Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 300315 gevorderde medewerking aan AD-onderzoek afgewezen na akkoord ter zitting; aanvullend voorschot VAV afgewezen

Rb Gelderland 300315 gevorderde medewerking aan AD-onderzoek afgewezen na akkoord ter zitting; vraagstelling AD-er; aanvullend voorschot VAV afgewezen; 
- BKG € 32.288,56 bij bevoorschotting hoofdsom € 32.064,00 is gelet op twee expertises geen wanverhouding;
- kosten gevorderd obv 21:25 uur x € 297,00; toegewezen obv € 230,00, want onverklaarde stijging uurtarief

2 De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 12 mei 2010 een ongeval overkomen, waarbij zij gedurende haar werktijd als schoonmaakster in het huis van [verweerder] ten val is gekomen. [verzoekster] heeft bij die val een complexe enkelbreuk opgelopen.

2.2.
NN, de verzekeraar van [verweerder] , heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval erkend. Tussen NN en de advocaat van [verzoekster] heeft (schriftelijk) overleg plaatsgevonden over de financiële afwikkeling van het [verzoekster] overkomen ongeval. Partijen hebben met name gediscussieerd over de schadepost verlies arbeidsvermogen, meer in het bijzonder in dat kader over (de hoogte van) het inkomen dat [verzoekster] al dan niet voor het ongeval heeft genoten.

2.3.
In het kader van de onderhandelingen heeft een orthopedische expertise plaatsgevonden door drs. A.M.E. Giesberts (rapport dateert van 25 september 2012) en een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verzekeringsarts H.M.Th. Offermans (rapport dateert van 24 februari 2014). Nadien is tussen partijen overleg gevoerd over het inschakelen van een arbeidsdeskundige. Beide partijen hebben daartoe een voorstel gedaan voor de aan de arbeidsdeskundige voor te leggen vraagstelling. Op het laatste voorstel van NN in haar e-mailbericht van 10 juli 2014 heeft [verzoekster] inhoudelijk niet meer gereageerd.

2.4.
NN heeft tot en met januari 2015 aan [verzoekster] een bedrag van € 37.064,00 bevoorschot.

3 Het verzoek en het verweer daartegen

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. NN te bevelen binnen een door de rechtbank te bepalen termijn medewerking te verlenen aan het in het kader van de verdere minnelijke schaderegeling op gezamenlijk verzoek doen laten uitvoeren van het door [verzoekster] genoemde deskundigenonderzoek, hierbij de leidraad deskundigenonderzoeken in acht te nemen en te bepalen dat NN alle hiermee verband houdende redelijke buitengerechtelijke kosten voor haar rekening dient te nemen;
b. NN te bevelen de door [verzoekster] genoemde arbeidsdeskundige opdracht te geven tot het begeleiden en ondersteunen van [verzoekster] bij haar mogelijke re-integratie naar passend werk en te bepalen dat NN alle hiermee verband houdende redelijke kosten, waaronder ook begrepen de kosten vanwege de noodzakelijke ondersteuning door haar advocaat, voor haar rekening dient te nemen;
c. NN te bevelen om binnen 7 dagen na de ten deze te wijzen beschikking zorg te dragen voor betaling aan [verzoekster] van een aanvullend voorschot van € 26.113,85, dan wel een nader te bepalen bedrag, op een nader daartoe door [verzoekster] aan te geven bankrekeningnummer, zulks ter voorlopige dekking van haar reeds verschenen en op korte termijn voorzienbare materiële schade;
d. NN te bevelen om binnen 7 dagen na de ten deze te wijzen beschikking zorg te dragen voor vergoeding van de door [verzoekster] in het kader van de schaderegeling gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.900,89 door overmaking van genoemd bedrag op de kantoorrekening van de advocaat van [verzoekster] , alsmede NN te bevelen om gedurende de verdere schaderegeling voortaan steeds tijdig, binnen de geldende betalingstermijn van 14 dagen, zorg te dragen voor de vergoeding van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten, en voor zover NN op enig moment van oordeel mocht zijn dat deze niet aan de dubbele redelijkheidstoets zouden voldoend, steeds binnen genoemde betalingstermijn gespecificeerd en gemotiveerd schriftelijk te berichten welke gedeclareerde werkzaamheden naar haar oordeel niet aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen;
e. op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van [verzoekster] te begroten op € 8.158,29 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BTW, te vermeerderen met het griffierecht en de kosten van betekening van het verzoek in verband met het bepaalde in artikel 7:954 lid 6 BW en NN te bevelen dit bedrag binnen 7 dagen na de ten deze te wijzen beschikking te vergoeden door overmaking op een nader daartoe door [verzoekster] op te geven bankrekeningnummer.

3.2.
NN heeft verweer gevoerd. Daarop wordt bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
[verweerder] is op de voet van artikel 7:954 lid 6 BW in het geding geroepen. Hij is niet op de mondelinge behandeling verschenen. De verzoeken richten zich tegen NN.

Arbeidsdeskundige, verzoek a)

4.2.
NN heeft in haar verweerschrift aangegeven, en ook tijdens de mondelinge behandeling herhaald, dat zij bereid is haar medewerking te verlenen aan een arbeidsdeskundige expertise en daarvan de kosten te dragen.

4.3.
[verzoekster] en NN (hierna: partijen) hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de aan de arbeidsdeskundige voor te leggen vraagstelling:

1. Welke werkzaamheden heeft betrokkene tot datum ongeval verricht en wat was het inkomen dat zij hiermee op jaarbasis verdiende? U kunt bij uw beschrijving uitgaan van de periode vanaf het verstrekken van de verblijfsvergunning in Nederland tot het moment van het ongeval.
2. Hoe heeft de loopbaan van betrokkene zich in de situatie met ongeval tot op heden feitelijk ontwikkeld en hoe zal deze zich gaan ontwikkelen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en wat is het inkomen dat zij hiermee op jaarbasis heeft verdiend en zal verdienen?
3. Hoe zou de loopbaan van betrokkene zijn geweest tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd, het ongeval weggedacht en rekening houdend met haar opleidingsniveau, arbeidsverleden, ambities, arbeidsmarktsituatie en alle overige relevante factoren?
4. Wat is de verdiencapaciteit van betrokkene in de situatie met ongeval, gerekend vanaf ongevalsdatum tot heden en vanaf heden tot aan haar pensioengerechtigde leeftijd? Hoe luidt uw antwoord het ongeval weggedacht?
5. Hoe beoordeelt u de aard en omvang van het verlies zelfwerkzaamheid van betrokkene, rekening houdend met de huidige klachten en beperkingen en de bevindingen zoals beschreven in de expertiserapporten van orthopedisch chirurg Giesberts en verzekeringsarts Offermans?
6. In hoeverre vormen de beperkingen uit het FML een belemmering bij het verrichten van huishoudelijke taken. Wilt u bij uw antwoord rekening houden met de huidige woon- en gezinssituatie van betrokkene?
7. Hebt u voor het overige nog opmerkingen die voor de beoordeling van het voorgaande van belang kunnen zijn?

4.4.
Partijen zijn voorts ter zitting overeengekomen dat de heer Bentum van Heling & Partners als arbeidsdeskundige zal worden aangewezen. Aan deze deskundige zullen de rapportages van Giesberts, Offermans (inclusief FML-lijst) en de rapportage personenschade van NN (productie 3 bij verweerschrift) worden voorgelegd.

4.5.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek onder a) bij gebrek aan belang worden afgewezen.

Re-integratiedeskundige, verzoek b)

4.6.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [verzoekster] aangevoerd dat, nu het tot op heden niet tot een arbeidsdeskundige expertise is gekomen, onduidelijk is welke arbeid voor haar passend is, welke omscholingsmogelijkheden bestaan en waar zij passende arbeid zou kunnen vinden. [verzoekster] krijgt voor haar re-integratie geen ondersteuning vanuit het UWV en zelf beschikt zij niet over de financiële middelen om een re-integratiedeskundige te kunnen betalen. Daaruit volgt volgens [verzoekster] de gehoudenheid van NN om medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een arbeidsdeskundig onderzoek gericht op de re-integratie van [verzoekster] .

4.7.
NN heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat een deelgeschilprocedure zich niet leent voor een dergelijke vorm van “procesbegeleiding” en dat een deelgeschilprocedure evenmin bedoeld is voor het benoemen van een deskundige. Inhoudelijk is verder aangevoerd dat voor het inschakelen van een re-integratiedeskundige geen wettelijke grondslag bestaat en voorts dat een en ander prematuur is nu eerst de arbeidsdeskundige rapportage dient te worden afgewacht. Voor het overige heeft NN in haar verweerschrift aangegeven, en tijdens de mondelinge behandeling ook herhaald, dat zij te zijner tijd, indien de arbeidsdeskundige rapportage daartoe aanleiding geeft, bereid is medewerking te verlenen aan inschakeling van een re-integratiedeskundige en daarvan ook de kosten te dragen.

4.8.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat onderzoek door een re-integratiedeskundige pas aan de orde kan zijn nadat de arbeidsdeskundige rapportage is afgerond. Gegeven de uitgesproken bereidheid van NN daaraan mee te werken (als het arbeidsdeskundigenrapport daartoe aanleiding geeft) - en daarvan de kosten te dragen - zal dit onderdeel van het verzoek als prematuur en bij gebrek aan belang worden afgewezen. Bij die stand van zaken kunnen de overige verweren van NN onbesproken blijven.

Aanvullend voorschot, verzoek c)

4.9.
Ter onderbouwing van haar verzoek dienaangaande heeft [verzoekster] gewezen op een door haar opgestelde schadestaat (productie 4 bij verzoekschrift). Uit dat overzicht volgt dat haar totale schade gerekend tot en met 31 december 2014 € 55.677,85 bedraagt, waarvan de post verlies arbeidsvermogen (gerekend tot en met 31 december 2014) de grootste schadepost is met een bedrag van € 37.008,95. Ter onderbouwing van deze laatste schadepost heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij met haar schoonmaakwerkzaamheden een bedrag van € 240,00 per week verdiende, hetgeen na belastingafdracht neerkomt op een maandelijks netto inkomen van € 665,09. NN heeft slechts € 32.064,00 bevoorschot, althans zo volgt uit de schadestaat, zodat [verzoekster] behoefte heeft aan een nader voorschot.

4.10.
NN heeft aangevoerd dat [verzoekster] haar schadestaat onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Gelet daarop heeft NN de omvang van de diverse schadeposten betwist. Met betrekking tot de post verlies arbeidsvermogen is de door [verzoekster] gemaakte berekening betwist, althans betwist wordt dat zij het inkomen heeft genoten zoals zij dat heeft gepresenteerd. Nu de omvang van de schade nog niet vast staat, en in deze procedure ook niet zal komen vast te staan, kan niet worden vastgesteld of het bedrag dat al is bevoorschot, volgens NN tot en met 6 januari 2015 € 37.064,00, reeds voldoende is, aldus NN.

4.11.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit onderdeel van het verzoek voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de rechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Op basis van de thans beschikbare stukken moet aldus kunnen worden vastgesteld dat de door [verzoekster] geleden schade hoger is dan het bedrag dat NN heeft bevoorschot. [verzoekster] heeft het door NN in het geding gebrachte betaalschema niet betwist, zodat wordt aangenomen dat NN tot en met januari 2015 reeds € 37.064,00 heeft bevoorschot. Afgezien van de post verlies arbeidsvermogen bedraagt de schade volgens [verzoekster] per 31 december 2014 € 18.668,90 (€ 55.677,85 -/- € 37.008,95). De post verlies arbeidsvermogen vormt het grootste twistpunt tussen partijen. Juist met het oog op het beslechten van dit geschilpunt heeft [verzoekster] verzocht om medewerking van NN aan een arbeidsdeskundige rapportage. Nu partijen ter zitting zijn overeengekomen wat de vraagstelling terzake moet zijn en de arbeidsdeskundige aldus nog met zijn onderzoek moet gaan beginnen, bestaat thans, bij deze stand van zaken, onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de aan het ongeval toe te rekenen grootste schadepost. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of [verzoekster] een vorderingsrecht heeft dat de reeds betaalde voorschotten overstijgt. Daarop strandt dit onderdeel van het verzoek.

Buitengerechtelijke incassokosten, verzoek d)

4.12.
Anders dan NN heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek tot toewijzen van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten op zichzelf kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv), omdat daarmee een belemmering kan worden weggenomen voor de voor de totstandkoming van een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening.

4.13.
Vast staat dat NN op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW de buitengerechtelijke kosten van [verzoekster] aan haar moet vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Over de hier bedoelde redelijkheid is tussen partijen een geschil gerezen.

4.14.
Voor de beoordeling of de declaraties van mr. Janse, waarvan [verzoekster] een veroordeling tot betaling heeft verzocht, zijn te beschouwen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid c.q. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, is de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak van belang. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan (HR 11 juli 2003, NJ 2005/50). De verhouding die verzekeraars als zijnde redelijk hanteren, de zogenoemde PIV-staffel, vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar wel één van de factoren. Ook de opstelling van partijen kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan.

4.15.
NN heeft tot nu toe € 29.387,67 aan buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] betaald. De vraag is of zij gehouden is in aanvulling daarop € 2.900,89 te betalen. Het gaat om een factuur van 9 mei 2014 van € 1.106,21 en een factuur van 6 oktober 2010 van € 1.794,68; deze facturen zien op werkzaamheden in de periode 21 maart 2014 tot 6 oktober 2014 en zijn voorzien van een deugdelijke specificatie. Daarmee zou het totale bedrag aan buitengerechtelijke kosten uitkomen op € 32.288,56.

4.16.
Uitgaande van de schadestaat van [verzoekster] , welke door NN is betwist, bedraagt haar schade per 31 december 2014 € 55.677,85, waarvan € 37.008,95 wegens verlies arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat het door NN reeds uitgekeerde bedrag aan buitengerechtelijke kosten, gelet op het feit dat er inmiddels twee expertises hebben plaatsgevonden, niet zodanig hoog is dat thans geen grond meer zou bestaan voor verdere vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Mede gelet op het feit dat er nog een arbeidsdeskundig onderzoek moet plaatsvinden, waarbij de kosten van rechtskundige bijstand geen belemmering mogen vormen, ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde kosten toe te wijzen. Dat het reeds uitgekeerde bedrag aan buitengerechtelijke kosten hoog is in verhouding tot de thans begrote schade, maakt gelet op het voorgaande en in het licht van het hiervoor in rechtsoverweging 4.14. aangehaalde arrest niet dat reeds om die reden sprake is van een wanverhouding tussen schade en kosten. Dat de gevorderde kosten (vooral) het gevolg zijn van de houding van [verzoekster] , zoals NN stelt, kan binnen het kader van dit deelgeschil niet worden vastgesteld. Het verzochte bedrag zal worden toegewezen.

4.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van [verzoekster] om NN te bevelen gedurende de verdere schaderegeling zorg te dragen voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, telkens binnen een betalingstermijn van veertien dagen. Nog daargelaten dat de rechtbank de bijdrage van een dergelijke beslissing aan een vaststellingsovereenkomst onvoldoende acht in de zin van artikel 1019z Rv, biedt artikel 6:96 lid 2 BW geen grondslag voor een veroordeling tot betaling van toekomstige buitengerechtelijke kosten.

Begroting kosten deelgeschil, verzoek e)

4.18.
Uit het voorgaande volgt, anders dan NN heeft betoogd, dat het verzoek niet volstrekt onnodig of onterecht is ingediend. De rechtbank zal op de voet van artikel 1019aa Rv overgaan tot de begroting van de kosten van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek. [verzoekster] heeft verzocht deze kosten te begroten op € 8.158,29 (21:25 uur tegen een uurtarief van € 297,00, vermeerderd met kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met griffierecht.

4.19.
NN heeft verweer gevoerd tegen het gevorderde uurtarief, in welk verband aangevoerd is dat de advocaat van [verzoekster] tot voor kort € 230,00 per uur rekende. Voorts is met betrekking tot de hoogte van het gevorderde bedrag aangevoerd dat het geen complexe zaak is en dat het aan [verzoekster] zelf te wijten is dat de kosten zo hoog zijn opgelopen.

4.20.
[verzoekster] heeft niet weersproken dat haar advocaat altijd heeft gerekend met een uurtarief van € 230,00, hetgeen ook volgt uit de facturen die zij als productie 11 heeft overgelegd. Daarom zal, nu gesteld noch gebleken is waarom het uurtarief inmiddels tot € 297,00 zou zijn gestegen, met dat uurtarief rekening worden gehouden. Tegen het aantal uren is geen concreet verweer gevoerd, zodat het totaal te begroten bedrag wordt vastgesteld op € 6.550,71 (21:25 uur x € 230,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% BTW alsmede € 282,00 aan griffierecht). De kosten van betekening van het verzoek zijn niet nader gespecificeerd zodat die verder buiten beschouwing worden gelaten.

4.21.
Vast staat dat NN aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval lijdt. NN zal daarom, zoals verzocht, tot betaling aan [verzoekster] van het aldus begrote bedrag worden veroordeeld. ECLI:NL:RBGEL:2015:6871