Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 281015 whiplash; geen zwaarwegende redenen om vervolgonderzoek door andere deskundige te laten verrichten; aanvullend voorschot schade afgewezen

Rb Rotterdam 281015 whiplash; geen zwaarwegende redenen om vervolgonderzoek door andere deskundige te laten verrichten; aanvullend voorschot schade afgewezen;
- vordering ASR van stukken ogv art 843a Rv over procedure mbt inboedelverzekering afgewezen, fishing expedition; 
- aanvullende bevoorschotting BGK volledig toegewezen, ondanks verhouding hoofdsom (€ 171.000 bevoorschot) en reeds gemaakte kosten (€ 120.000 bevoorschot);
- kosten deelgeschil gevorderd € 10.738,19 obv 32:26 uren; toegewezen obv van 19 x € 250 + 6% + 21% + griffierecht, totaal € 6.377,35.

vervolg op: rb-rotterdam-031213-whiplash-toezending-eenzijdige-medisch-adviezen-naar-deskundigen-mede-nav-uitlatingen-ass-geen-belang-meer

3 Het geschil

3.1.
Na wijziging luidt het verzoek van [verzoeker] – samengevat – om bij beschikking
A. voor recht te verklaren:
- i) dat, ter duiding van de betekenis van de door drs. Verdonck gerapporteerde bevindingen, de psychiatrische expertise die door Van Eck is begonnen zo snel mogelijk een vervolg dient te krijgen, maar afgemaakt dient te worden door een andere psychiater dan Van Eck en dat die deskundige en de vraagstelling hetzij binnen acht weken na de beschikking in der minne tussen partijen dient te worden overeengekomen hetzij via een verzoek voorlopig deskundigenbericht dient te worden benoemd cq. te worden vastgesteld alsmede dat de deskundige dient te beschikken over het gehele medische dossier van [verzoeker] en partijen voorafgaande aan de (eerste) bijeenkomst van de deskundige met [verzoeker] schriftelijk hun opvattingen over de rapportage van drs. Verdonck aan de deskundige kunnen meedelen, dit alles op kosten van ASR;
- ii) dat evident gebrek van bereidheid tot medewerking door ASR aan een psychiatrische vervolg expertise als bedoeld onder (i) zal meebrengen dat in haar verhouding tot [verzoeker] aan de door drs. Verdonck gerapporteerde aanwijzingen voor deels bewuste aggravatie door de rechtbank geen enkel feitelijk of juridisch gevolg zal worden verbonden;
voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad ASR te veroordelen tot:
- iii) betaling van een aanvullend voorschot aan [verzoeker] van € 36.000,-;
- iv) vergoeding aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke kosten gevallen in de periode van 24 september 2014 tot en met 17 april 2015 ad € 10.287,99;
- v) vergoeding aan [verzoeker] van de kosten van dit deelgeschil begroot op € 11.738,19.

3.2.
ASR voert verweer dat strekt tot afwijzing van het verzoek onder ofwel afwijzing van de kosten van het deelgeschil ofwel uitsluitend begroting van die kosten.
Voor het geval dat er een nadere psychiatrische beoordeling gaat plaatsvinden of deze kwestie niet definitief tot een einde wordt gebracht verzoekt ASR – samengevat – :
te bepalen dat [verzoeker] de volledige processtukken in de gevoerde procedures tussen hem en ABN Amro en de vervolg (bodem)procedure(s) moet overleggen aan ASR en (eventueel) aan de deskundige.

3.3.
[verzoeker] voert verweer dat strekt tot afwijzing van het voorwaardelijk verzoek van ASR.

4 De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] berust op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2.
ASR voert primair als verweer dat hetgeen door [verzoeker] in deze deelgeschilprocedure wordt verzocht niet tot een oplossing en niet tot een vaststellingsovereenkomst leidt, maar slechts extra kosten meebrengt. Dit omdat [verzoeker] volgens ASR, zoals zij eerder en herhaald heeft aangegeven, geen beperkingen als gevolg van het ongeval heeft.

4.3.
Duidelijk is dat er tussen partijen een impasse bestaat over de punten waarover [verzoeker] een beslissing heeft gevraagd en dat er nog de nodige stappen gezet moeten worden alvorens een vaststellingsovereenkomst tot stand zal kunnen komen. Het is aannemelijk dat zonder de door [verzoeker] gevraagde beslissingen het nemen van die stappen zal worden bemoeilijkt. Dat die beslissing niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst - en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling - en dat is hier het geval. Het standpunt van ASR dat [verzoeker] geen beperkingen als gevolg van het ongeval heeft, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat zulks de regeling van artikel 1019w Rv e.v. illusoir zou maken. Dat de beslissing in het eerdere deelgeschil tussen partijen niet tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid en dat de kosten van de opeenvolgende deelgeschillen voor ASR tot meer kosten leidt dan in het geval een bodemprocedure aanhangig zou zijn gemaakt, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het eerder deelgeschil is niet volstrekt onnodig of onterecht ingesteld en bovendien staat ASR vrij zelf een bodemprocedure aanhangig te maken, indien zij daaraan de voorkeur geeft.

4.4.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van de afzonderlijke verzoeken van [verzoeker].

deskundigenonderzoek

4.5.
ASR voert als verweer dat het in rechtsoverweging 3.1 onder A sub (i) vermelde verzoek van [verzoeker] strekt tot benoeming van een deskundige, zodat het een verzoek betreft als bedoeld in artikel 202 Rv, waarvoor de deelgeschilprocedure niet geschikt noch bedoeld is. ASR miskent daarmee dat het betreffende verzoek van [verzoeker] een wezenlijke andere strekking heeft dan een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht omdat het strekt tot de vaststelling dat en de wijze waarop het deskundigenonderzoek, gelet op de stand van zaken en de omstandigheden van het geval, dient te worden voortgezet. Dat een dergelijk verzoek kan worden gedaan en – indien daartoe aanleiding bestaat – kan worden toegewezen in een deelgeschil blijkt met zoveel woorden uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 2007/2008, 31.518, MvT p. 3, 10 en 20).

4.6.
[verzoeker] stelt dat het psychiatrisch onderzoek om de volgende redenen door een andere psychiater dan Van Eck dient te worden vervolgd:
met de toezending van de adviezen van haar medisch adviseur met betrekking tot [verzoeker] aan Van Eck voorafgaande aan diens onderzoek, zonder toestemming van of overleg met [verzoeker], heeft ASR getracht om Van Eck voorafgaande aan zijn expertise te beïnvloeden. De kans alleen dat ASR daarin is geslaagd is voldoende om Van Eck niet meer geschikt te achten voor het psychiatrisch vervolgonderzoek;
Van Eck heeft zijn onderzoek niet mede gericht op het bestaan en de gevolgen van het post whiplash syndroom van [verzoeker]. Die weeffout wordt niet hersteld als de zaak opnieuw bij Van Eck komt;
Van Eck heeft zich niets aangetrokken van de mededelingen en adviezen van de behandelaars van [verzoeker];
e opvattingen van Van Eck zijn niet alleen anders dan die van de behandelaren, maar ook dan die van psychiater Wisman, die [verzoeker] heeft onderzocht, en wiens kritiek op het rapport van Van Eck met weinig woorden door Van Eck ter zijde is geschoven. Daaruit blijkt dat zelfkritiek niet het sterkste punt van Van Eck is;
de vereiste vertrouwensrelatie tussen Van Eck en [verzoeker] als psychiater en onderzochte ontbreekt,
dhr. Nelemans, de medisch adviseur van ASR, heeft in een bij productie 6 van ASR overgelegde e-mail aan de advocaat van ASR kwetsende uitlatingen over [verzoeker] gedaan. [verzoeker] koppelt dat aan de poging tot beïnvloeding van Van Eck. De afstand tussen Nelemans en Van Eck dient daarom zo groot mogelijk te worden gemaakt.

4.7.
ASR heeft geen bezwaar tegen vervolging van het psychiatrisch onderzoek door Van Eck op haar kosten. Zij betwist dat er een reden is om het onderzoek van Van Eck over te laten doen of door een andere psychiater te laten vervolgen.

4.8.
[verzoeker] erkent dat hij, zoals in r.o.. 4.4 van de beschikking van 3 december 2013 is overwogen, niet langer het standpunt inneemt dat het rapport van Van Eck dient te worden uitgesloten. Hiermee is gegeven dat het rapport van Van Eck in beginsel als één van de uitgangspunten voor de afhandeling van het geschil tussen partijen dient te worden beschouwd. Niet in geschil is dat het onderzoek van Van Eck na afronding van het neuropsychologisch onderzoek een vervolg behoeft. Het belang van consistentie en proceseconomie brengt mee dat een dergelijk vervolgonderzoek in beginsel door dezelfde deskundige dient te worden verricht als de eerdere deskundige, zijnde in dit geval Van Eck. Buiten het geval dat daarover tussen partijen overeenstemming bestaat, is voor een uitzondering op dit beginsel slechts plaats bij bijzondere omstandigheden die zwaarwegende redenen geven om een andere deskundige het vervolgonderzoek te laten verrichten.

4.9.
Zonder een zwaarwegende objectieve aanwijzing voor het tegendeel dient er van te worden uitgegaan dat een medisch deskundige ten opzichte van de te onderzoeken persoon onbevooroordeeld is. Dat ASR voorafgaande aan het onderzoek door Van Eck hem, zonder toestemming van of overleg met [verzoeker], de door haar medisch adviseur uitgebrachte adviezen met betrekking tot [verzoeker] heeft toegezonden, was niet in overeenstemming met hetgeen in het kader van de transparantie in het medisch beoordelingstraject van haar mocht worden verwacht, maar levert niet zonder meer een aanwijzing op dat Van Eck ten opzichte van [verzoeker] bevooroordeeld is geraakt. Een medisch deskundige dient immers in staat te worden geacht om vanuit zijn eigen deskundigheid toegezonden stukken op hun waarde te schatten en te beoordelen welke stukken en gegevens hij bij zijn onderzoek wil betrekken. Voorts is het, zoals ASR heeft aangevoerd, niet geheel ongebruikelijk dat een medisch deskundige voorafgaand aan zijn onderzoek de adviezen van de medisch adviseur van de wederpartij ontvangt. Bijkomende feiten of omstandigheden die een zwaarwegende objectieve aanwijzing kunnen opleveren dat Van Eck niet meer onbevooroordeeld is, zijn niet door [verzoeker] gesteld.

4.10.
Een door de rechtbank benoemde deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. [verzoeker] stelt niet dat Van Eck deze zorgvuldigheidseisen heeft geschonden en dat blijkt ook niet uit zijn in rechtsoverweging 3.6 onder b, c en d vermelde stellingen. Die stellingen leveren derhalve evenmin een zwaarwegende reden op om het vervolgonderzoek door een andere psychiater dan Van Eck te laten verrichten.

4.11.
Het door [verzoeker] gestelde gebrek aan vertrouwen in Van Eck kan slechts bij aanwezigheid van objectieve factoren die dat vertrouwensgebrek rechtvaardigen een grond voor inschakeling van een andere psychiater opleveren. Een andersluidende opvatting zou immers benoeming van deskundigen door de rechtbank zinloos maken. Hetgeen [verzoeker] heeft gesteld levert die objectieve factoren niet op.

4.12.
Dat [verzoeker] de uitlatingen van de medisch adviseur van ASR in diens e-mail aan mr. Van Katwijk van 14 december 2012 als kwetsend ervaart valt volkomen te begrijpen en dat kan ASR worden aangerekend. Tussen Van Eck en de medisch adviseur van ASR bestaat echter geen relatie, zodat niet valt in te zien dat aan die uitlatingen enig gevolg voor het verder optreden van Van Eck in het geschil tussen partijen kan worden verbonden.

4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat de stellingen van [verzoeker], zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang beschouwd, geen grond opleveren om het psychiatrisch onderzoek door een andere psychiater dan Van Eck te laten vervolgen.

4.14.
Nu Van Eck in zijn rapport van 5 februari 2013 niet alle vragen volledig heeft beantwoord en in dat verband een neuropsychologisch onderzoek heeft geadviseerd, zal zijn vervolgonderzoek er op gericht moeten zijn om aan de hand van de bevindingen van drs. Verdonck de in de beschikking van de rechtbank van 15 mei 2012 aan hem voorgelegde vragen verder te beantwoorden. Daarbij past dat partijen voorafgaande aan het vervolgonderzoek de reactie van de medisch adviseurs van partijen op het rapport van drs. Verdonck en diens toelichting daarop bij brief van 7 juli 2015 aan Van Eck doen toekomen. Desgewenst kunnen partijen, zoals ASR heeft aangevoerd, ook andere stukken die zij relevant achten voor de beantwoording van die vragen voorafgaand aan het vervolgonderzoek aan Van Eck toezenden, maar daarbij dient – ter bevordering van de transparantie en ter voorkoming van de eerder tussen partijen ontstane problemen tussen partijen – als voorwaarde te worden gesteld dat zij daarover eerst met elkaar in overleg treden en dat bij gebreke van overeenstemming daarover bij de toezending van het betreffende stuk aan Van Eck wordt medegedeeld dat en waarom partijen over de toezending daarvan verdeeld zijn. Vanzelfsprekend geldt tevens dat partijen elkaar over de toezending van stukken aan Van Eck dienen te informeren en elkaar daarvan een afschrift dienen te verstrekken voor zover dat niet reeds is geschied.

4.15.
ASR heeft niet weersproken dat zij in haar reactie op het concept verzoek niet kenbaar heeft gemaakt dat zij geen bezwaar had tegen een vervolg psychiatrische expertise door Van Eck. [verzoeker] heeft derhalve kunnen en mogen begrijpen dat er bij ASR geen bereidheid was om aan enige verdere expertise mee te werken.

4.16.
Het vorenstaande leidt er toe dat het verzoek van [verzoeker] als na te melden wordt toegewezen.

medewerking ASR

4.17.
Ingevolge artikel 198 lid 3 Rv kan de rechter indien een partij niet meewerkt aan een onderzoek door een deskundige daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht. Daarvoor is derhalve geen verklaring voor recht nodig. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat ASR niet zal meewerken aan het vervolgonderzoek door Van Eck en kunnen de gevolgen die aan het schenden van die verplichting worden verbonden niet bij voorbaat worden bepaald. Het daartoe strekkende verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

overlegging processtukken

4.18.
Uit het vorenstaande volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder ASR haar tegenverzoek heeft ingesteld, zodat de rechtbank toekomt aan de beoordeling daarvan.

4.19.
ASR baseert haar verzoek op artikel 843a Rv en stelt dat van belang is dat door partijen, de rechtbank en eventuele deskundigen kennis wordt genomen of kan worden genomen van de volledige gegevens vanuit de procedures tussen [verzoeker] en ABN Amro. [verzoeker] voert als verweer dat het verzoek niet kan bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst, dat artikel 843a Rv toepassing mist en dat bovendien een behoorlijke rechtsbedeling in de onderhavige zaak ook is gewaarborgd zonder verschaffing van de gevraagde gegevens. [verzoeker] heeft er geen bezwaar tegen dat ASR kennis neemt van het vonnis in de bodemprocedure.

4.20.
Het verzoek strekt tot beslissing over de gegevens die [verzoeker] aan ASR dient te verstrekken. Duidelijk is dat daarover tussen partijen een impasse bestaat en dat er nog de nodige stappen gezet moeten worden alvorens een vaststellingsovereenkomst tot stand zal kunnen komen. Het is aannemelijk dat zonder de door ASR gevraagde beslissing het nemen van die stappen zal worden bemoeilijkt. Dat die beslissing niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst - en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling - en dat is hier het geval.

4.21.
Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering drie cumulatieve voorwaarden:
(i) degene die de vordering doet, dient een rechtmatig belang te hebben en
(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden
(iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Het vierde lid bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
ASR dient voldoende feiten of omstandigheden te stellen waaruit volgt dat aan de voormelde voorwaarden wordt voldaan.

4.22.
Bij de beoordeling van de vraag of de eisende partij een rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel is van belang of een partij een onredelijk voordeel geniet dan wel of haar wederpartij een onredelijk nadeel lijdt doordat een bepaald (bewijs)stuk in de procedure niet als bewijsmiddel ter beschikking komt. De enkele interesse in een stuk is niet voldoende. Het rechtmatige belang kan onder meer voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen partijen of uit de wet en is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.

4.23.
De rechtsbetrekking tussen partijen berust op de aansprakelijkheid van ASR als WAM-verzekeraar voor de gevolgen van het ongeval waarbij [verzoeker] was betrokken. De rechtsbetrekking tussen [verzoeker] en ABN Amro staat daar geheel los van, aangezien die berust op de door [verzoeker] bij ABN Amro afgesloten inboedelverzekering.Volgens ASR kunnen de (proces)stukken in de procedures tussen [verzoeker] en ABN Amro desalniettemin van belang zijn voor de beoordeling van het geschil tussen partijen omdat zij een beeld kunnen geven van de persoonlijkheid van [verzoeker]. Ter zitting heeft ASR dit aldus toegelicht dat in het geschil tussen partijen de vraag speelt of [verzoeker] misleidende verklaringen heeft afgelegd en uit de gevraagde stukken zou kunnen blijken dat hetgeen [verzoeker] tegenover de in deze procedure door de rechtbank benoemde deskundigen over zijn toestand en persoonlijke omstandigheden sedert het ongeval heeft verklaard bezijden de waarheid is. Dat de gevraagde stukken dergelijke gegevens, waarover zij thans nog niet beschikt, bevatten is niet door ASR onderbouwd. Hieruit volgt dat er slechts sprake is van een zoektocht van ASR naar informatie waarmee zij haar standpunten in het geschil tussen partijen kan onderbouwen. Voor het faciliteren van een zoektocht naar informatie is art. 843a Rv echter niet bedoeld.

4.24.
Indien en voor zover het verzoek van ASR de in de bodemprocedure tussen [verzoeker] en ABN Amro te wijzen vonnissen betreft geldt voorts dat die vonnissen openbaar zijn, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ASR niet afhankelijk is van [verzoeker] om een afschrift van die vonnissen te verkrijgen.

4.25.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van ASR wordt afgewezen.

voorschot

4.26.
Voorop dient te worden gesteld dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus, anders dan partijen als uitgangspunt hebben genomen, andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de reeds door ASR betaalde voorschotten (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats, terwijl het in voorkomend geval ook niet zou gaan om een overzichtelijke, eenvoudige bewijskwestie op grond waarvan de rechtbank aanleiding zou zien op dat uitgangspunt een uitzondering te maken.

4.27.
[verzoeker] stelt dat hij door het ongeval maandelijks een schade lijdt van meer dan € 2.000,- aan verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp en zorg voor eigen rekening. Hij onderbouwt dit met het rapport van het door hem ingeschakelde arbeidsdeskundig bureau Arbex (productie 14 van [verzoeker]) en de op basis daarvan in zijn opdracht door het Nederlands Rekencentrum Letselschade opgestelde berekening. Het rapport van Arbex gaat er vanuit dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval ernstige klachten en beperkingen heeft, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is. ASR betwist dat. Voorts bestrijdt zij het inkomen uit arbeid dat [verzoeker] zou hebben genoten indien hem het ongeval niet zou zijn overkomen, waarop de schadeberekening van [verzoeker] is gebaseerd, alsmede de omvang van de in die berekening opgenomen kosten aan huishoudelijke hulp, medische kosten en verpleeghulp thuis.

4.28.
Uit het rapport van de neuroloog drs. Borggreve d.d. 6 december 2012 blijkt dat hij een post whiplash syndroom (WAD/ graad 2) bij [verzoeker] heeft vastgesteld en bij lichamelijk en klinisch neurologisch onderzoek een zeer forse bewegingsbeperking van de cervicale werverkolom in alle richtingen en een zeer forse bewegingsbeperking van de schouders heeft geconstateerd. Voorts blijkt uit dat rapport dat die klachten en afwijkingen voor het ongeval niet bestonden, dat er in grote lijnen consistentie is tussen de informatie die van [verzoeker] is verkregen en de feiten uit het medisch dossier en de bevindingen van de neuroloog, alsmede dat er mogelijk nog een verbetering van de toestand van [verzoeker] kon optreden bij een verbetering in zijn psychiatrische toestand beeld.

4.29.
Uit het rapport van psychiater Van Eck blijkt dat deze voorts een post traumatische stressstoornis en lichte depressieve klachten bij [verzoeker] heeft geconstateerd, dat die klachten voor het ongeval niet bestonden en dat de klachten consistent zijn met de in het medisch dossier genoemde gedrag.

4.30.
De hiervoor vermelde bevindingen van drs. Borggreve en Van Eck zijn niet door partijen bestreden, zodat die als uitgangspunt kunnen worden genomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.

4.31.
Inherent aan whiplashklachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, dat wil zeggen dat de klachten veelal niet aantoonbaar zijn op medisch beeldmateriaal. De medische beoordeling van het bestaan van deze klachten berust daarom vooral op de anamnese van de patiënt. Enige objectivering van de -subjectieve- klachten is echter wel mogelijk en ook vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Dit in de jurisprudentie ontwikkelde criterium komt er op neer dat de rechter er, op grond van de beschikbare medische informatie, van overtuigd moet zijn dat het gaat om klachten die de betrokkene daadwerkelijk heeft zonder dat hij tracht de situatie ernstiger te doen overkomen dan deze is.

4.32.
ASR heeft aangevoerd dat uit het rapport van drs. Verdonck blijkt dat er sprake is van aggravatie en dat er bovendien kan worden getwijfeld aan de moraliteit van [verzoeker] omdat is vastgesteld dat hij bedrog heeft gepleegd ten opzichte van ABN Amro. Anders dan ASR stelt staat het vermeende bedrog echter (nog) niet vast. Het vonnis in kort geding tussen [verzoeker] en ABN Amro en het arrest waarbij dat vonnis is bekrachtigd, waarop ASR zich beroept, berusten immers op een aannemelijkheidsoordeel van de rechter waaraan een bodemrechter niet is gebonden en de door [verzoeker] tegen ABN Amro aanhangig gemaakte bodemprocedure loopt nog (na een schikkingsvoorstel van ABN Amro). Bovendien heeft een eventueel door [verzoeker] ten opzichte van ABN Amro gepleegd bedrog niet zonder meer gevolgen voor de beoordeling van het geschil tussen partijen. Voorts is uitgangspunt dat ASR [verzoeker] dient te nemen zoals hij is, dus inclusief eventuele pre-existente kwetsbaarheid en eventuele persoonlijke predispositie tot ontwikkeling of het in stand houden van bepaalde klachten, zodat voor de overtuiging van de rechtbank slechts de door drs. Verdonck gerelateerde aanwijzingen voor ten dele bewuste aggravatie gewicht lijkt toe te komen. De betekenis daarvan zal echter eerst na het vervolgonderzoek van Van Eck kunnen worden bepaald.

4.33.
Het vorenstaande laat onverlet dat [verzoeker] een kop-staart-botsing is overkomen en dat juist een dergelijk ongeval tot het ontstaan van whiplashklachten kan leiden, dat de neuroloog drs. Borggreve bij hem forse bewegingsbeperkingen heeft vastgesteld, dat die beperkingen er voor het ongeval niet waren en dat er in grote lijnen consistentie bestaat tussen de door [verzoeker] verstrekte informatie en het medisch dossier. Tevens laat het vorenstaande onverlet dat er sprake is van een post traumatische stressstoornis en lichte depressie. Op grond daarvan staat voldoende vast dat [verzoeker] als gevolg van het ongeval klachten en beperkingen heeft (gehad) die tot enige mate van arbeidsongeschiktheid hebben geleid. De ernst van de beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid die [verzoeker] door het ongeval ondervindt kan thans niet echter worden vastgesteld. Naar het zich thans laat aanzien is daarvoor niet alleen het psychiatrisch vervolgonderzoek, maar ook een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige nodig. Vooralsnog verdient het dan ook aanbeveling dat partijen dat traject in onderling overleg voort zetten.

4.34.
Het vorenstaande leidt ertoe dat thans niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de reeds door ASR betaalde voorschotten (significant) overstijgt, zodat het verzochte voorschot dient te worden afgewezen.

buitengerechtelijke kosten

4.35.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze (ook wanneer die niet op toevoegingsbasis optreedt). In de praktijk worden deze kosten veelal op basis van ingediende declaraties rechtstreeks door de verzekeraar van de aansprakelijke partij aan de rechtsbijstandverlener van het slachtoffer vergoed. Zo is het ook in deze zaak gebeurd. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de dubbele redelijkheidstoets wordt de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten meegewogen.

4.36.
[verzoeker] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten over de periode van 24 september 2014 tot en met 17 april 2015 ad € 10.287,99. Dit bedrag is opgebouwd uit € 2.400,- voor het advies van psychiater Wisman van 17 april 2015 en voor het overige uit kosten van juridische bijstand, bestaande uit circa 24,5 uren tegen een uurtarief van € 250,-, vermeerderd met 6% kantoorkosten en BTW.

4.37.
ASR betwist dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen en voert daartoe aan dat na de laatste mediationbijeenkomst is vastgesteld dat een regeling buiten rechte kennelijk niet mogelijk was en het vanaf dat moment niet meer redelijk was om nadere kosten buiten rechte te maken. ASR kan hierin niet worden gevolgd nu zij geen bezwaar heeft tegen vervolging van het psychiatrisch onderzoek door Van Eck en zich er ook in kan vinden dat [verzoeker] voorafgaand daaraan het advies van psychiater Wisman inbrengt. Hiermee is gegeven dat dit advies in redelijkheid is uitgebracht, alsmede dat het ook na de laatste mediationbijeenkomst in redelijkheid kosten van juridische bijstand ter vaststelling van de schade zijn gemaakt.

4.38.
ASR voert voorts aan dat voor de redelijkheidstoets een zekere verhouding tussen de vaststaande schade en de kosten van rechtsbijstand ook een gebruikelijk maatstaf is en dat niet vast staat dat de [verzoeker] toekomende schade meer dan € 171.000,- bedraagt, terwijl ASR reeds een bedrag van € 120.000,- aan buitengerechtelijke kosten heeft voldaan. Deze stelling van ASR dient in zoverre te worden genuanceerd dat als niet weersproken tussen partijen vast staat dat van dat bedrag € 20.000,- is besteed aan twee eerdere advocaten van [verzoeker], € 15.000,- aan ingeschakelde experts, circa € 20.000,- aan kosten van eerdere deelgeschillen en circa € 15.000,- aan kosten van mediation.

4.39.
Zoals ook in de beschikking van 3 december 2013 is overwogen is denkbaar dat achteraf komt vast te staan dat de aan het ongeval toerekenbare schade relatief beperkt is, maar betekent dat enkele feit niet dat de eerder in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten alsnog als niet redelijk moeten worden aangemerkt. Evenmin is het zo dat het slachtoffer of diens belangenbehartiger in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten dient voor te financieren tot het moment waarop met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de omvang van de totale schade zo groot is dat de reeds gemaakte buitengerechtelijke kosten in een bepaalde redelijk geachte procentuele verhouding tot die totale schade staan. Een andere opvatting zou meebrengen dat het een slachtoffer welhaast onmogelijk zou worden gemaakt – in praktische zin – om de omvang van de schade te laten vaststellen en vervolgens een reële minnelijke regeling met de verzekeraar van de aansprakelijke partij te treffen.

4.40.
Evident is dat het maken van kosten voor analyse van voorlopige deskundigenberichten voor [verzoeker] noodzakelijk is voor het buiten rechte (bij benadering) doen vaststellen van de schadeomvang om – op verantwoorde wijze – afwikkeling van de schade met ASR te kunnen bereiken. Het feit dat ASR reeds een bedrag van € 120.000,- aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald, de nog bestaande onduidelijkheid van de aan het ongeval toerekenbare schade en het niet door [verzoeker] bestreden restitutierisico, brengen echter met zich dat de redelijkheid van het uurtarief en het aantal bestede uren kritisch dient te worden beoordeeld.

4.41.
Onder 4.36 is reeds vastgesteld dat het advies van psychiater Wisman in redelijkheid is uitgebracht. Zonder nadere motivering, die ASR niet heeft gegeven, kan ook bij een kritische beoordeling niet worden ingezien dat de voor dat advies in rekening gebrachte kosten ad € 2.400,- bovenmatig moet worden geacht.

4.42.
In het eerder deelgeschil tussen partijen is reeds beslist dat een uurtarief van € 250,- zonder indexatie voor de werkzaamheden van de advocaat van [verzoeker] redelijk is en dat wordt door ASR ook niet langer bestreden. Van de door zijn advocaat in de periode 24 september 2014 tot en met 17 april 2015 verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden en de daaraan bestede tijd van in totaal 24,5 uren heeft [verzoeker] een specificatie overgelegd. Bij een kritische beschouwing volgt uit die specificatie niet zonder meer dat dit aantal door de advocaat bestede uren bovenmatig is en door ASR is ook niet gemotiveerd dat en waarom dat wel het geval zou zijn.

4.43.
Het vorenstaande leidt er toe dat de verzochte betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 10.287,99 zal worden toegewezen.

kosten deelgeschil

4.44.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het vorenstaande volgt reeds dat het laatste niet aan de orde is.

4.45.
Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een specificatie in het geding gebracht van de door hem tot aan de mondelinge behandeling gemaakte kosten ad € 10.738,19 (32:26 uren à € 250,-, vermeerderd met 6% kantoorkosten, BTW en griffiegeld ad € 285,00) en gesteld dat dit bedrag voor de aan de zitting bestede tijd inclusief reistijd met een bedrag van ongeveer € 1000,- dient te worden vermeerderd. ASR heeft de redelijkheid van het uurtarief niet bestreden en ten aanzien van de redelijkheid van het aantal aan het deelgeschil bestede uren zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.46.
Uit de overgelegde specificatie blijkt dat de advocaat van [verzoeker] voorafgaande aan de zitting 32:36 uur aan het deelgeschil heeft besteed waarvan ruim 15 uren aan het opstellen van het verzoekschrift en 12,5 uur aan de voorbereiding van de zitting, inclusief het opstellen van de pleitnota. In aanmerking nemende de expertise die bij de raadsman aanwezig mag worden verondersteld en zijn bekendheid met het dossier komt dat aantal uren buitenproportioneel voor. Rekening houdende met voormelde omstandigheden begroot de rechtbank de in redelijkheid bestede tijd vanaf het concipiëren van het inleidende verzoekschrift tot aan de zitting op 16 uren. Met de aan de zitting, inclusief reistijd, bestede tijd van 3 uren, komt de in redelijkheid door de raadsman van [verzoeker] aan het deelgeschil bestede tijd daarmee op 19 uren. De gemaakte kosten komen daarmee op (19 x € 250 =) € 4.750,- vermeerderd met 6% kantoorkosten. De kosten van de deelgeschilprocedure worden derhalve aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 6.092,35 (inclusief BTW), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 285,-, derhalve in totaal € 6.377,35.

4.47.
ASR voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] om haar te veroordelen tot betaling van deze kosten en voert daartoe aan dat thans niet tot die veroordeling dient te worden overgegaan zodat in het vervolg van deze kwestie, bijvoorbeeld in een bodemprocedure, de rechtmatigheid kan worden vastgesteld.

4.48.
Met de aansprakelijkheid van ASR voor de gevolgen van het ongeval is op grond van artikel 1019aa Rv juncto artikel 6:96 lid 2 BW gegeven dat ASR de hiervoor begrote kosten aan [verzoeker] dient te vergoeden. Uit hetgeen ASR in dit deelgeschil heeft aangevoerd kan niet worden afgeleid dat die rechtsgrond in de toekomst zal vervallen. ASR zal derhalve overeenkomstig het verzoek van [verzoeker] worden veroordeeld tot betaling van de hiervoor begrote kosten. ECLI:NL:RBROT:2015:7641