingslijst van de apotheek van [verzoekster] , onder “Allergieën, intoleranties en contraindicaties” staat “Depressie”, met als ingangsdatum 23 februari 2011.
2.5.
Op 15 juli 2014 heeft een schaderegelaar van Univé [verzoekster] thuis bezocht. In het rapport dat van dat bezoek is opgemaakt staat dat [verzoekster] geen enkele indicatie kan geven over haar omzet/winst en dat de schadebehandelaar heeft gevraagd naar informatie van de boekhouder met betrekking tot omzetten en winst. Bij brief van 16 juli 2014 heeft Univé aan de advocaat van [verzoekster] onder meer verzocht om de kwartaalomzetten van de winkel, de jaarstukken 2013 en de aangifte en aanslag 2013. Bij brief van 1 oktober 2014 heeft zij dat verzoek herhaald.
2.6.
De medisch adviseur van Univé heeft op 23 september 2014 voorlopig geconcludeerd dat beperkingen in de mobiliteit niet alle zijn aangetoond als ongevalsgevolg.
2.7.
Bij brief van 13 oktober 2014 heeft de huisarts van [verzoekster] het volgende aan de advocaat van [verzoekster] geschreven: “Bovengenoemde patiente werd in mei j.l. door een auto aangereden (koplamp tegen rechterknie gekregen). Sindsdien heeft mevrouw last van pijn in haar rechterknie. Medicatie en fysiotherapie hebben de pijn niet verminderd. Zij kan haar knie niet lang belasten, bij inspanning wordt haar been opgezwollen. Voor deze klachten en op mijn verzoek wordt mevrouw opnieuw in het ziekenhuis beoordeeld (aanvankelijk werd de zwelling van de been niet door de specialist gezien, nu wel). Er lopen onderzoeken in het ziekenhuis.”
2.8.
Bij brief van 26 november 2014 heeft de gemeente Heumen aan [verzoekster] , ter bevestiging van een bezoek van [verzoekster] aan de gemeente ter verkrijging van een bijstandsuitkering, laten weten dat aan [verzoekster] volgens de IND een vergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend tot en met 29 juni 2016, en voorts dat [verzoekster] recht heeft op een bijstandsuitkering maar dat een aanvraag daartoe gevolgen kan hebben voor haar verblijfsrecht.
2.9.
Univé heeft in verschillende tranches aan [verzoekster] in totaal een bedrag van € 17.500,00 aan voorschotten op schadevergoeding betaald.
2.10.
Het ter zitting - enerzijds verminderde en anderzijds vermeerderde - verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv,
a. zal bepalen dat Univé gehouden is de door [verzoekster] geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval op 8 mei 2014 periodiek middels adequate bevoorschotting te vergoeden,
b. Univé zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.484,92, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, ten titel van voorschot op de door [verzoekster] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, vermeerderd met rente,
d. zal “bepalen dat Univé gehouden is betalingen aan derden te doen/derden in te schakelen, zodat het voor [verzoekster] mogelijk is om externe/professionele hulp in te schakelen/te krijgen (waaronder een arbeidsdeskundige) en met een (multidisciplinair) traject te starten (dit om hem (bedoeld zal zijn ‘haar’, rb) weer toekomstperspectief te bieden (middels begeleiding) en hem (ibid., rb) te helpen met zijn herstel)”,
met begroting van de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van dit verzoek op een bedrag van € 9.648,36 en veroordeling van Univé tot betaling van dit bedrag, en bovendien veroordeling van Univé in de proceskosten.
2.11.
[verzoekster] heeft aan haar verzoeken onder a en b ten grondslag gelegd dat zij vanwege klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval huishoudelijke hulp (€ 6.336,00) nodig heeft en niet meer in staat is haar damesmodewinkel te exploiteren. Dit laatste heeft geleid tot een huurachterstand (€ 15.911,00) en geldschulden (€ 6.100,00 en € 4.637,92). Verminderd met het betaalde voorschot van € 17.500,00 resteert een bedrag van € 15.484,92, het thans, na vermeerdering van het verzoek, verzochte concrete voorschot.
2.12.
Zoals hierna zal blijken is weliswaar sprake van een aanzienlijk aantal feitelijke en juridische vragen die zonder nadere instructie niet ten gronde kunnen worden beantwoord, maar dat laatste is voor de verzochte nadere bevoorschotting op zichzelf ook niet nodig. Een geschil ter zake van bevoorschotting is in de wetsgeschiedenis als voorbeeld van een deelgeschil genoemd (TK 2008–2009, 31 518, nr. 8, p. 2.). Anders dan Univé heeft bepleit bestaat geen aanleiding het verzochte af te wijzen op de voet van artikel 1019z Rv. Het resterende verweer van Univé komt hierna voor zover van belang aan de orde.
2.13.
Dat de vele klachten en beperkingen die [verzoekster] thans presenteert gevolg zijn van het ongeval is in geschil. Complicerend in dat verband is dat de behandelend specialisten vooralsnog voor haar klachten en beperkingen geen medische oorzaak kunnen aanwijzen en wel aanknopingspunten ervoor bieden dat de pijnbeleving van [verzoekster] niet overeenstemt met de bewegingen die zij maakt. Dit betekent niet dat geen causaal verband bestaat, maar, gegeven de betwisting van Univé, wel dat onderzoek in dat verband in de rede ligt. Te meer omdat het huisartsenjournaal aanwijzingen bevat dat er sprake zou kunnen zijn van rugklachten daterend van voor het ongeval en, zoals [verzoekster] ter zitting heeft erkend, voor het ongeval sprake was van depressiviteit. Op deze punten heeft [verzoekster] geen inhoudelijke toelichting gegeven, ook niet tijdens de mondelinge behandeling op vragen daarnaar van de rechtbank aan de advocaat van [verzoekster] . Het is gebleven bij de erkenning dat er weinig informatie over causaal verband beschikbaar is, de erkenning dat een deskundigenbericht voor de hand ligt en een verwijzing naar de brief van de huisarts van [verzoekster] van 13 oktober 2014. De inhoud van deze brief, geciteerd in punt 2.7., biedt echter geen informatie over de hierboven weergegeven concrete vraagpunten ter zake van causaal verband. Over de lopende onderzoeken in het ziekenhuis is verder niets bekend geworden. De rechtbank moet dan constateren dat thans in hoge mate onzeker is of de door de [verzoekster] gepresenteerde klachten en beperkingen (allemaal en in de gestelde mate) gevolg zijn van het ongeval.
2.14.
De schade vanwege verlies aan zelfredzaamheid (kosten huishoudelijke hulp) laat zich bij deze stand van zaken niet bij benadering begroten. De andere schadeposten zijn uiteindelijk gebaseerd op schade wegens verlies aan verdienvermogen. Het is immers dit verlies dat volgens [verzoekster] heeft geleid tot het sluiten van de winkel en het ontstaan van de huurachterstand en de overige schulden. Vanwege de aanzienlijke onzekerheid ter zake van causaal verband, valt ook van deze schadeposten de orde van grootte redelijkerwijs niet in te schatten. Daar komt bij dat [verzoekster] ter zake van het gemis aan inkomsten uit haar onderneming in het verzoekschrift geen toelichting of onderbouwing heeft gegeven. Het is gebleven bij een uitvoerige uitteenzetting van de gevolgen van dit gemis. Tijdens de behandeling heeft de advocaat van [verzoekster] nog wel verklaard dat de boekhouder van [verzoekster] een omzetcijfer van ruim € 30.000,00 over 2013 heeft genoemd. Dat jaar is met verlies afgesloten, maar dat hing samen met een brand. Het verlies in 2014 is te wijten aan het ongeval, aldus de advocaat van [verzoekster] . Enige onderbouwing ontbreekt. Terwijl Univé sinds 15 juli 2014 bij herhaling om deze gegevens heeft gevraagd. Geconstateerd moet worden dat onduidelijk is of de sluiting van de winkel het vermogen van [verzoekster] negatief heeft beïnvloed.
2.15.
Al met al is thans zodanig onzeker dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval (in de door haar gestelde omvang) materiële en immateriële schade lijdt, dat onvoldoende grond bestaat Univé, bovenop het reeds betaalde substantiële voorschot, tot de gevraagde aanzienlijke nadere voorschotbetalingen te veroordelen. De verzoeken sub a. en b. zijn niet toewijsbaar.
2.16.
[verzoekster] heeft ter zitting het verzoek sub d. in die zin toegelicht dat het erop is gericht medewerking van Univé te verkrijgen zodat partijen in overleg met elkaar verder kunnen met de schaderegeling. Op welke concrete punten het aan noodzakelijke en verplichte medewerking van Univé schort heeft [verzoekster] echter niet toegelicht. Gesteld noch gebleken is bijvoorbeeld dat Univé niet bereid zou zijn tot het inwinnen van een gezamenlijke medische expertise over de relatie tussen de klachten en het ongeval. Bij deze stand van zaken bestaat voor toewijzing van het verzoek geen grond.
2.17.
Gelet op het voorgaande zullen de verzoeken worden afgewezen. Ter zake van de kosten geldt het volgende. [verzoekster] heeft verzocht op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv € 9.648,36 aan advocaatkosten te begroten; 29½ uur tegen € 327,06 per uur inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw. Univé werpt daartegen in de eerste plaats op dat begroting achterwege moet blijven omdat het verzoek tegen beter weten is ingesteld. In dit verband geldt het volgende.
2.18.
Begroting van de kosten aan de zijde van de gelaedeerde is imperatief voorgeschreven in artikel 1019aa lid 1 Rv, ook in het geval het verzochte wordt afgewezen. Dat is slechts anders indien het maken van proceskosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld (TK 2007–2008, 31 518, nr. 3, p. 12.).
2.19.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift was het standpunt van Univé aan (de advocaat van) [verzoekster] (uit de brieven van Univé van 12 en 27 juni en 16 juli 2014, en het medisch advies van 23 september 2014) genoegzaam bekend. Van een advocaat, en zeker van een advocaat die een specialistentarief hanteert, mag dan worden verwacht dat hij op voorhand inziet dat zonder nadere onderbouwing van causaal verband en schade een verzoek om een aanvullend voorschot bovenop een reeds betaald substantieel voorschot hoogstwaarschijnlijk niet zal kunnen worden toegewezen. [verzoekster] heeft niettemin het verzoek ingediend. Zonder nadere onderbouwing van causaal verband, bijvoorbeeld door overlegging van eigen medisch advies, een gezamenlijke expertise of een voorlopig deskundigenbericht, althans door enige aandacht te besteden aan de evidente haken en ogen in dit verband. En ook zonder onderbouwing van het gemis aan inkomsten uit de winkel, terwijl deze stukken volgens de advocaat van [verzoekster] wel beschikbaar zouden zijn. Het voorgaande, bezien tegen de achtergrond dat de kosten van rechtsbijstand bij de behandeling van het verzoek in beginsel binnen redelijke grenzen integraal door de aansprakelijke wederpartij moeten worden vergoed, brengt de rechtbank tot het oordeel dat (de advocaat van) [verzoekster] in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het maken van kosten voor de onderhavige verzoekschriftprocedure. Begroting blijft dus achterwege.
2.20.
Voor een proceskostenveroordeling, zoals [verzoekster] en Univé over en weer hebben verzocht, bestaat geen aanleiding, reeds niet nu artikel 289 Rv dat daarvoor de grondslag zou moeten zijn, in artikel 1019aa lid 3 Rv buiten toepassing is verklaard. ECLI:NL:RBGEL:2015:8268