Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 060617 exploitatiekosten kleine boerderij: kosten ter beperking van immateriële schade; € 50.000

Rb Den Haag 060617 Deelgeschil; exploitatiekosten kleine boerderij te zien als kosten ter beperking van immateriële schade; € 50.000 billijk; 
- Kosten gevorderd en toegewezen: € 5.265,94, (obv 18,70 uur x € 220 + BTW)

2 De feiten
2.1.
[verzoekster] is geboren op [geboortedatum] . Zij is alleenstaand en heeft geen kinderen. Zij is geboren en getogen en woonachtig op een boerderij in [plaats] , die zij zelfstandig exploiteert. Het gaat om een boerderij van 6 hectare weiland met gebouwen, 8 koeien, 35 geiten, 7 schapen, 50 kippen, 40 Kaapse loopeenden en een groentetuin. De boerderij heeft geen economische opbrengst, behoudens voor eigen gebruik.

2.2.
Op 24 juni 2013 is [verzoekster] , als fietser en in de nabijheid van haar woning, aangereden door een bij Univé verzekerde auto met aanhangwagen. [verzoekster] heeft blijvend letsel als gevolg van dit ongeval. Er is sprake van een medische eindtoestand.

2.3.
Univé heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.4.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft [A], orthopaedisch chirurg, een orthopaedische expertise verricht, waarvan hij op 30 november 2015 rapport heeft uitgebracht. Hij heeft de diagnose gesteld op een status na laterale patellafractuur linkerknie met laterale verwonding. De patella is, aldus de orthopaedisch chirurg, anatomisch genezen met nog restklachten aan de laterale zijde van de patella en de laterale zijde van de knie ter plaatse van het litteken. Hij merkt in zijn beschouwing op: “Betrokkene is met de knie direct tegen de aanhangwagen van de auto aangekomen waardoor de lapwond en de patellafractuur zijn te verklaren. 
De fractuur is behandeld met schroefosteosynthese met een röntgenologisch goed resultaat. De restklachten aan de laterale zijde van de knie in het litteken van de verwonding zijn als zodanig ook te verklaren.
De beperkingen die betrokkene heeft voor wat betreft de belasting van haar linkerbeen zijn te verklaren als gevolg van het letsel dat haar is overkomen bij het ongeval van 24-06-2013.” Bij de beantwoording van de vragen heeft de orthopaedisch chirurg verder onder meer opgemerkt: “In het ADL wordt betrokkene beperkt met hurken en knielen vanwege de pijn aan de linkerpatella. In haar loonvormende arbeid wordt ze beperkt met kniebelastende werkzaamheden waardoor zij in het werk slecht kan hurken en knielen dan wel zwaar werk kan verrichten verrichten zoals zwaar tillen dan wel dragen en sjouwen. In haar vrijetijdsbesteding wordt zij ook beperkt bijvoorbeeld met tuinieren, zij heeft zowel in haar boerderij als in haar tuin hulp nodig.” Hij heeft de beperkingen van [verzoekster] als volgt beschreven aan de hand van de medische beperkingenlijst van de NOV, waarbij conform deze lijst alleen beperkingen zijn toegerekend op basis van anatomische afwijkingen: 
“Zitten is licht beperkt, betrokkene kan niet langdurig in dezelfde houding zitten vanwege de pijnlijke patella.
Staan is niet beperkt.
Lopen is licht beperkt.
Lopen op ongelijk terrein is licht tot matig beperkt. 
Traplopen is matig beperkt.
Beklimmen van en staan op een ladder is matig beperkt. Zeker het met de linker knieschrijf aanraken van een laddersport is erg pijnlijk.
Fietsen is licht beperkt.
Autorijden is licht beperkt.
Knielen, kruipen en hurken zijn matig beperkt door het maximale buigen van de linkerknie.
Bukken en torderen zijn niet beperkt.
Licht gebogen werken is niet beperkt.
Tillen van de grond vanuit bukkende houding is niet beperkt. Tillen vanuit hurkende houding is matig beperkt.
Duwen en trekken zijn licht beperkt.
Dragen en sjouwen zijn door haar linkerknie matig beperkt.
Vibratiebelasting is niet beperkt.”
De orthopaedisch chirurg heeft de blijvende invaliditeit van [verzoekster] gesteld op 6% voor de onderste extremiteit en op 2% voor de gehele mens. Hij heeft tevens opgemerkt dat het mogelijk is dat in de toekomst verergering gaat optreden, namelijk dat op termijn, langer dan 10 jaar, artrose gaat optreden. Hoewel hij de kans op het ontstaan van artrose minder acht vanwege de anatomische genezing van de fractuur, kan hij daaromtrent geen zekerheid geven.

2.5.
[verzoekster] is sinds het ongeval gelet op haar beperkingen niet meer in staat zelfstandig de boerderij te exploiteren. De koeien zijn sinds het ongeval om die reden “drooggelegd”. Zij heeft verder hulp ingeschakeld van een bekende uit haar netwerk, de heer [X], 78 jaar oud, die haar ongeveer 20 uur per week helpt tegen een vergoeding van € 8,50 per uur (ongeveer € 8.000 per jaar).

2.6.
Univé heeft de kosten in verband met de inschakeling van [X] tot en met eind 2016 voldaan ten titel van voorschot op de schadevergoeding. Univé heeft een bedrag van in totaal € 55.000 voldaan.

2.7.
Partijen hebben gezamenlijk arbeidsdeskundige de heer [B] van BSH Arbeidsdeskundig advies B.V. ingeschakeld om een arbeidsdeskundig onderzoek te verrichten. Over de vraagstelling/opdracht is in het rapport onder meer opgemerkt: “(…)Partijen zijn nu in overleg om tot een afwikkeling van de schade te komen. De boerderij is daarbij een fors discussiepunt. Voor betrokkene is het niet bespreekbaar dat zij de boerderij, of een deel daarvan, opgeeft. Zij staat op het standpunt dat Univé, als aansprakelijke verzekeraar de noodzakelijke hulp dient te (blijven) betalen, nu en in de toekomst. Univé, aan de andere kant voelt er - in principe - niets voor te moeten (blijven) betalen voor een hobby-boerderij, en stelt zich op het standpunt dat de betrokkene de schade zoveel mogelijk dient te beperken en de boerderij eigenlijk maar moet afbouwen. 
Alvorens hier nader op in te gaan, hebben partijen besloten dat eerst de schade in kaart gebracht moet worden. (…).” De arbeidsdeskundige heeft de volgende vragen beantwoord: 
“1. Welke werkzaamheden verrichte mevrouw [verzoekster] voor het ongeval in en om het boerenbedrijf? 
2. Welke van deze werkzaamheden kan zij nu niet meer verrichten gelet op de beperkingen beschreven in het expertiserapport van de medisch specialist, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met de mogelijke verslechtering in de toekomst zoals beschreven in het rapport? 
3. Welke redelijke arbeidskosten (op jaarbasis) zijn gemoeid met het uitvoeren door derden van de werkzaamheden die de cliënt niet meer kan verrichten? 
4. Tot welke leeftijd acht u cliënt in staat, met de hulp genoemd onder vraag 3 haar boerenbedrijf voort te zetten? 
5. Welke van de werkzaamheden die de cliënt niet meer kan verrichten zijn cruciaal voor het voortbestaan van het (boeren)bedrijf in de huidige omvang? 
6. Hoe kunnen deze werkzaamheden worden beperkt? en 
7. Kunnen deze werkzaamheden door aanpassingen binnen het bedrijf worden opgevangen en zo ja, hoeveel bedragen de eenmalige kosten van deze (noodzakelijke) werkzaamheden?”
De arbeidsdeskundige heeft de redelijke arbeidskosten van derden op jaarbasis berekend op € 24.128 (uitgaande van de inschakeling van een professionele hulpkracht à 32,50 per uur). Het rapport bevat het volgende staatje:

Voorziening
Jaarlijkse kosten
arbeidsloon agrarische bedrijfshulp *) 23.660
loonwerk 426,00
schaapsscheren 42,00
totaal 24.128

Hij acht [verzoekster] in staat om, met hulp, de boerderij tot haar 67e levensjaar voort te zetten. Daaraan heeft hij toegevoegd: “Gezien de staat van de boerderij verwacht ik dat de werkzaamheden en het onderhouden van het perceel en de panden langzaamaan teveel wordt voor betrokkene”. De benoemde taken die [verzoekster] blijkens het rapport zonder hulp gezien haar beperkingen niet kan uitvoeren, bijvoorbeeld het helpen lossen van hooibalen, grasmaaien, slootkanten afsteken, bomen inkorten, mest kruien en omspitten, stallen uitmesten, stro opruimen, koeien vast zetten op de winterstal en hoeven van geiten en schapen bekappen, zijn volgens de arbeidsdeskundige “veelal cruciaal voor het voortbestaan van het boerenbedrijf”.
Het advies en planning van de arbeidsdeskundige is als volgt: ”
- Besteed werk uit aan een loonwerker
- Besteed het schapenscheren uit aan een schaapsscheerder;
- Investeer in een weidesleep
- Investeer in een zitmaaier. 
Bespreek met betrokkene de mogelijkheden voor efficiëntere bedrijfsvoering waardoor ze minder belast wordt.”

2.8.
Univé is bereid tot vergoeding van de aanschaf van een weidesleep en een zitmaaier.

3 Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren en te bepalen, primair, dat Univé gehouden is de volledige schade te vergoeden die [verzoekster] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het ongeval van 24 juni 2013, met betrekking tot de arbeidshulp die zij tot aan haar 67e nodig heeft om haar boerderij te exploiteren op dezelfde wijze als tot aan de datum van het ongeval, waarbij het rapport van arbeidsdeskundige [B] van 1 september 2016 als leidraad moet dienen en, subsidiair, in goede justitie te bepalen welk bedrag aan schade Univé aan [verzoekster] dient te vergoeden met betrekking tot de hulp die zij van 1 januari 2017 tot aan 31 maart 2031 nodig heeft om haar boerderij te exploiteren en Univé te veroordelen dit bedrag aan [verzoekster] te betalen, alsmede om Univé te veroordelen in de kosten van de procedure, te bepalen op 12 uur à € 220 te vermeerderen met omzetbelasting.

3.2.
Univé heeft verweer gevoerd en de rechtbank zelfstandig verzocht om, primair, voor recht te verklaren dat het feit dat [verzoekster] deels niet meer in staat is om, als gevolg van het ongeval van 24 juni 2013, haar activiteiten op of om de boerderij te kunnen uitoefenen, vergoed moet worden via een immateriële schadevergoeding, dan wel, subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [verzoekster] ter zake een materiële schadevergoeding toekomt, zij haar medewerking dient te verlenen aan een nader onderzoek door deskundige [B] conform de door Univé in het geding gebrachte vraagstelling.

3.3.
[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van Univé.

4 De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure 
4.1. Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.2.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken en zelfstandige verzoeken zich lenen voor een beslissing in een deelgeschilprocedure. De beide verzoeken zullen, gezien hun onderlinge samenhang, hierna gezamenlijk worden beoordeeld.

Partijdebat
4.3.
In geschil is of de door [verzoekster] gestelde schade als gevolg van het ongeval, bestaande uit gemaakte en te maken kosten in verband met de inschakeling van een derde ten behoeve van de voortzetting van de exploitatie van de boerderij, gekwalificeerd moeten worden als zuivere vermogensschade, zoals [verzoekster] stelt, dan wel als ander nadeel, zoals Univé stelt. Daarnaast twisten partijen over de vraag, voor zover de rechtbank oordeelt dat sprake is van vermogensschade, in hoeverre die schade aan (de verzekerde van) Univé kan worden toegerekend en of [verzoekster] gehouden is deze schade te beperken, in die zin dat zij haar veestapel dient in te krimpen, het vee meer geconcentreerd dient te lokaliseren, althans anderszins het boerenbedrijf meer efficiënt dient te exploiteren.

4.4.
De rechtbank stelt voorop dat [verzoekster] blijkens de processtukken en het verhandelde ter zitting gelet op de erfenis die haar ouders haar hebben nagelaten financieel in staat is de exploitatie van de boerderij voort te zetten op de wijze waarop zij dat deed vóór het ongeval door de inschakeling en bekostiging van derden. Feitelijk zal zij dat ook blijven doen, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, ongeacht de hoogte van de schadevergoeding die Univé haar verder zal voldoen. Deze omstandigheden zijn voor de beoordeling van de rechtbank hierna, zoals ook Univé onderkent, niet van belang.

4.5.
Verder merkt de rechtbank inleidend op dat de totale claim van [verzoekster] op basis van het rapport van de arbeidsdeskundige, blijkens de brief van 1 mei 2017 van [verzoekster] , minimaal € 112.000 (14 x € 8.000, in het geval [X] ingeschakeld blijft) en maximaal € 336.00 (14 x € 24.000, in het geval [X], gelet op zijn leeftijd, uitvalt en professionele hulp ingeschakeld zou moeten worden) beloopt. Blijkens het verhandelde ter zitting is Univé bereid tot de voldoening van verdere schadevergoeding, echter niet in de mate zoals [verzoekster] op grond van het rapport van de arbeidsdeskundige voor ogen heeft. Univé is van opvatting dat een redelijke oplossing moet worden gezocht, waarbij een balans wordt gevonden tussen het belang van mevrouw [verzoekster] en dat van Univé.

4.6.
Wat betreft de status van het rapport van de arbeidsdeskundige merkt de rechtbank op dat voor zover hierin bepaalde schadeposten zijn berekend, die berekening niet als een partijen bindende, definitieve schadeberekening kunnen worden beschouwd. De expertise van een arbeidsdeskundige strekt zich niet uit tot het maken van een dergelijke berekening. Partijen hebben aan hem ook niet een dergelijke opdracht verleend, zoals ook blijkt uit zijn opmerkingen over de vraagstelling/opdracht en zijn advies om met [verzoekster] te bespreken hoe zij kan komen tot een meer efficiënte bedrijfsvoering. Het rapport behelst slechts een globale inventarisatie van de schade.

4.7.
Artikel 6:95 BW - betreffende de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden voldaan - maakt onderscheid tussen vermogensschade en ander nadeel. Vermogensschade zijn gederfde inkomsten ten gevolge van verlies van arbeidsvermogen, ziektekosten en andere uitgaven; ander nadeel betreft immateriële schade ten gevolge van onder meer lichamelijk letsel (artikel 6:106 BW). Het onderscheid is belangrijk, aangezien de beide categorieën door andere regels worden beheerst, waarbij vermogensschade in beginsel voor volledige vergoeding in aanmerking komt, terwijl ander nadeel uitsluitend wordt vergoed voor zover dat billijk is. Het onderscheid is niettemin onscherp, aangezien sommige schadeposten, zoals in dit geval de kosten die gemoeid zijn met de inschakeling van een derde om de exploitatie van de boerderij voort te zetten, zowel tot de ene als de tot de andere categorie kunnen behoren. De vergoeding van die kosten wordt begrensd door de redelijkheid, waarbij het, zoals in de literatuur wel is opgemerkt, uiteindelijk gaat om de vraag voor welk niveau van levenskwaliteit de aansprakelijke partij heeft op te komen. Met inachtneming van het wettelijk kader en tegen deze achtergrond zal de rechtbank de verzoeken van partijen beoordelen.

4.8.
Allereerst geldt in dit verband dat de primaire doelstelling van het schadevergoedingsrecht herstel van de benadeelde is. Dit betekent dat als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat [verzoekster] zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd zonder ongeval. Anders dan [verzoekster] betoogt, betekent dit niet zonder meer dat alle kosten van een derde ([X] of een professionele derde) in verband met het verrichten van werkzaamheden op de boerderij die zij gelet op haar beperkingen als gevolg van het ongeval zelf niet meer kan verrichten, met als doel de exploitatie van de boerderij voort te zetten op (precies) dezelfde wijze als voor het ongeval, als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Van een economisch rendabel boerenbedrijf is geen sprake en de arbeid die [verzoekster] vóór het ongeval ter exploitatie van de boerderij verrichtte, betrof geen loonvormende arbeid. Dat de boerderij geen ‘hobby’, maar ‘werk’ is voor [verzoekster] maakt dit niet anders.

4.9.
Naar aanleiding van de verwijzing van [verzoekster] naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:5217) (rb-gelderland-050815-whiplash-en-psychische-klachten-biodynamische-boer-schade-door-herstructurering-van-voor-ongeval-nauwelijks-renderend-bedrijf merkt de rechtbank nog op dat de vergelijking met de zaak die heeft geleid tot die uitspraak niet opgaat. In die zaak werd, zo overweegt de rechtbank Gelderland, de benadeelde met de aanschaf van aangepaste machines in staat gesteld grotendeels zijn beroep uit te oefenen om zodoende ook vermogensrechtelijk in de toestand te geraken dat uit het boerenbedrijf enige opbrengst werd gegenereerd en de maatregel derhalve (mede) bedrijfseconomisch effect had. Dit nu is in dezen niet aan de orde.

4.10.
Daarnaast is van belang dat feitelijk herstel van [verzoekster] niet meer mogelijk is. Aan de orde is een medische eindtoestand van [verzoekster] . De kosten die [verzoekster] maakt met de inschakeling van een derde om de genoemde werkzaamheden te verrichten dragen op zichzelf beschouwd niet bij aan het herstel van haar lichamelijke toestand. Weliswaar vermindert het vermogen van [verzoekster] doordat zij die kosten moet dragen en had zij die kosten niet hoeven maken zonder ongeval, daarmee zijn die kosten evenwel nog niet aan te merken als ongevalsgerelateerde vermogensschade. [verzoekster] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, en die zijn ook niet gebleken, waaruit volgt dat de inschakeling van die derde nodig is met het oog op het behoud of de verbetering van haar lichamelijke toestand (bijvoorbeeld om voldoende in beweging te blijven ter voorkoming van artrose). [verzoekster] krijgt van stilzitten en weinig beweging meer pijn. Niet kan echter worden gezegd dat de inschakeling van een derde om de exploitatie van de boerderij voort te zetten in redelijkheid noodzakelijk, althans gerechtvaardigd is ter verkrijging van de voor haar conditie benodigde beweging. Niet is verder gesteld of gebleken dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval geestelijk letsel heeft opgelopen. De gestelde en gebleken beperkingen van [verzoekster] zijn fysiek van aard. Voor zover [verzoekster] met haar stelling dat het werken met de dieren en op het land voor haar een goede therapie is mede bedoelt te stellen dat die kosten moeten worden aangemerkt als ter behandeling van geestelijk letsel, gaat die stelling derhalve rechtens niet op en wordt zij verworpen.

4.11.
De desbetreffende kosten dienen naar het oordeel van de rechtbank niettemin als vermogensschade te worden gekwalificeerd. Het gaat hier om kosten ter beperking van de immateriële schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval leidt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting - en naar tussen partijen ook niet in geschil is - is de boerderij het levensdoel van [verzoekster] . De rechtbank kan niet anders constateren dan dat [verzoekster] en de boerderij ten diepste en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: zij ‘is’ in wezen haar boerderij. In haar opmerkingen bij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, die overeenkomen met hetgeen zij mondeling ter zitting naar voren heeft gebracht: “De dieren, de boerderij, de tuin, het weiland, is mijn alles.” Zij heeft haar zelfstandigheid gedeeltelijk moeten inleveren en ervaart het standpunt van Univé dat de boerderij in omvang zou moeten worden ingekrompen, althans dat de kosten van de in te schakelen derde niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen, als een straf voor iets wat de aansprakelijke partij haar heeft aangedaan. De rechtbank overweegt dat immateriële schadevergoeding in het geval van lichamelijk letsel een vergoeding betreft ter verzachting van het leed dat [verzoekster] met het ongeval is aangedaan, waarvan de hoogte afhankelijk is van onder meer de aard van de aansprakelijkheid, de duur en de intensiteit van de pijn die is geleden, het verdriet en de levensvreugde die [verzoekster] heeft gederfd. Aangenomen dient te worden dat [verzoekster] de desbetreffende kosten voor de inschakeling van een derde moet maken ter voorkoming van (verdere) geestelijke pijn vanwege het lichamelijk letsel (en het vanwege dat lichamelijk letsel verlies van haar zelfstandigheid en werkzaamheden op de boerderij) als gevolg van het ongeval. Op grond van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder a, BW komen de desbetreffende kosten dan ook in beginsel (als vermogensschade) voor vergoeding in aanmerking.

4.12.
Het vorenstaande brengt evenwel tegelijkertijd mee dat de hoogte van de door Univé als vermogensschade te vergoeden kosten begrensd is. De schade bestaande uit kosten ter beperking van immateriële schade kan uit haar aard niet de immateriële schade overstijgen. In zoverre doet de kwalificatie van de gestelde schade (vermogensschade of ander nadeel) voor de uitkomst van de vergoeding die Univé aan [verzoekster] moet voldoen in dit geval niet ter zake.

4.13.
Wat betreft de hoogte van het maximaal te vergoeden bedrag acht de rechtbank van belang dat enerzijds van [verzoekster] niet kan worden gevergd dat zij het leven moet gaan leiden dat zij niet wenst (lees: de boerderij moet inkrimpen zoals Univé, bezien vanuit de door haar gestelde schadevergoedingsverplichting, voorstaat) en anderzijds dat Univé niet aan alle wensen van [verzoekster] tegemoet hoeft te komen. De stijl en standaard van het leven dat [verzoekster] van vóór het ongeval leidde hebben als uitgangspunt te gelden; de autonomie van [verzoekster] prevaleert. Tegelijkertijd kan van [verzoekster] worden gevergd dat de inhoud van de keuzes die zij in dit verband maakt en de hoogte van de daarmee gemoeide kosten zodanig zijn dat zij een efficiënte bedrijfsvoering van de boerderij impliceren en dat Univé op grond van de billijkheid alleen de gemaakte en te maken kosten op basis van die efficiënte(re) bedrijfsvoering behoeft te vergoeden.

4.14.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [verzoekster] afhankelijk is van de hulp van derden om de exploitatie van de boerderij voort te zetten. De werkzaamheden die [verzoekster] gelet op haar beperkingen niet meer kan verrichten, acht de arbeidsdeskundige cruciaal voor het voortbestaan van de boerderij. Zonder de inschakeling van een derde moet de boerderij derhalve geacht worden niet te kunnen voortbestaan, ook niet met een meer efficiënte bedrijfsvoering.

4.15.
De rechtbank acht ook de leeftijd van [verzoekster] van belang. Bij de hoogte van de vergoeding dient mede in aanmerking te worden genomen dat deze strekt tot vergoeding van het leed dat [verzoekster] gedurende langere periode als gevolg van het ongeval is aangedaan doordat zij niet langer in staat is de boerderij zelfstandig voort te zetten. Tegelijkertijd acht de rechtbank aannemelijk, gelet op de zwaarte van het werk op de boerderij en gezien de opmerkingen van de arbeidsdeskundige op dit punt, dat [verzoekster] op termijn ook zonder het ongeval een derde had moeten inschakelen om de exploitatie van de boerderij voort te zetten, waarbij zij er in redelijkheid van uitgaat dat dit vanaf haar 60e levensjaar het geval zou zijn geweest.

4.16.
Ten slotte acht de rechtbank de (relatief geringe) mate van functionele invaliditeit van [verzoekster] van belang, die haar na het ongeval in staat stelt nog steeds voor een belangrijk deel de exploitatie van de boerderij voort te zetten.

4.17.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in de gegeven, bijzondere, omstandigheden een immateriële schadevergoeding, en daarmee de maximaal door Univé te vergoeden kosten ter beperking van immateriële schade, van in totaal € 50.000 billijk. De hogere kosten die [verzoekster] feitelijk zal moeten maken, overtreffen de vergoeding die haar bij wijze van immateriële schade zou zijn toegekend bij voortzetting van de exploitatie van de boerderij zonder inschakeling van een derde en gaan dus het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag te boven.

4.18.
De rechtbank gaat ervan uit, bij gebreke aan andere aanknopingspunten, dat de betaalde voorschotten ten bedrage van € 55.000 onder algemene titel zijn voldaan. Zij rekent van die voorschotten een bedrag van € 28.000 toe aan de vergoeding van de kosten die [verzoekster] ter beperking van immateriële schade over de periode vanaf de datum van het ongeval (juni 2013) tot 1 januari 2017 heeft gemaakt. Dit betekent dat Univé voor de toekomst in verband met deze schadepost aanvullend een bedrag van € 22.000 aan [verzoekster] dient te voldoen.

4.19.
Ten slotte merkt de rechtbank, wellicht ten overvloede, op dat de genoemde schadepost niet betreft de schade bestaande uit verlies van zelfwerkzaamheid van [verzoekster] wat betreft het onderhoud van de op het perceel gelegen panden. De in verband met dit onderhoud gemoeide kosten voor de inschakeling van een derde zien immers niet op de voortzetting van de exploitatie van de boerderij op (precies) dezelfde wijze als vóór het ongeval. Die kosten komen als afzonderlijke post, met inachtneming van de richtlijn zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad, in aanmerking voor vergoeding. Zoals Univé in dit verband met juistheid heeft opgemerkt, kunnen evenwel niet de kosten van achterstallig onderhoud van de panden op de aansprakelijke partij worden verhaald.

4.20.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het subsidiaire verzoek van [verzoekster] toewijzen in die zin dat zij zal bepalen dat Univé verplicht is tot betaling van een bedrag van € 22.000 in verband met de kosten die gemoeid zijn met de inschakeling van hulp bij de voortzetting van haar boerderij vanaf 1 januari 2017. Zij wijst het meer of anders verzochte af.

Kosten deel geschil 
4.21. Op grond van artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking dienen te worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd; het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dienen eveneens redelijk te zijn.

4.22.
[verzoekster] heeft de kosten begroot op in totaal € 5.265,94, uitgaande van een tarief van € 220 en in totaal 18,70 exclusief btw. Univé heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat de opgevoerde kosten voldoen aan de genoemde dubbele redelijkheidstoets. De kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW worden derhalve begroot op € 5.265,94. ECLI:NL:RBDHA:2017:6086