Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 130423 verzoek bevoorschotting € 17.630,00 afgewezen; deskundige zal moeten oordelen over causaal verband

RBDHA 130423 vraag of verzekeraar bij schadebehandeling onrechtmatig heeft gehandeld draagt niet bij aan vso; niet geschikt voor deelgeschil
- verzoek bevoorschotting € 17.630,00 afgewezen; deskundige zal moeten oordelen over causaal verband;
- geen vergoeding advocaatkosten tuchtrechtprocedure CTG tegen bij RTG berispte medisch adviseur

- verzocht 26,3 uur x € 255,-, verzoeken die niet in deelgeschil thuishoren en in-efficient handelen, begroot op 12 uur x € 250,00 = € 3.000,00 incl BTW

in vervolg op:
TGZRAMS 081122 berisping MA vanwege onzorgvuldige weergave en/of interpretatie en ongefundeerde aannames

2
De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft in 2015/2016 een aantal TIA’s doorgemaakt, waarna hij uit de roulatie is geraakt en een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Eind 2018 heeft hij met toestemming van de gemeente en met behoud van zijn uitkering eigen bedrijven opgezet. In februari 2020 heeft hij de eigen bedrijven gestaakt. Sinds het voorjaar van 2022 ontvangt [verzoeker] geen bijstandsuitkering meer.

2.2.
Op 15 november 2019 heeft een medisch belastbaarheidsonderzoek van [verzoeker] plaatsgevonden door Salude in het kader van een advies in het kader van de Participatiewet. In het rapport van Salude van 6 januari 2020 staat onder meer het volgende:

( ... )

Mogelijkheden om arbeid te verrichten:

Er zijn bij het medisch belastbaarheid onderzoek afwijkende bevindingen op basis waarvan cliënt beperkt belastbaar beschouwd dient te worden. De belastbaarheid is beperkt ten aanzien van het dynamisch handelen – cliënt is aangewezen op fysiek licht tot matig belastende werkzaamheden. Cliënt geeft zeer diffuse klachten van somatische aard aan; beperkingen zijn op grond van de aard van de klachten lastig aan te geven maar regelmatige uitval is te verwachten. ( ... )

2.3.
[verzoeker] is op 27 november 2019 betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). Hij reed in zijn auto toen hij in botsing kwam met een andere auto die achteruitrijdend vanuit een uitrit de weg op kwam. De andere auto was conform de WAM verzekerd bij NN. NN heeft de aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.

2.4.
Op 29 november 2019 is [verzoeker] voor het eerst door de fysiotherapeut behandeld. Bij brief van 14 maart 2021 bericht de fysiotherapeut dat uit de screening bij aanvang van de behandeling het volgende naar voren kwam:

( ... )

* Traumatisch incident
* Nekpijn rechts
* Hoofdpijn
* wazig gevoel in het hoofd / duizeligheid ( Dizziness )
* soms dubbelzien (Diplopia)
* soms moeite met slikken ( Dysphagia )
* misselijkheidsgevoel zonder overgeven of braken ( Nausea )
* De heer kent een voorgeschiedenis van mogelijk enkele TIA’s’

( ... )

Bij brief van 14 februari 2022 heeft de fysiotherapeut nog het volgende bericht:

( ... ) In de voorgeschiedenis werden géén klachten, tekens en-/of symptomen gerapporteerd die duiden op de pré-existentie van klachten. De heer was NIET bekend met nekklachten in enigerlei vorm, zoals deze zijn ontstaan NÁ het ongeval van d.d. 27 november 2019.

( ... )

Op basis van de anamnese en fysiek onderzoek worden een classificatie gehanteerd zoals beschreven in de “Richtlijn Nekpijn KNGF, in het de onderhavige casus “Behandelprofiel D Nekpijn graad III: nekpijn in de aanwezigheid van neurologische tekenen en symptomen”.

( ... )

Gelet op de evidente reductie van klachten, tekens, symptomen en functionele beperkingen en belemmeringen als gevolg van de PRF [Pulsed Radio Frequente stroom, toevoeging rechtbank] behandelingen in combinatie met fysiotherapeutische begeleiding, is het sterk aan te bevelen de totale behandeling te continueren. ( ... )

2.5.
NN heeft Medas ingeschakeld om haar te adviseren. De heer [naam 2] van Medas (hierna: [naam 2]) is vervolgens als medisch adviseur opgetreden en heeft twee medische adviezen uitgebracht.

2.6.
[verzoeker] heeft op 27 februari 2022 een klacht over medisch adviseur [naam 2] ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (hierna: RTG). Het RTG heeft op 8 november 2022 de klacht deels gegrond verklaard en [naam 2] de maatregel van berisping opgelegd, omdat hij medische rapporten heeft opgesteld die niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. [naam 2] heeft volgens het RTG op onzorgvuldige wijze uit de brieven van de medisch specialisten geciteerd. Ook bevatten de medisch adviesrapporten van de arts onvoldoende gefundeerde aannames. Zo volgt het RTG [naam 2] niet in zijn aanname dat een low impact-botsing – tussen partijen is overigens in geschil of hiervan sprake is – niet kan leiden tot de lichamelijke klachten die [verzoeker] heeft, mede in aanmerking genomen dat hier (mede) sprake is geweest van zijwaartse impact. Ook hanteert [naam 2] volgens het RTG onnodig grievend dan wel niet-objectief taalgebruik. Het RTG is dan ook van oordeel dat de rapporten niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. [naam 2] heeft tegen deze uitspraak van het RTG beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna CTG).

2.7.
Op 28 februari 2022 is [verzoeker] een deelgeschilprocedure gestart bij team kanton van deze rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling van 3 mei 2022 hebben partijen onder intrekking van het verzoek overeenstemming bereikt, in die zin dat – kort gezegd – een onafhankelijk deskundige zal worden benoemd om de medische causaliteit tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval te beoordelen alsmede de aard en ernst van de klachten. Er zijn ook procesafspraken gemaakt over hoe te komen tot de keuze van een onafhankelijk deskundige, de vraagstelling aan die deskundige en de verkrijging van het medisch dossier.

2.8.
Op 29 mei 2022 heeft de gemeente Breda beslist dat [verzoeker] van 1 juni 2022 tot 30 mei 2027 hulp bij het huishouden krijgt en een deeltaxipas.

2.9.
Tot en met juni 2022 heeft NN een voorschot van € 10.000,- aan [verzoeker] betaald op zijn persoonlijke schade. Hierna heeft NN geen nader voorschot op de persoonlijke schade aan [verzoeker] betaald.

2.10.
Op 3 oktober 2022 heeft de medisch adviseur van NN [naam 3] het volgende bericht:

( ... )

Uit het onderzoeksverslag van de gemeente Breda ( ... ) maakte ik op dat betrokkene in mei 2016 een (eerste) verzoek deed voor huishoudelijke ondersteuning in verband met beperkingen. Een “geheel van lichamelijke problemen was aan het licht gekomen” na een opname in februari 2016. Betrokkene was reeds bekend met hypertensie en een structurele luxatie van het rechter sleutelbeen. Welke lichamelijke klachten er werden bedoeld werd niet verduidelijkt. Aanvullende medische gegevens zijn dan ook gewenst.

In maart 2016 had betrokkene een TIA. Een MRI toonde blijvende restverschijnselen aan zo vertelde betrokkene in november 2016 aan de onderzoeker van de Gemeente Breda.

Gegevens over TIA’s van betrokkene ontbreken ook nog in het medische dossier. Ook deze gegevens zijn van belang alvorens de expertisearts het onderzoek kan gaan verrichten en de gestelde expertisevragen kan beantwoorden.

De stelling van mijn collega [de door [verzoeker] ingeschakelde medisch adviseur [naam 4], toevoeging rechtbank] dat er sprake is van medische causaliteit omdat er sprake is van een blanco medische voorgeschiedenis ( ... ) kan ik dan ook niet volgen. ( ... )’.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat:
a. NN onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker];
b. de stellingen en medische adviezen van NN van de afgelopen drie jaar van tafel moeten, zodat partijen met een schone lei kunnen starten;
c. primair: het causaal verband voldoende aannemelijk is en dat de inschakeling van een onafhankelijke deskundige geen meerwaarde heeft; of
subsidiair: het medisch dossier, zoals voorhanden, voldoende is om de onafhankelijke deskundige in te schakelen;
d. NN een aanvullend voorschot op de materiële schade van € 65.000,- aan [verzoeker] dient te voldoen;
e. NN tot de afwikkeling van de zaak adequaat moet bevoorschotten door iedere maand een bedrag van € 2.850,- aan [verzoeker] te voldoen;
f. NN de advocaatkosten voor de tuchtprocedure bij het CTG dient te vergoeden;
g. de kosten van deze procedure te begroten op € € 6.706,50 te vermeerderen met de door [verzoeker] betaalde griffierechten en NN te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker].

3.2.
NN voert verweer en verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w Rv:

primair
a. te gelasten dat het medisch dossier nader wordt aangevuld met het huisartsenjournaal vanaf 2016, informatie over de tia’s die [verzoeker] in 2016 heeft doorgemaakt, alsmede de oorspronkelijke volledige rapportages voor de aanvragen MO met een beschrijving van de beperkingen die in het kader van de aanvragen zijn vastgesteld;
b. een nader onafhankelijk medisch onderzoek te bevelen door een neuroloog met benoeming van dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog te Nijmegen, tot deskundige en daarbij te gelasten dat nader onderzoek wordt gedaan op basis van de IWMD-vraagstelling en de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken van toepassing te verklaren;

subsidiair:
een nader onafhankelijk medisch onderzoek te bevelen door een neuroloog met benoeming van dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog te Nijmegen, tot deskundige en daarbij te gelasten dat nader onderzoek wordt gedaan op basis van de IWMD-vraagstelling en de Leidraad Deskundigen in Civiele zaken van toepassing te verklaren;

meer subsidiair:
te gelasten dat het medisch dossier nader wordt aangevuld met het huisartsenjournaal vanaf 2016, informatie over de tia’s die [verzoeker] in 2016 heeft doorgemaakt, alsmede de oorspronkelijke volledige rapportages voor de aanvragen MO met een beschrijving van de beperkingen die in het kader van de aanvragen zijn vastgesteld;

te gebieden dat [verzoeker], zoals afgesproken op 3 mei 2022, medewerking verleent aan nader onafhankelijk medisch onderzoek door neuroloog Bernsen op basis van de IMWD-vraagstelling, dan wel, in het geval neuroloog Bernsen verhinderd is het onderzoek uit te voeren, door een andere, door beide medisch adviseurs gezamenlijk aan te wijzen, neuroloog.

4
De beoordeling

4.1.
Bij e-mail van 30 maart 2023 heeft de advocaat van [verzoeker] de rechtbank bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het aan deskundige Bernsen voor te leggen medisch dossier en de aan hem te stellen vragen, \ en dat het expertisetraject op korte termijn in gang zal worden gezet. NN heeft de rechtbank niet andersluidend bericht. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van het e-mailbericht van de advocaat van [verzoeker]. Bij die stand van zaken heeft [verzoeker] geen belang meer bij zijn onder randnummer 3.1 onder b en c geformuleerde verzoeken en heeft NN geen belang meer bij haar onder randnummer 3.2 geformuleerde verzoeken. Deze zullen dan ook worden afgewezen, nog daargelaten de vraag of de verzoeken zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv.

Vraag of NN onrechtmatig heeft gehandeld leent zich niet voor behandeling als deelgeschil

4.2.
[verzoeker] verzoekt om te bepalen dat NN jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld (randnummer 3.1 onder a) en hij voert daartoe het volgende aan NN heeft [naam 2] ten onrechte niet op de hoogte gebracht van de tussen partijen bestaande discussie over de impact van de aanrijding. NN heeft [naam 2] ingeschakeld als medisch adviseur terwijl [naam 2] bekend staat als een arts die binnen de beroepsgroep van geneeskundig adviseurs een afwijkend standpunt inneemt over whiplashklachten en een lange historie met klachten heeft waarvan verschillende klachten gegrond zijn verklaard. NN heeft haar standpunten gebaseerd op de onzorgvuldige adviezen van [naam 2]. Een en ander heeft volgens [verzoeker] geleid tot een onnodige vertraging van meer dan drie jaar met (financiële) schade bij [verzoeker] tot gevolg. NN voert hiertegen verweer.

4.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of dit verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

4.4.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. De rechterlijke uitspraak in een deelgeschil moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. Het gaat dan om de buitengerechtelijke onderhandelingen over de gestelde letsel- en overlijdensschade. Daarop heeft het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat NN onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem geen betrekking en een uitspraak hierover draagt ook niet bij aan een oplossing voor het geschil over de letselschade van [verzoeker]. Alleen al om deze reden leent dit verzoek van [verzoeker] zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure.

Nadere bevoorschotting

4.5.
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn onder 3.1 onder d geformuleerde verzoek om een aanvullend voorschot op de materiële schade van € 65.000,- verminderd met het bedrag van de gestelde leningen van zijn kinderen, te weten € 47.369,08. Dat betekent dat [verzoeker] nu nog om een aanvullend voorschot van € 17.630,92 verzoekt. Hij voert hiertoe aan dat hij dit bedrag nodig heeft om zijn (overige) schulden af te lossen en apparaten (zoals een droger en vaatwasser) aan te schaffen om de huishoudelijke taken te verlichten. Die schulden zijn volgens hem ontstaan door de houding van NN, waardoor hij nog altijd geen duidelijkheid heeft over de te ontvangen schadevergoeding.

4.6.
Het onder 3.1 onder e geformuleerde verzoek om een maandelijks voorschot van € 2.850,- per maand heeft [verzoeker] ter zitting beperkt tot een periode van een jaar. Hij voert hiertoe aan dat hij door de klachten als gevolg van het ongeval niet meer in staat is om loonvormende arbeid te verrichten en dat hij dit bedrag nodig heeft om rond te komen en ook de benodigde medische behandelingen te betalen. Volgens [verzoeker] overstijgen de verzochte voorschotten de uiteindelijke schade niet. Hij stelt dat de schade tot en met 31 december 2022 € 278.237,06 bedraagt.

4.7.
NNvoert verweer. Volgens haar staat niet vast wat de aard en de ernst van de klachten van [verzoeker] is en dat er sprake is van een (medisch) causaal verband tussen de aanrijding en de gestelde klachten en beperkingen, terwijl er ook sprake is van een restitutierisico. Daarom wil NN geen nadere voorschotten verstrekken.

4.8.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een (nader) voorschot op de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden schade voldoende aannemelijk moet zijn dat de bodemrechter in de hoofdzaak tot het oordeel zal komen dat er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en het ongeval en dat de omvang van de daaraan toe te rekenen schade de al door NN verstrekte voorschotten van in totaal € 10.000,- te boven gaat. Verder dient in de afweging van de belangen van partijen mede te worden betrokken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van het voorschot.

4.9.
Op basis van de op dit moment beschikbare (medische) stukken kan de rechtbank geen causaal verband aannemen tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval. Hierover moet nou juist de deskundige zich uitlaten. Dat [verzoeker] naar eigen zeggen voor het ongeval geen klachten aan zijn nek en arm had, betekent niet automatisch dat de klachten en beperkingen ongevalsgerelateerd zijn. Daar komt bij dat uit de beschikbare informatie volgt dat [verzoeker] mogelijk ook voor het ongeval al beperkingen had die zijn vermogen om loonvormende arbeid te verrichten beperken. Dit betekent dat er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn om voldoende aannemelijk te achten dat de ongeval gerelateerde schade van [verzoeker] de al aan hem verstrekte voorschotten overstijgt. Het verzoek tot nadere bevoorschotting zal daarom worden afgewezen. Hierbij merkt de rechtbank op dat ook de uitgangspunten voor het in kaart brengen van eventuele inkomensschade en overige vermogensschade nog niet vast staan en dat er op diverse punten nog informatie boven tafel moet komen, zoals ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen (onder meer het inkomen dat [verzoeker] voor de aanrijding genoot, de reden dat [verzoeker] zijn ondernemingen heeft gestaakt, de reden voor het stopzetten van de bijstandsuitkering en de vraag of [verzoeker] nog loonvormende arbeid kan verrichten).

Vergoeding kosten tuchtrechtprocedure

4.10.
[verzoeker] verzoekt te bepalen dat NN de advocaatkosten voor de tuchtprocedure bij het CTG – het door de arts ingestelde hoger beroep van de uitspraak van het RTG - aan hem dient te vergoeden als kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. Hij stelt het niet meer op te kunnen brengen om dit zelf op te pakken; het kost hem te veel energie. Hij wil zich daarom ook in deze procedure laten bijstaan door een advocaat. Daarbij merkt hij op dat het starten van een tuchtrechtelijke procedure in het kader van het geschil met NN onvermijdelijk was. Hij stelt dat hij door de houding van NN genoodzaakt was zich te wenden tot het RTG.

4.11.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte kosten. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dat houdt in dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van kosten redelijk moet zijn en ook dat de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is in het kader van de behadeling van de zaak.

4.12.
Bij de beoordeling van de dubbele redelijkheidstoets is onder meer van belang de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook als uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan. Ook de opstelling van partijen kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan. Verder is van belang dat ook in relatief eenvoudige zaken of in zaken met een (vaak pas achteraf vast te stellen) relatief gering (financieel) belang, de belangen van de benadeelde adequaat behartigd moeten worden.

4.13.
Het is vaste rechtspraak dat het voeren van een tuchtrechtelijke procedure in principe niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van aansprakelijkheid, zodat de kosten daarvan niet kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Dit is slechts anders als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat is hier niet het geval. Voor zover er al sprake was van bijzondere omstandigheden ten tijde van de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege – [verzoeker] stelt dat, maar NN betwist dat – is dat in ieder geval nu niet meer zo. NN heeft namelijk toegezegd de medische adviezen van [naam 2] niet in de beoordeling te betrekken, zodat [verzoeker] in ieder geval nu geen belang meer heeft bij (verdere) vaststelling dat [naam 2] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek van [verzoeker] ten aanzien van de advocaatkosten voor de procedure bij het Centraal Tuchtcollege zal dan ook worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.14.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Ook hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.15.
[verzoeker] heeft de kosten van dit deelgeschil begroot op € 6.706,50 plus € 1.301,- voor griffierechten. Hij gaat daarbij uit van een tijdsbesteding van 26 uur en 18 minuten en een uurtarief van € 255,- exclusief btw.

4.16.
Anders dan NN stelt, is de deelgeschilprocedure niet volstrekt onnodig of onterecht ingesteld. Een procedure had voorkomen kunnen worden als partijen zelf – zoals eerder bij de kantonrechter afgesproken – de deskundige zouden hebben benaderd en/of een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht hadden ingediend, maar omdat er een geschil is gerezen over de vervolgstappen is de onderhavige procedure naar het oordeel van de rechtbank niet volstrekt onnodig en onterecht ingesteld.

4.17.
Maar de rechtbank is van oordeel dat het verzochte aantal uren in combinatie met het gehanteerde uurtarief niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. De kwestie is in de kern niet omvangrijk en feitelijk noch juridisch complex, mede gelet op het gegeven dat NN de aansprakelijkheid heeft erkend en het grootste geschilpunt tot nu toe ziet op de medische kant van de zaak waarvoor [verzoeker] een medisch adviseur heeft. Gelet hierop acht de rechtbank een uurtarief van € 250,- inclusief btw (meer dan) redelijk. Van een ervaren advocaat met een dergelijk uurtarief mag bovendien worden verwacht dat in een zaak als deze efficiënt wordt gehandeld en dat geen verzoeken worden ingediend die niet in de deelgeschilprocedure thuis horen. Hieraan is in deze zaak niet voldaan, zodat ook de opgevoerde tijdsbesteding gematigd zal worden. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een tijdsbesteding van 12 uur in totaal (6 uur voor het opstellen van het verzoekschrift, te vermeerderen met 6 uur voor het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden en bijwonen van de zitting en het bespreken van de uitspraak met [verzoeker]). Dit betekent dat de aan deze procedure verbonden kosten worden begroot op een bedrag van € 3.000,- inclusief btw (12 uur x € 250,-) plus € 1.301,- voor het door [verzoeker] betaalde griffierecht. In totaal worden de kosten van dit deelgeschil dus begroot op € 4.301,-.

5 De beslissing
De rechtbank

5.1.
begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] op € 4.301,- en veroordeelt NN tot betaling van deze kosten aan [verzoeker] binnen 14 dagen na deze beschikking;

5.2.
wijst af het meer of anders verzochte. ECLI:NL:RBDHA:2023:5705