Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 260719 Letsel na val bij aanhouding. Geen onderhandelingen in een impasse welke door een deelgeschil moet worden doorbroken

RBGEL 260719 Letsel na val bij aanhouding. Geen onderhandelingen in een impasse welke door een deelgeschil moet worden doorbroken.
- verzoek onnodig ingesteld nu onderhandelingen gaande waren en van impasse geen sprake was

De feiten

2.1.
In de nacht van 24 op 25 augustus 2016 heeft de politie een melding ontvangen van een mishandeling in de Frederikstraat in Rotterdam. Twee dienstdoende agenten hebben een signalement van de verdachte doorgekregen en zijn op de melding afgegaan. Ter plaatse troffen de agenten [verzoeker] aan op een zwarte scooter. Vanwege het vermoeden dat hij de verdachte was, wilden de agenten [verzoeker] staande houden. Toen [verzoeker] wegreed op zijn scooter heeft een van de agenten hem bij zijn schouder vastgepakt om hem te laten stoppen. Daarbij zijn zowel de agent als [verzoeker] ten val gekomen. Bij deze val is [verzoeker] bewusteloos geraakt. De agenten hebben [verzoeker] aangehouden op verdenking van mishandeling en hij is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De agenten hebben het legitimatiebewijs van [verzoeker] gecontroleerd en hebben toen geconstateerd dat hij niet de verdachte van de mishandeling was. In het ziekenhuis is bij de agenten de verdenking opgekomen dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan rijden onder invloed en is hij aangehouden wegens overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. De hulpofficier heeft een bloedproef bevolen, waaraan [verzoeker] zijn medewerking heeft geweigerd. Vervolgens is een proces-verbaal van weigering bevel bloedproef opgemaakt.

2.2.
[verzoeker] stelt als gevolg van de aanhouding door de politie letsel te hebben opgelopen en ervaart psychische klachten, zoals slaap- en concentratiestoornissen, herbelevingen, spanningen, angstklachten, somberheid en boosheid.

2.3.
In een bericht van 29 november 2016 van [psycholoog B] , GZ-psycholoog, aan de huisarts van [verzoeker] , de heer [huisarts C] , staat dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS).

2.4.
[verzoeker] is vervolgd voor rijden onder invloed. Op 13 december 2016 heeft de politierechterzitting plaatsgevonden, waarbij de advocaat van [verzoeker] de politierechter heeft verzocht om getuigen te horen, waaronder de bij de aanhouding betrokken agenten en de ambulanceverpleger. De politierechter heeft op 23 februari 2017 verbalisant de heer [agent D] , op 28 februari 2017 verbalisant de heer [agent E] en op 24 maart 2017 de dienstdoende ambulanceverpleegkundige als getuigen gehoord.

2.5.
Vanwege de inname van het rijbewijs heeft CBR op kosten van [verzoeker] een onderzoek ingesteld naar het alcoholgebruik van [verzoeker] . In het kader van dit onderzoek heeft zijn huisarts op 24 maart 2017 verklaard dat uit het verslag van de ziekenhuisopname van 24/25 augustus 2016 volgt dat [verzoeker] geen alcohol heeft gebruikt. [verzoeker] heeft vervolgens zijn rijbewijs teruggekregen.

2.6.
De advocaat van [verzoeker] heeft de politie Rotterdam bij brief van 7 april 2017 aansprakelijk gesteld voor de door [verzoeker] geleden en eventueel in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade vanwege onrechtmatig handelen van de politie tijdens de aanhouding op 24/25 augustus 2016.

2.7.
Centraal Beheer (rechtsvoorgangster van Achmea) heeft als verzekeraar van de politie Rotterdam de aansprakelijkstelling in behandeling genomen. In een e-mailbericht van 31 mei 2017 verzoekt mevrouw [schadebehandelaar A] , letselschadebehandelaar bij Achmea, de advocaat van [verzoeker] om een nadere toelichting op het verwijt dat [verzoeker] de politie Rotterdam maakt.

2.8.
De advocaat van [verzoeker] antwoordt bij e-mailbericht van 1 juni 2017 dat de politie Rotterdam het volgende wordt verweten: “onrechtmatige aanhouding, het gebruik van excessief en onnodig geweld jegens een burger en het verdraaien van feiten en omstandigheden teneinde een gemaakte fout te herstellen.”

2.9.
Bij e-mailbericht van 26 juli 2017 heeft Centraal Beheer namens de politie Rotterdam de advocaat van [verzoeker] bericht dat geen aansprakelijkheid wordt erkend.

2.10.
Op 27 oktober 2017 heeft [verzoeker] een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv ingediend bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, gericht tegen de Politie Eenheid Rotterdam.

2.11.
Op 16 januari 2018 heeft Achmea namens de politie Rotterdam alsnog aansprakelijkheid erkend voor de val van [verzoeker] bij de aanhouding op 24/25 augustus 2016. Het bij de rechtbank Rotterdam ingediende verzoekschrift is daarna ingetrokken.

2.12.
In reactie op een door de advocaat van [verzoeker] op 19 februari 2018 toegestuurd schaderegelingsvoorstel verzoekt schadebehandelaar mevrouw [schadebehandelaar A] op 14 maart 2018 om een schadestaat met onderbouwing en om medische informatie voor een aan te vragen medisch advies.

2.13.
Bij e-mailbericht van 23 maart 2018 heeft de advocaat van [verzoeker] een voorlopige schadeopstelling met stukken gestuurd naar mevrouw [schadebehandelaar A] . De schadestaat komt uit op een bedrag van € 25.731,00 en plus een groot aantal p.m. posten.

2.14.
In een e-mailbericht van 18 april 2018 van mevrouw [schadebehandelaar A] aan de advocaat van [verzoeker] staat:
Uw e-mail van 23 maart jl. met onderbouwende stukken heb ik in goede orde ontvangen, waarvoor dank. Ook de medische informatie is bij de medische dienst binnengekomen.

In bovengenoemde zaak zal ik een medisch advies aanvragen. Zodra ik beschik over het medisch advies kan ik inhoudelijk reageren op uw regelingsvoorstel. Na ontvangst van het medisch advies zal ik u nader informeren.”

2.15.
In een e-mailbericht van 12 juni 2018 van de advocaat van [verzoeker] aan mevrouw [schadebehandelaar A] staat:
Kortheidshalve verwijs ik naar onderstaande en eerdere correspondentie, waarop ik tot op heden geen inhoudelijke reactie mocht ontvangen.

Aangezien het uitblijven van een reactie uwerzijds de onderhandelingen ernstig vertragen en daarmee een vaststellingsovereenkomst in de weg staan, kan ik niet anders dan opnieuw een deelgeschil starten. ( ... )

2.16.
Op 18 juli 2018 heeft de medisch adviseur van Achmea, de heer [medisch adviseur] , een medisch advies opgesteld. Hij komt tot de conclusie dat er geen objectiveerbaar letsel is vastgesteld behalve schaafwonden. Ten aanzien van de door de psycholoog in november 2016 geconstateerde klachten van een posttraumatisch stresssyndroom concludeert de medisch adviseur dat het beloop na november 2016 niet bekend is en dat hij op basis van de medische stukken geen blijvende klachten kan aannemen.

2.17.
Op 27 augustus 2018 heeft [verzoeker] bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv ingediend gericht tegen Achmea.

2.18.
In een e-mailbericht van 22 oktober 2018 van mevrouw [schadebehandelaar A] aan de advocaat van [verzoeker] staat, voor zover hier van belang:
( ... )

Medisch advies
Alvorens ik inhoudelijk in kon gaan op uw regelingsvoorstel, zag ik mij genoodzaakt een medisch advies van onze adviseur in te winnen. Vanwege werkachterstanden bij onze medische dienst heeft dit medisch advies langer op zich laten wachten dan gebruikelijk. Zulks is op 26 juli jl. meegedeeld door een kantoorgenoot van mr. Ceulen. Inmiddels heb ik het medisch advies wel ontvangen. U treft het in de bijlage aan.

Regelingsvoorstel
Het regelingsvoorstel d.d. 16 februari jl. en de daaropvolgende onderbouwing van 23 maart jl. heb ik inhoudelijk doorgenomen. Wij zijn uiteraard bereid om de schade die uw cliënt als gevolg van het voorval heeft geleden overeenkomstig art. 6:98 BW te vergoeden, maar beschikken vooralsnog over te weinig onderbouwing van die schade om een standpunt te kunnen innemen over enkele door u genoemde schadeposten.

Met name ten aanzien van het gestelde verlies aan verdiencapaciteit en de studievertraging is het causaal verband met het voorval van 28 augustus 2016 onvoldoende aangetoond. Het door ons opgevraagde medisch advies geeft hier ook geen uitsluitsel over. Onze medisch adviseur noteert slechts dat er door de behandelend psycholoog een PTSS bij uw cliënt is vastgesteld, maar over de oorzaak daarvan wordt niets vermeld. Ook is het ons niet duidelijk of de gestelde diagnose wel in overeenstemming is met de DSM V. ( ... )

Huisbezoek

Ons voorstel is om een huisbezoek te plannen bij uw cliënt om het verloop van het herstel te bespreken en ook om te vernemen hoe het nu met uw cliënt gaat. Daarbij kan ook uitvoeriger worden stilgestaan bij de door uw cliënt opgevoerde schadeposten.

Daarnaast ontvangen wij graag nadere medische informatie over het verloop van de behandelingen van uw cliënt, alsmede de gevraagde patiëntenkaart van de huisarts.

( ... )

Mr. Ceulen zal contact met u opnemen over het verzoek in deelgeschil. Wij menen dat de procedure kan worden ingetrokken. ( ... )

2.19.
Op 3 januari 2019 heeft [schaderegelaar] , schaderegelaar bij Achmea, [verzoeker] thuis bezocht. Bij dit bezoek was, naast familie van [verzoeker] , ook de advocaat van [verzoeker] aanwezig. Van dit bezoek is een besprekingsverslag opgemaakt dat per e-mailbericht van 3 januari 2019 aan de advocaat van [verzoeker] is gestuurd.

2.20.
In een e-mailbericht van 4 maart 2019 van mevrouw [schadebehandelaar A] aan de advocaat van [verzoeker] staat, voor zover hier van belang:
( ... )

Regelingsvoorstel
Allereerst willen wij opmerken dat het (medisch) causaal verband tussen het incident van 24 augustus 2016 en de PTSS niet vast staat. Ook zijn de door u genoemde schadeposten weinig onderbouwd. Desondanks willen wij uit pragmatisch oogpunt een tegenvoorstel doen om deze zaak te kunnen sluiten.

( ... )

Conclusie
(…)

Bij non-acceptatie van uw cliënt komt dit aanbod te vervallen en kan uw cliënt hier geen rechten meer aan ontlenen. In dat geval zal er nadere (medische) onderbouwing van de schadeposten moeten volgen (…). In ieder geval gaan wij ervan uit dat u bij beide opties het deelgeschil zal intrekken.

Wij willen u verzoeken om, in verband met het aankomende deelgeschil, binnen één week na heden te laten weten of uw cliënt kan instemmen met bovengenoemd voorstel.”

2.21.
In een e-mailbericht van 11 maart 2019 van de advocaat van Achmea aan de waarnemend advocaat van [verzoeker] staat, voor zover hier van belang:
( ... )

Het deelgeschil dat mr. Van Loosbroek opstartte, had - zo deelde zij mij eerder telefonisch mee - vooral als doel ervoor te zorgen dat er in de afwikkeling van de schade van [verzoeker] ‘iets gebeurde’. Dat was op een moment dat Achmea in afwachting was van een medisch advies dat langer op zich liet wachten vanwege werkachterstanden van de medische dienst. Inmiddels heeft een huisbezoek plaatsgevonden en is er door Achmea een meer dan redelijk finaal regelingsvoorstel gedaan.

Achmea zou daarom graag zien dat het deelgeschil wordt ingetrokken, er is immers geen enkele reden om dat door te zetten of nog langer aan te houden.

En zelfs als [verzoeker] het niet eens zou zijn met het schaderegelingsvoorstel, dan kunnen de onderhandelingen tussen partijen worden voortgezet (zonder deelgeschil), maar dan is het wel aan [verzoeker] om zijn schade nader te onderbouwen en zal tevens medisch onderzoek moeten plaatsvinden.

Mag ik derhalve z.s.m. vernemen of uw cliënt bereid is het deelgeschil in te trekken? Daarbij merk ik op dat wanneer uw cliënt daartoe niet bereid is, het onderstaande voorstel ter minnelijke regeling komt te vervallen. Achmea zal dan uitvoerig verweer voeren in het deelgeschil, ook tegen de kosten in deelgeschil. Het deelgeschil is immers nodeloos gestart.”

2.22.
In een e-mailbericht van 12 maart 2019 schrijft de advocaat van Achmea aan de waarnemend advocaat van [verzoeker] onder meer:
Geachte mevrouw Demirci,

Wij spraken elkaar heden telefonisch over onderstaande e-mail.

U deelde mij telefonisch mee dat [verzoeker] het schaderegelingsvoorstel van Achmea van 4 maart jl. niet accepteert en dat hij niet bereid is het deelgeschil in te trekken. ( ... )”

Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair: Achmea te gelasten haar verplichtingen als schadeverzekeraar na te komen en de door [verzoeker] geleden schade te vergoeden, dan wel in ieder geval de onderhandelingen daarover aan te gaan, op verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat Achmea in gebreke blijft aan haar verplichtingen te voldoen,

subsidiair: de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure, zodat de schade verder kan worden opgemaakt,

primair en subsidiair: de kosten van het deelgeschil te begroten op een bedrag van € 2.712,70 en € 78,00 aan griffierecht en Achmea te veroordelen tot betaling van dit bedrag.

3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het volgende, samengevat, ten grondslag. De politie Rotterdam heeft onrechtmatig gehandeld jegens [verzoeker] door hem op verdenking van een geweldsmisdrijf hardhandig aan te houden, terwijl een redelijk vermoeden van schuld ontbrak. Nadat de dienstdoende agenten in de gaten kregen dat [verzoeker] niet de verdachte was die zij zochten, hebben zij getracht hun vergissing te verbloemen door [verzoeker] alsnog aan te houden, ditmaal op de onterechte verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet (rijden onder invloed). Zoals later is gebleken, had [verzoeker] geen alcohol genuttigd en is zijn rijbewijs ten onrechte ingevorderd. Aan de onrechtmatige aanhouding heeft [verzoeker] letsel overgehouden, onder meer bestaande uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De politie Rotterdam is aansprakelijk voor de door [verzoeker] als gevolg van de aanhouding geleden schade, welke schade Achmea als verzekeraar van politie Rotterdam aan [verzoeker] moet vergoeden. De schade bestaat onder meer uit verlies aan inkomen, omdat [verzoeker] vanwege zijn klachten niet heeft kunnen starten met een op 18 augustus 2016 gesloten arbeidsovereenkomst, en kosten in verband met studievertraging. De uiteindelijke erkenning van aansprakelijkheid door Achmea heeft niet geleid tot de afwikkeling van de schade. Achmea heeft niet meer gereageerd op de door [verzoeker] op 23 maart 2018 toegezonden voorlopige schadeopstelling en medische informatie. Deze deelgeschilprocedure is nodig om ervoor te zorgen dat de schadeafwikkeling zal worden voortgezet. De kosten van dit deelgeschil begroot [verzoeker] op 9 uur x € 235,00 x 6 % kantoorkosten x 21 % btw plus griffierecht van € 78,00 = € 2.790,70.

3.3.
Achmea is primair van mening dat het verzoek van [verzoeker] op formele gronden moet worden afgewezen en voert daartoe aan dat het verzoek zich op meerdere punten niet leent voor een deelgeschilprocedure. Ten eerste heeft de wetsgeschiedenis het onderhavige verzoek niet voor ogen gehad bij het openstellen van de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure. Daarnaast is het verzoek onvoldoende bepaalbaar. Verder bestaat er geen noodzaak om het verzoek via een deelgeschil af te dwingen, omdat ook een bodemprocedure mogelijk is om de omvang van de verplichtingen tot schadevergoeding in rechte vast te laten stellen. De verzochte verwijzing naar een schadestaatprocedure is niet mogelijk in deelgeschil. Volgens Achmea is ook geen sprake van een gerezen impasse, omdat de onderhandelingen na een nadere onderbouwing van de schade weer kunnen worden voortgezet. Tot slot is nader bewijs nodig ten aanzien van het (medisch) causaal verband en leent de deelgeschilprocedure zich daar niet voor, aldus Achmea.

Achmea voert ook op inhoudelijke gronden verweer tegen het verzoek. Achmea betwist dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen. Nadat aansprakelijkheid is erkend is het schaderegelingstraject in gang gezet. Het door Achmea noodzakelijk geachte medisch advies liet langer dan normaal op zich wachten, maar dat is geen reden om te veronderstellen dat Achmea niet bereid is om de schade overeenkomstig artikel 6:98 BW te vergoeden. Achmea heeft na ontvangst van het medisch advies een inhoudelijke reactie gegeven op de opgevoerde schadeposten en er heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft Achmea uit pragmatische overwegingen [verzoeker] een regelingsvoorstel gedaan, maar [verzoeker] heeft dit voorstel afgewezen, zonder gebruik te maken van de geboden mogelijkheid om, na nadere onderbouwing van de schadeposten, verder te onderhandelen. Achmea heeft aldus voldaan aan haar verplichtingen. Achmea heeft verder verweer gevoerd tegen de afzonderlijke schadeposten.

Ten aanzien van de kosten van het deelgeschil stelt Achmea dat deze nodeloos zijn gemaakt omdat het deelgeschil voorbarig is ingesteld, alleen vanwege het feit dat iets langer dan normaal gewacht moest worden op het medisch advies, waarmee [verzoeker] bekend was. Achmea betwist ook de opgevoerde kosten van het deelgeschil, omdat het verzoekschrift vrijwel identiek is aan het verzoekschrift dat bij de rechtbank Rotterdam is ingediend en de kosten daarvan al zijn vergoed door Achmea.

De beoordeling

4.1.
Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).

4.2.
Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Op pagina 2 van de Memorie van Toelichting op deze wet (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3) is onder de verwoording van het doel van de deelgeschilprocedure onder meer opgenomen: “De voorgestelde deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken partijen krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen.”

en: “De rechterlijke uitspraak moet partijen in staat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden.”

Hieruit volgt dat de wetgever bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen heeft gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar dat deze na beslechting van een deelgeschil door de partijen succesvol kunnen worden afgesloten.

4.3.
De vraag is of er in dit geval sprake is van vastgelopen onderhandelingen of een impasse, zoals door [verzoeker] wordt gesteld en door Achmea wordt betwist. Daarover wordt het volgende overwogen.

Achmea heeft kort na de erkenning van aansprakelijkheid verzocht om een met stukken onderbouwde schadestaat en om medische informatie die zij zal doorsturen aan haar medisch adviseur. In het e-mailbericht van 18 april 2018 heeft Achmea aan [verzoeker] bericht dat zij een medisch advies zal aanvragen en dat zij, na ontvangst van dat medisch advies, inhoudelijk zal reageren op het schaderegelingsvoorstel van [verzoeker] (zie 2.14.). Dit medisch advies is op 18 juli 2018 opgesteld, maar heeft de schadebehandelaar van Achmea kennelijk pas later bereikt. Achmea heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij rond 23 juli 2018 een concept verzoekschrift deelgeschil heeft ontvangen. Daarop heeft de advocaat van Achmea, zoals zij ter zitting eveneens onweersproken heeft gesteld, contact opgenomen met de advocaat van [verzoeker] met de mededeling dat Achmea nog in afwachting was van de ontvangst van het medisch advies en daarom nog niet inhoudelijk kon reageren op het schaderegelingsvoorstel. Het onderhavige verzoekschrift is op 27 augustus 2018 bij deze rechtbank ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank was ten tijde van het indienen van het verzoekschrift geen sprake van buitengerechtelijke onderhandelingen die in een impasse verkeerden. Achmea had immers nog geen mogelijkheid gehad om inhoudelijk te reageren op de gestelde schadeposten, omdat zij in afwachting was van het medisch advies. (De advocaat van) [verzoeker] was hiermee bekend. Dat het medisch advies langer dan gebruikelijk op zich heeft laten wachten, is, gelet op het doel van de deelgeschillenprocedure, geen reden om een deelgeschil te starten teneinde de onderhandelingen op gang te brengen. De onderhandelingen waren niet vastgelopen, maar ondervonden vertraging in afwachting van een medisch advies, een omstandigheid waarover Achmea (de advocaat van) [verzoeker] duidelijk heeft geïnformeerd.

4.4.
Na ontvangst van het medisch advies zijn de onderhandelingen verder voortgezet. Achmea heeft bij e-mailbericht van 22 oktober 2018 het medisch advies aan [verzoeker] doorgestuurd, heeft inhoudelijk gereageerd op de schadeposten en heeft een voorstel gedaan om een huisbezoek af te leggen teneinde het verloop van het herstel en de schadeposten te bespreken. In dit e-mailbericht heeft Achmea [verzoeker] verzocht om het deelgeschil in te trekken vanwege de onderhandelingen die tussen partijen gaande waren. [verzoeker] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven, maar is wel akkoord gegaan met een huisbezoek. Het huisbezoek heeft op 3 januari 2019 plaatsgevonden, waarbij Achmea, evenals in de daaropvolgende correspondentie, haar verzoek heeft herhaald om nadere informatie die nodig werd geacht voor de begroting van de door [verzoeker] opgevoerde schade. Op 4 maart 2019 heeft Achmea [verzoeker] een regelingsvoorstel gedaan en op 11 maart 2019 heeft zij de advocaat van [verzoeker] (althans haar waarneemster) nogmaals schriftelijk verzocht om ofwel akkoord te gaan met het regelingsvoorstel of om - bij niet acceptatie - het deelgeschil in te trekken, de schadeposten nader (medisch) te onderbouwen en de schaderegeling voort te zetten (zie 2.21.). Ter zitting heeft de advocaat van [verzoeker] verklaard dat haar juridisch medewerker tijdens haar afwezigheid in verband met vakantie telefonisch aan Achmea heeft doorgegeven dat [verzoeker] het voorstel niet had aanvaard en dat het deelgeschil niet werd ingetrokken. Hoewel de advocaat van [verzoeker] ter zitting stelt dat zij het voorstel van Achmea na haar vakantie nog met [verzoeker] had willen bespreken, maar dat zij deze mogelijkheid niet heeft gehad, omdat het voorstel toen al was ingetrokken, heeft zij (of haar juridisch medewerker) niet kenbaar gemaakt aan Achmea dat de wens bestond om het voorstel toch nog met [verzoeker] te bespreken. Dat had wel voor de hand gelegen en had de onderhandelingen ook gewoon op gang gehouden. Ook bij niet-aanvaarding van het voorstel zou volgens Achmea immers verder worden onderhandeld over de schadeafwikkeling, mits [verzoeker] zijn schadeposten nader met (medische) stukken zou onderbouwen, een voorwaarde die Achmea tijdens het gehele onderhandelingstraject heeft gesteld en waarmee [verzoeker] bekend was.

4.5.
Een paar weken voor de mondelinge behandeling van het deelgeschil is door Achmea nog een regelingsvoorstel gedaan. [verzoeker] heeft geen medewerking willen verlenen aan een herhaald verzoek van Achmea om intrekking van het deelgeschil om ‘de druk op de ketel te kunnen houden’, maar uit het voorgaande blijkt niet dat sprake is van onderhandelingen die in een impasse verkeren, welke impasse middels een deelgeschil doorbroken moet worden. Dat Achmea haar verplichtingen als verzekeraar niet nakomt en/of weigert om verder te onderhandelen blijkt evenmin. Reeds om die reden zal het verzoek van [verzoeker] , zowel primair als subsidiair, worden afgewezen. De vraag of het primaire verzoek voldoende bepaalbaar is en of het subsidiaire verzoek in een deelgeschilprocedure toewijsbaar is, behoeft in dat geval geen bespreking meer.

4.6.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die gemoeid zijn met de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt en dat de rechter daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. Daarbij geldt een dubbele redelijkheidstoets: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te de zijn. Dit betekent dat de kosten niet voor begroting (en vergoeding) in aanmerking komen indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.

4.7.
Nu [verzoeker] een deelgeschilprocedure aanhangig heeft gemaakt en het verzoek heeft gehandhaafd, terwijl tussen partijen onderhandelingen gaande waren en van een impasse geen sprake was, luidt de conclusie dat het verzoek onnodig is ingesteld. De kosten bij de behandeling van het verzoek komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking, zodat begroting van deze kosten achterwege dient te blijven. ECLI:NL:RBGEL:2019:4426