RBZWB 171218 bevoorschotting op bgk; verzoek afgewezen; complexiteit van de zaak rechtvaardigt geen 24 uur aan werkzaamheden
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 171218 bevoorschotting op bgk; verzoek afgewezen; complexiteit van de zaak rechtvaardigt geen 24 uur aan werkzaamheden;
- kosten verzoek naar oordeel kantonrechter niet in redelijkheid gemaakt
2 Het verzoek
2.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat ASR [verzoeker] op adequate wijze, te weten maandelijks, dient te bevoorschotten met een redelijk bedrag tot aan het moment dat een eindregeling is bereikt;
voor recht te verklaren dat ASR alle buitengerechtelijke kosten van [verzoeker] dient te vergoeden/voldoen;
ASR te veroordelen tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 5.689,57 plus P.M., te voldoen binnen vijf dagen na datum van de te wijzen beschikking;
e kosten van de onderhavige procedure te begroten op € 2.712,70, te vermeerderen met het griffierecht en een bedrag ad € 1.205,64 voor de verdere behandeling van de procedure en ASR te veroordelen in deze kosten.
2.2
ASR heeft verweer gevoerd en verzocht om [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen, althans te matigen.
3 De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan – voor zover van belang – de volgende feiten in rechte vast:
op 6 mei 2017 was [verzoeker] betrokken bij een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden op de Auvergnestraat te Bergen op Zoom. Hierbij werd de auto van [verzoeker] frontaal aangereden door een verzekerde van ASR;
[verzoeker] is na het ongeval twee dagen ter observatie in het ziekenhuis opgenomen. In verband met aanhoudende pijn is op een later moment (alsnog) een CT-scan uitgevoerd waaruit bleek dat [verzoeker] zijn borstbeen en een rib had gebroken;
ook is hij (nog steeds) onder behandeling bij een psycholoog in verband met een posttraumatische-stressstoornis (PTSS);
op 30 mei 2017 heeft ASR zich bij [verzoeker] gemeld als de schadeverzekeraar van de bestuurder die het ongeval heeft veroorzaakt;
op 21 december 2017 heeft het kantoor van de gemachtigde van [verzoeker] zich bij ASR gemeld als de belangenbehartiger van [verzoeker] . [verzoeker] wordt in het schaderegelingstraject bijgestaan door mr. O. Emre. Hij heeft ASR verzocht de aansprakelijkheid te erkennen en een bedrag van € 2.500,00 te betalen als voorschot op de schade van [verzoeker] ;
op 18 januari 2018 heeft ASR de aansprakelijkheid erkend en heeft zij de betaling van het verzochte voorschot toegezegd. Dit bedrag is ook daadwerkelijk betaald;
op 2 mei 2018 heeft mevrouw I. Biemans, schadebehandelaar bij ASR, [verzoeker] thuis bezocht. Hierbij was ook mr. Emre aanwezig. Tijdens dit bezoek is toegezegd dat er nog een aanvullend voorschot van € 1.000,00 zal worden betaald. Als gevolg hiervan is thans derhalve een bedrag van € 3.500,00 betaald als voorschot op de schade van [verzoeker] ;
Bij facturen van 30 april 2018, 6 juni 2018 en 9 augustus 2018 heeft mr. Emre een bedrag van in totaal € 7.939,57 in rekening gebracht inzake de buitengerechtelijke kosten. Van deze facturen heeft ASR een bedrag van € 2.250,00 voldaan.
3.2
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij thans nog onder behandeling staat bij diverse medische specialisten. Van een medische eindsituatie is derhalve nog geen sprake zodat de hoogte van de schade van [verzoeker] nog niet kan worden vastgesteld. Wel is er door mr. Emre reeds een voorlopige schadestaat opgesteld en is alle relevante medische informatie opgevraagd. In verband met de verrichte werkzaamheden heeft de gemachtigde van [verzoeker] facturen aan ASR gezonden en [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat ASR deze facturen ten onrechte niet volledig heeft voldaan. In zijn visie zijn de werkzaamheden in redelijkheid verricht en is de hoogte van de kosten ook redelijk. De in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten doorstaan volgens [verzoeker] dan ook de dubbele redelijkheidstoets. [verzoeker] voert voorts aan dat het voor hem niet doenlijk is om de kosten voor te financieren. Nu de aansprakelijkheid van het ongeval door ASR is erkend, is zij als aansprakelijkheidsverzekeraar op grond van artikel 7:954 BW gehouden tot vergoeding van de volledige schade aan [verzoeker] , waaronder derhalve de gemaakte buitengerechtelijke kosten. Het feit dat ASR nalaat deze kosten volledig te betalen, leidt tot financiële problemen aan de zijde van [verzoeker] . Een geschil over de tussentijdse bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten kan volgens [verzoeker] in een deelgeschilprocedure aan de rechter worden voorgelegd. Een oplossing van dit deelgeschil zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en aan de voortgang in de behandeling van het dossier. Volgens [verzoeker] kan een beslissing over de tussentijdse vergoeding immers een belemmering wegnemen voor de voor een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening.
3.3
ASR stelt zich op het standpunt dat het verzoek om haar te veroordelen in het restant van de buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen, primair omdat een deelgeschilprocedure zich niet leent voor dit verzoek en subsidiair omdat de gevorderde kosten de redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 sub c BW niet doorstaan. Op dit verweer zal in het navolgende – voor zover van belang – nader worden ingegaan. ASR heeft tevens verweer gevoerd tegen het verzoek ten aanzien van de maandelijkse bevoorschotting. Ten eerste is dit verzoek op geen enkele wijze onderbouwd door [verzoeker] . Bovendien draagt toewijzing van dit verzoek volgens ASR niet bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Toewijzing van dit verzoek zou betekenen dat ASR wordt verplicht tot (mogelijk aanzienlijke) betalingen terwijl de schadeomvang en de causaliteit tussen de schade en het schadevoorval niet vaststaat. Hierdoor wordt de onderhandelingsruimte van ASR weggenomen en wordt zij geforceerd tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. ASR betwist daarnaast dat [verzoeker] thans minimaal wordt bevoorschot. Er is reeds een bedrag betaald van € 3.500,00 en het is niet aangetoond of zelfs maar aannemelijk gemaakt dat de schade van [verzoeker] meer bedraagt. Ook voert ASR verweer tegen het verzoek tot het begroten van de kosten van deze procedure. Ingevolge artikel 1019aa Rv hoeven de kosten niet te worden begroot wanneer de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Hiervan is – in de visie van ASR – in het onderhavige geval sprake. De gemachtigde van [verzoeker] heeft veel te hoge declaraties ingediend en weet dat die kunnen (en moeten) leiden tot een afwijzing van het verzoek van [verzoeker] maar hij is desondanks een deelgeschilprocedure gestart. Ten aanzien van de gevorderde proceskostenveroordeling heeft ASR ten slotte nog aangevoerd dat ook deze kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan.
bevoegdheid
3.4
Op grond van artikel 1019x lid 1 Rv dient het verzoek te worden gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. In dit kader overweegt de kantonrechter het volgende. Ingevolge artikel 93 onder a Rv worden zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter behandeld en beslist. Het onderhavige verzoek gaat dit bedrag niet te boven maar er wordt in het verzoekschrift – ondanks het in artikel 1019x lid 3 onder a Rv opgenomen vereiste daartoe – niets gesteld over het vermoedelijke beloop van de vordering. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] in eerste instantie weliswaar aangegeven dat de schade van [verzoeker] , exclusief de incassokosten, voorlopig wordt begroot op een bedrag van € 16.000,00 maar hij heeft daarna (meermaals) aangegeven dat hij niet de letselschadeadvocaat is en dat hij niet kan zeggen hoe hoog de schade zal zijn. De kantonrechter zal de opmerking ten aanzien van de hoogte van de schade daarom buiten beschouwing laten. Nu er voorts geen (voorlopige) schadestaat in het geding is gebracht bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat de schade het vermoedelijke beloop van de vordering het bedrag van € 25.000,00 te boven zal gaan zodat de kantonrechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Ingevolge artikel 262 Rv en artikel 7 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) is de kantonrechter te Bergen op Zoom daartoe ook relatief bevoegd.
deelgeschil
3.5
De volgende vraag die de kantonrechter dient te beoordelen, is of er sprake is van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Op grond van artikel 1019w Rv kan ieder van partijen de rechter verzoeken te beslissen op een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over het beloop van de vordering van de benadeelde partij. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.6
Als ratio van de deelgeschilprocedure is in de parlementaire geschiedenis genoemd de bevordering van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Daarbij is opgemerkt dat de investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. De rechter heeft hierbij een ruime beoordelingsvrijheid.
3.7
Naar het oordeel van de kantonrechter is er in dit geval sprake van een deelgeschil als bedoeld in de wet. Hoewel ASR reeds de aansprakelijkheid heeft erkend en ook al een voorschot op de schade heeft betaald, is het de kantonrechter gebleken dat er wellicht nog discussie zal bestaan over de volledige omvang van de schade. Dit is nu nog niet met zekerheid vast te stellen omdat er nog geen (voorlopige) schadestaat aan ASR is kenbaar gemaakt. ASR heeft echter aangevoerd dat er mogelijk vraagtekens kunnen worden gezet bij de causaliteit tussen de schade en het ongeval vanwege predisponerende factoren. Er zullen in dat geval nog onderhandelingen moeten plaatsvinden. De kantonrechter acht het vervolgens aannemelijk dat zonder een beslissing over de (aanvullende) bevoorschotting van buitengerechtelijke kosten de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zal worden bemoeilijkt. Hierbij heeft de kantonrechter tevens in aanmerking genomen dat een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van buitengerechtelijke kosten in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk is genoemd als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16, 20 en 21). Dat een beslissing op dit geschil niet direct tot een vaststellingsovereenkomst zal leiden, is niet doorslaggevend. Voldoende is dat de beslissing daaraan een bijdrage kan leveren.
buitengerechtelijke kosten
3.8
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen. Bij de beoordeling van de dubbele redelijkheidstoets wordt de omvang van de schade als één van de in aanmerking te nemen aspecten meegewogen.
3.9
De gemachtigde van [verzoeker] heeft over de periode van 20 juni 2017 tot en met 24 juli 2018, 24,86 uren gedeclareerd tegen een uurtarief van € 235,00. ASR heeft reeds een bedrag aan buitengerechtelijke kosten voldaan van € 2.250,00 hetgeen neerkomt op ongeveer 9,5 uur.
3.10
ASR heeft aangevoerd dat het aantal uur dat door de gemachtigde van [verzoeker] aan deze zaak is besteed niet redelijk is nu het gaat om een relatief eenvoudige zaak. ASR heeft de aansprakelijkheid immers nooit betwist en zij zal de aantoonbare schade, die in causaal verband staat met het ongeluk, gewoon uitkeren. De kantonrechter is met ASR van oordeel dat de complexiteit van de zaak tot op heden geen 24 uur aan werkzaamheden rechtvaardigt. Het is overigens onduidelijk welke werkzaamheden er precies zijn verricht nu is komen vast te staan, dat er – ondanks hetgeen in het verzoekschrift is gemeld – nog niet eens een (voorlopige) schadestaat is opgesteld.
3.11
Vanwege een gebrek aan voldoende inzicht in de omvang van de schade kan bovendien niet worden beoordeeld of de door de gemachtigde van [verzoeker] verrichte werkzaamheden in een proportionele verhouding staan tot de schade van [verzoeker] . Te meer nu vaststaat dat ASR reeds een bedrag van € 3.500,00 aan [verzoeker] heeft voldaan.
3.12
De kantonrechter acht de reeds door ASR betaalde bedragen aan buitengerechtelijke kosten redelijk. Het is niet aannemelijk gemaakt dat de gemachtigde van [verzoeker] tot op heden meer dan 9,5 uur aan deze zaak heeft moeten besteden. [verzoeker] heeft weliswaar gespecificeerde urenstaten overgelegd maar hieruit volgen voornamelijk contacten tussen [verzoeker] en diens gemachtigde. Het is niet onderbouwd waarom deze (vele) contacten noodzakelijk waren. Het restant van de gefactureerde bedragen doorstaat de dubbele redelijkheidstoets dan ook niet zodat het onderhavige verzoek tot betaling van dat bedrag zal worden afgewezen.
3.13
Ook de verzochte verklaring voor recht met betrekking tot de maandelijkse bevoorschotting zal worden afgewezen nu dit verzoek in het geheel niet is onderbouwd.
kosten van de procedure
3.14
De kantonrechter overweegt dat, ondanks de afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Ook hierbij dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren. Nu de kosten van de behandeling van het onderhavige verzoek naar het oordeel van de kantonrechter niet in redelijkheid zijn gemaakt, worden die kosten aan de zijde van [verzoeker] begroot op nihil. ECLI:NL:RBZWB:2018:7299