Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 051022 met aansprakelijkstelling vier jaar en drie maanden na de behandeling op de hap is klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW niet overschreden

RBDHA 051022 ruptuur pectoralis major bij bankdrukken; geen aansprakelijkheid zkh en hap vanwege beoordeling door triageverpleegkundige
- met aansprakelijkstelling vier jaar en drie maanden na de behandeling op de hap is klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW niet overschreden

1
Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Deze zaak betreft een geschil over de medische aansprakelijkheid van het Ziekenhuis en Hadoks ten opzichte van [eiser] . [eiser] meent dat het Ziekenhuis (de spoedeisende hulp) en Hadoks (de huisartsenpost) niet op de juiste wijze hebben gehandeld nadat hij zich op 25 september 2013 met een sportblessure bij beide instanties had gemeld. Hierdoor is zijn letsel niet genezen en ervaart hij nog altijd beperkingen bij verschillende dagelijkse handelingen. Het Ziekenhuis en Hadoks stellen dat [eiser] te lang heeft gewacht met het indienen van zijn claim. Verder betwisten zij dat zij niet juist hebben gehandeld ten opzichte van [eiser] .

2
De procedure
(.... red. LSA LM)

3
De feiten

3.1.
Op 25 september 2013 heeft [eiser] zich rond 19:20 uur gemeld op de afdeling Spoedeisende Hulp (hierna: SEH) van het Ziekenhuis met bloeduitstortingen op zijn arm en borst nadat hij zich tijdens het sporten (bankdrukken) had geblesseerd.

3.2.
Hij is daar gezien door triageverpleegkundige [A] . Zij is om ongeveer 19:52 uur gestart met de triage. Zij heeft genoteerd: “Met bankdrukken een borstspier geblesseerd. Paracetamol alhier gehad.” Zij heeft [eiser] op basis van het triageprotocol om 19:53 uur verwezen naar de huisartsenpost (hierna: hap) van SMASH (tegenwoordig: Hadoks). Vervolgens heeft [eiser] zich om 19:58 uur bij de hap gemeld waar hij is gezien door een verpleegkundig specialist. Zij noteerde – voor zover hier van belang – :

O Re-m. pertoralis, zwelling ++, geen drukpijn schoudertop en AC gewricht, painfull arc. vanaf 30 graden, abductie pijnlijk

E Borstkas symptomen/klachten

DD ruptuur/deels ruptuur van de m. pectoralis

P iom arts SEH pijnstilling en rust, eventueel volgende week bij de trauma poli melden om een totaal ruptuur van de m. pectoralis uit te sluiten.

3.3.
Begin 2015 heeft [eiser] zich met klachten bij zijn huisarts gemeld. Hij is vervolgens doorverwezen naar het Ziekenhuis (orthopedie) in verband met een spierblessure. In de verwijsbrief staat het volgende:

Graag verwijs ik u deze patient ivm spierletsel na een sportblessure ruim een jaar geleden. Destijds afwachtend beleid gevoerd, heeft sindsdien echter last van een delle in de re. pectoralis major met pijnklachten en duidelijk verminderde kracht. Daarnaast ook last van schouderklachten re. Bij LO een duidelijke delle en relatieve hypotrofie van de re. pectoralis spieren. Normale range of motion van de re schouder, daarbij wel painfull arc. Gaarne uw beoordeling en behandeling.

(E) Evaluatie, conclusie 07-01-2015 Spierblessure pectoralis major

(S) Anamnese 07-01-2015 Bijna 1.5 jaar geleden spier gescheurd re. borst met fitness, daarna last blijven houden van de re. borstspier en pijn in de schouder. Moeten stoppen met kickboxen, klachten met optillen

(O) lichamelijk onderzoek 07-01-2015 Gespierde man. Re. schouder: abductie traject pijnlijk maar wel volledig mogelijk. Borst: duidelijke delle in m. pectoralis major. Pijn bij aanspannen, verminderde kracht.

3.4.
Orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg 1] , werkzaam in het Ziekenhuis schrijft op 16 april 2015:

Hij heeft een jaar geleden zijn pectoralis major waarschijnlijk geruptuurd, is daar toen voor in het ziekenhuis geweest. Verder geen aanvullende therapie gehad.

Bij onderzoek duidelijke ruptuur van de pectoralis major. MRI laat zien dat er behoorlijke retractie is.

Ik heb patiënt uitleg gegeven over de situatie en mijn ervaringen met hechten van een dergelijke oude ruptuur van de pectoralis major zijn niet goed en daarbij komt natuurlijk ook dat er altijd risico’s zijn bij een dergelijke ingreep zodat in overleg met patiënt hebben afgezien van verdere behandeling.

3.5.
Na een jaar meldt [eiser] zich wederom bij [orthopedisch chirurg 1] , die hem dan voor een second opinion verwijst naar orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg 2] , werkzaam in het Reinier de Graaf te Delft. Hij schrijft op 27 juli 2016:

Bovengenoemde patiënt zag ik op het spreekuur. Vorig jaar heb ik hem ook gezien, toen met een oude ruptuur van de pectoralis major.

Hij zegt toch heel veel last te hebben van deze ruptuur en pijnscheuten te krijgen bij het aanspannen van de pectoralis, met name als hij de Maxi Cosi moet tillen of als hij een zware deur moet openen. Hij zou zelf heel graag willen dat er een poging gedaan wordt om te hechten, echter met mijn ervaring heb ik daar geen goede resultaten mee. Daarnaast denk ik ook dat, gezien het feit dat het zo lang geleden is, dit niet goed te herstellen is.

Misschien heb jij andere ervaringen of oplossingen of een andere manier waarop de pijn verminderd kan worden.

3.6.
Op 30 september 2016 wordt [eiser] gezien door [orthopedisch chirurg 2] . [orthopedisch chirurg 2] concludeert:

Chronische pectoralis majorpeeslaesie rechts met persisterende klachten.

Ik heb hiervoor nog eens in de literatuur gekeken. Er worden goede resultaten beschreven van herstel met behulp van Allograft materiaal, te denken valt aan fascia lata dan wel achillespeesweefsel. Dit zijn uitgebreide ingrepen waarvan het herstel niet direct voorspelbaar is. Ik heb hier overigens geen ervaring mee.

Ik heb een en ander uitgebreid met hem besproken. Voorlopig ziet hij af van dergelijke ingrepen.

3.7.
Hierna heeft [eiser] zich gewend tot zijn advocaat met de vraag of op 25 september 2013 door het Ziekenhuis en Hadoks lege artis is gehandeld. Zijn medische dossier is voorgelegd aan een medisch adviseur. Traumachirurg [traumachirurg] concludeert in zijn adviezen van 17 februari 2017 en 18 december 2017 dat zowel op de SEH als op de hap niet lege artis is gehandeld.

3.8.
Vervolgens heeft [eiser] het Ziekenhuis en Hadoks aansprakelijk gesteld. Zij hebben zich hierna gewend tot hun respectievelijke aansprakelijkheidsverzekeraars Centramed en VvAA. Centramed en VvAA hebben de aansprakelijkheid van hun verzekerden afgewezen.

3.9.
Voorafgaand aan deze procedure, heeft [eiser] zich tot de rechtbank gewend met het verzoek om een deskundigenbericht te gelasten. De rechtbank heeft bij beschikking van 29 mei 2019 SEH-arts drs. M.P. Gorzeman benoemt tot deskundige. Aan de deskundige is de vraag voorgelegd of de SEH-verpleegkundige bij de behandeling van [eiser] op 25 september 2013 heeft gehandeld in overeenstemming met de op dat moment voor haar geldende medisch-professionele standaard. De deskundige heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Tevens heeft de deskundige nog de volgende drie opmerkingen gemaakt:

Waarom heeft de hap besloten om [eiser] “eventueel” terug te laten komen en waarom is niet meer aangedrongen op een afspraak? Waarom is [eiser] niet expliciet verteld dat er een grote kans bestond op blijvend letsel als hij niet (of te laat) terug zou komen bij aanhoudende klachten? De hap dacht immers aan een mogelijke ruptuur waarvoor operatieve behandeling noodzakelijk is.

Waarom heeft [eiser] tot januari 2015 gewacht voordat hij zijn klachten opnieuw kenbaar maakte bij een arts? Waarom het advies om bij klachten opnieuw te melden niet opgevolgd?

Opmerkelijk is dat de vraag in de beschikking zich richt op wel of niet juist handelen van de triageverpleegkundige terwijl [eiser] zich richt op het niet tijdig herkennen en behandelen van de ruptuur. Triage heeft betrekking op selectie van patiënten en gaat niet over het stellen van een diagnose en bepalen van een behandeling. Die taak is voorbehouden aan een arts. In dit geval een huisarts.

4
Het geschil

4.1.
In deze procedure vordert [eiser] dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat het Ziekenhuis en Hadoks op 25 september 2013 jegens [eiser] toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst;
- het Ziekenhuis en Hadoks veroordeelt tot vergoeding van de hierdoor door [eiser] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- bepaalt dat Centramed en VvAA gehouden zijn om de verschuldigde schadevergoeding rechtstreeks aan [eiser] te voldoen;
- gedaagden veroordeelt in de proceskosten, waaronder ook de advocaatkosten ten behoeve van het voorlopig deskundigenbericht en de nakosten.

4.2.
[eiser] verwijt het Ziekenhuis als eerste dat het doel van de triagering niet is bereikt. Hij meent dat hij op basis van de uitkomst van de triage binnen een uur door een arts had moeten worden gezien. Maar dat is niet gebeurt omdat hij na verwijzing naar de hap door een verpleegkundig specialist is gezien. Ten tweede meent [eiser] dat de SEH-arts van het ziekenhuis met wie de verpleegkundig specialist van de hap contact had opgenomen een onjuist advies heeft gegeven. Tot slot stelt [eiser] zich op het standpunt dat het Ziekenhuis op basis van de in artikel 7:462 BW geregelde centrale aansprakelijkheid, ook aansprakelijk kan worden gehouden voor het onjuist handelen van Hadoks, nu de hap weliswaar een aparte juridische entiteit is, maar deze organisatie is gevestigd binnen de muren van het Ziekenhuis en [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de hap deel uitmaakte van het Ziekenhuis.

4.3.
[eiser] verwijt Hadoks als eerste dat hij niet is gezien door een huisarts, maar door een verpleegkundig specialist. Verder meent [eiser] dat Hadoks hem niet adequaat heeft geïnformeerd over zijn toestand. Hem is niet duidelijk gemaakt dat de blessure binnen zes weken moest worden behandeld om blijvend letsel te voorkomen. Tot slot is [eiser] van mening dat Hadoks hem onjuist heeft geadviseerd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de hap een afspraak voor hem had moeten maken bij de traumachirurg in plaats van hem te vertellen dat hij zich eventueel volgende week moest melden bij de traumapoli voor een onderzoek om een totaalruptuur uit te sluiten.

4.4.
Het Ziekenhuis, Centramed, Hadoks en VvAA voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.

4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5
De beoordeling

In de hoofdzaak

Is er tijdig geklaagd?

5.1.
De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van het Ziekenhuis en Hadoks bespreken. Dit verweer houdt in dat [eiser] niet binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 6:89 BW heeft geklaagd. Zij stellen hiertoe dat het Ziekenhuis op 20 februari 2017 (drie jaar en vijf maanden na de behandeling op de SEH) en Hadoks op 23 december 2017 (vier jaar en drie maanden na de behandeling op de hap) werden geconfronteerd met de aansprakelijkstelling door [eiser] . [eiser] stelt dat het Ziekenhuis en Hadoks ten onrechte een beroep op de klachtplicht doen. Volgens hem hebben beide medische instanties nagelaten concreet aan te geven waardoor zij in hun belangen zijn geschaad doordat de aansprakelijkstelling enige tijd op zich heeft laten wachten.

5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de klachtplicht faalt. De rechtbank licht dat oordeel als volgt toe.

5.3.
Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd moeten alle betrokken belangen worden afgewogen en moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Daarbij kan worden gelet op factoren als de waarneembaarheid van het gebrek, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de behoefte aan voorafgaand deskundig advies. In het geval er sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst komt naar het oordeel van de rechtbank tevens gewicht toe aan de bijzondere aard van die overeenkomst, waarbij de patiënt zich in een afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de medisch behandelaar vindt en belangen van gezondheid betrokken zijn.

5.4.
Verder overweegt de rechtbank dat een vaste termijn niet kan worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd, ook niet als uitgangspunt. Hierbij is van bijzonder belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het tijdsverloop totdat is geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld – te weten het verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop het protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. Als de schuldenaar niet in zijn belangen is geschaad door het late tijdstip waarop het protest is gedaan, zal er niet snel voldoende reden zijn de schuldeiser een gebrek aan voortvarendheid te verwijten.

5.5.
Het belang waarin het Ziekenhuis en Hadoks stellen te zijn geschaad doordat [eiser] niet eerder heeft geklaagd, betreft met name een bewijsbelang. Het Ziekenhuis en Hadoks menen dat zij de betrokken medisch behandelaars niet meer kunnen bevragen, omdat zij zich na zo lange tijd niets meer kunnen herinneren van de behandeling van [eiser] . Verder stellen zij zich op het standpunt dat op dit moment niet meer kan worden vastgesteld of er op 25 september 2013 sprake was van een ruptuur bij [eiser] . Zij menen dat de op 16 april 2015 geconstateerde ruptuur ook door andere gebeurtenissen kan zijn veroorzaakt.

5.6.
De rechtbank acht het ingeroepen bewijsbelang van onvoldoende gewicht om te oordelen dat [eiser] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Hierbij speelt een belangrijke rol dat nog kan worden beschikt over de (patiënt)dossiers die zijn gevormd naar aanleiding van de behandeling van [eiser] op de SEH en op de hap. In het kader van de klachtplicht bij geneeskundige behandelingsovereenkomsten geldt in het bijzonder dat het aan de medisch behandelaar is om aan zodanige dossiervorming en verslaglegging te doen dat op basis van het medisch dossier voldoende duidelijk is hoe is gehandeld en – zoals in dit geval – op welke wijze onderlinge communicatie heeft plaatsgevonden en wie waarvoor de (eind)verantwoordelijkheid droeg. Voor zover dit niet of onvoldoende is gedaan, ligt dit in de risicosfeer van de medisch behandelaar(s). Het bewijsbelang kan bij geneeskundige behandelingsovereenkomsten dan ook slechts in uitzonderlijke gevallen een beroep op schending van de klachtplicht rechtvaardigen.

5.7.
Daar komt bij dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de betrokken medisch behandelaars zich in dit concrete geval nog wel iets hadden kunnen herinneren van de behandeling van [eiser] als [eiser] eerder – bijvoorbeeld na zes maanden of een jaar – had geklaagd bij de betreffende medisch behandelaars. Het betrof immers geen levensbedreigende of zeer bijzondere situatie die gemakkelijk bijblijft, terwijl zowel de SEH als de hap dagelijks vele patiënten behandelen. Tot slot gaat de rechtbank ook voorbij aan de stelling dat door het late klagen van [eiser] niet meer kan worden vastgesteld of er op 25 september 2013 sprake was van een ruptuur. Bij de beantwoording van de vraag of het Ziekenhuis en Hadoks tekortgeschoten zijn in de uitvoering van de medische behandelingsovereenkomst, speelt immers geen rol of er al dan niet sprake was van een ruptuur, maar of de betreffende medisch behandelaars hebben gehandeld zoals van hen mocht worden verwacht gelet op hetgeen zij hebben waargenomen.

5.8.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de klachttermijn als bedoeld in artikel 6:89 BW niet is overschreden. Het primaire verweer van het Ziekenhuis en Hadoks wordt dus verworpen, zodat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak.

De aansprakelijkheid van het Ziekenhuis

5.9.
[eiser] is op de SEH in het Ziekenhuis gezien door een triageverpleegkundige. Er heeft triage plaatsgevonden overeenkomstig het Manchester Triage Systeem (MTS). De vraag of de triageverpleegkundige hierbij heeft gehandeld in overeenstemming met de voor haar geldende medisch-professionele standaard is door deskundige drs. M.P. Gorzeman bevestigend beantwoord. Volgens de deskundige was de triageverpleegkundige – door scholing en werkervaring – bekwaam om te kunnen triëren en heeft zij het triageprotocol adequaat doorlopen waarbij [eiser] is ingedeeld in triagecategorie 3 (geel). Er waren volgens de deskundige bovendien geen redenen om af te wijken van het triageprotocol.

Vervolgens heeft de triageverpleegkundige conform de destijds geldende afspraken tussen het Ziekenhuis en de hap – die inhielden dat laag urgent getrieerde patiënten naar de hap konden worden verwezen – gehandeld door [eiser] door te verwijzen naar de hap.

De deskundige komt op grond van zijn onderzoek tot de conclusie dat de triageverpleegkundige lege artis heeft gehandeld.

5.10.
[eiser] stelt dat de deskundige er bij zijn onderzoek ten onrechte van uit is gegaan dat [eiser] op de hap door een huisarts is gezien. [eiser] is op de hap immers gezien door een verpleegkundig specialist. [eiser] verwijt het Ziekenhuis daarom in de eerste plaats dat zij geen goede afspraken heeft gemaakt met de hap waardoor het doel van de triage – te weten behandeling door een arts binnen 60 minuten – niet is bereikt.

5.11.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Systematische triage houdt in dat personen die zich bij de SEH aandienen volgens een systematisch beslisproces geclassificeerd worden naar de mate waarin het leven of de gezondheidstoestand bedreigd wordt. Niet in geschil is dat [eiser] volgens het gehanteerde MTS met juistheid is geclassificeerd in de categorie 3, waarbij de patiënt binnen een streeftijd van 60 minuten moet worden behandeld. Verder is niet bestreden dat er daarnaast een interne afspraak bestond om patiënten die in deze categorie geclassificeerd zijn door te verwijzen naar de hap. Uit het deskundigenbericht van Gorzeman blijkt dat het landelijk ook de trend is om patiënten met een niet acuut te opereren trauma te verwijzen naar de hap. Reden daarvoor is dat van een huisarts werkzaam op de hap mag worden verondersteld dat deze in staat is om letsel te herkennen dat in aanmerking komt voor operatie of poliklinisch vervolg. In zoverre stelt de rechtbank vast dat het Ziekenhuis overeenkomstig het triageprotocol en de lokale afspraken met de hap heeft gehandeld en dat zij [eiser] op goede gronden naar de hap heeft verwezen.

5.12.
Vervolgens is het de vraag of het Ziekenhuis kan worden verweten dat [eiser] op de hap niet door een huisarts is gezien maar door een verpleegkundig specialist.

De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Van het Ziekenhuis kan niet worden verwacht dat zij een medische instantie waar zij haar patiënten op goede gronden naar verwijst controleert op een adequate overname van die patiënten. Het Ziekenhuis mocht er daarom op vertrouwen dat de hap [eiser] zorgvuldig zou behandelen en adviseren en kan voor eventuele fouten van de hap na verwijzing in beginsel niet aansprakelijk worden gehouden.

5.13.
Gezien het voorgaande slaagt het eerste verwijt dat [eiser] aan het ziekenhuis maakt niet en is het Ziekenhuis in zoverre dus niet toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst met [eiser] .

5.14.
Het tweede verwijt dat [eiser] het Ziekenhuis maakt is dat de SEH-arts die door de verpleegkundig specialist van de hap is geraadpleegd nadat [eiser] naar de hap was verwezen een onjuist advies heeft gegeven. In dit verband gaat de rechtbank er overeenkomstig de notities van de verpleegkundig specialist van de hap van uit dat er daadwerkelijk een SEH-arts van het Ziekenhuis is geraadpleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat deze notitie niet juist zou zijn.

5.15.
De rechtbank stelt voorop dat niet vast is komen te staan welke SEH-arts is geraadpleegd, wat er is besproken en of de SEH-arts de verpleegkundig specialist heeft geadviseerd en zo ja welk advies hij of zij dan heeft gegeven. Dit kan ook niet meer worden achterhaald omdat er naar aanleiding van het betreffende overleg geen dossier door de SEH-arts is aangemaakt terwijl uit het dossier van de verpleegkundig specialist alleen blijkt dat er overleg heeft plaatsgevonden, maar niet wat de precieze uitkomst van dit overleg is geweest. Voorts is van belang dat de SEH-arts [eiser] zelf niet heeft gezien en is een eventueel advies alleen gebaseerd op de informatie van de verpleegkundig specialist. Daar komt nog bij dat er ten tijde van het overleg met de SEH-arts geen sprake (meer) was van een geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen [eiser] en het Ziekenhuis. [eiser] was immers al door het Ziekenhuis ontslagen en werd op dat moment behandeld door de hap. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd welke fouten de SEH-arts in het licht van de bij hem bekende informatie heeft gemaakt. Het Ziekenhuis kan onder de gegeven omstandigheden niet aansprakelijk worden gehouden voor het handelen van de SEH-arts die door hap is geraadpleegd.

5.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] onvoldoende feitelijke aanknopingspunten heeft aangereikt om te kunnen concluderen dat het Ziekenhuis toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst met [eiser] .

5.17.
[eiser] heeft tot slot betoogd dat het Ziekenhuis op grond van artikel 7:462 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor het handelen van Hadoks. Nog daargelaten of het Ziekenhuis gegeven de concrete omstandigheden van het geval aansprakelijk kan worden gehouden omdat [eiser] erop mocht vertrouwen dat de hap deel uitmaakte van het Ziekenhuis, moet eerst worden beoordeeld of Hadoks toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst met [eiser] . Pas indien deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, wordt toegekomen aan de vraag of het Ziekenhuis op grond van artikel 7:462 BW kan worden aangesproken.

De aansprakelijkheid van Hadoks

5.18.
De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling van de vraag of Hadoks toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst met [eiser] . [eiser] meent van wel en stelt dat hij op de hap had moeten worden gezien door een huisarts en dat de verpleegkundig specialist hem niet adequaat heeft geïnformeerd en geadviseerd over zijn toestand door hem niet te wijzen op de kans dat hij mogelijk blijvend letsel zou houden wanneer hij in geval van aanhoudende klachten niet zou worden geopereerd. [eiser] baseert zich hierbij op het medische advies van traumachirurg [traumachirurg] van 18 december 2017 en op de opmerkingen die deskundige Gorzeman in zijn deskundigenbericht heeft gemaakt over de hap (zie de feiten onder 3.9).

5.19.
Hadoks bestrijdt dat er onzorgvuldig is gehandeld jegens [eiser] op 25 september 2013. Hierbij meent zij dat het advies van [traumachirurg] en de opmerkingen van Gorzeman geen rol kunnen spelen in de verhouding met Hadoks. Ten eerste gaat het om beoordelingen die zijn verricht door een oud-traumachirurg en een SEH-arts. Beiden kunnen en mogen volgens Hadoks niet oordelen over het handelen van een huisartsenpost, nu zij op dat gebied geen specifieke deskundigheid hebben. Bovendien is Hadoks niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het medische advies en het deskundigenbericht.

5.20.
De rechtbank stelt voorop dat de toetsingsmaatstaf voor de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming door de hap is of de hap bij de medische advisering van [eiser] heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener. De hap mag er bij haar advisering vanuit gaan dat patiënten de gegeven medische adviezen ter harte nemen en die opvolgen. Dat [eiser] – zoals hij betoogt – zich niet snel onder medische behandeling laat stellen is een eigen keuze van [eiser] en vormt een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan (en hoeft) de hap hiermee geen rekening te houden bij haar advisering.

5.21.
Tevens stelt de rechtbank voorop dat een patiënt een eigen verantwoordelijkheid heeft voor zijn gezondheid en uiteindelijk zelf bepaalt welke medische zorg hij inschakelt en of hij medische adviezen al dan niet opvolgt.

5.22.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat op de hap de diagnose is gesteld “Borstkas symptomen/klachten” met als differentiaal diagnose (DD) “ruptuur/deels ruptuur van de m. pectoralis” (zie 3.2). Voor zover [eiser] stelt dat een gedeeltelijke of totaalruptuur is gediagnostiseerd, wordt dit weersproken door de door de hap gemaakte aantekeningen. Gesteld noch gebleken is dat de gestelde diagnose onder de gegeven omstandigheden onjuist was of niet had kunnen of mogen worden gesteld.

5.23.
Omdat de gedeeltelijke of totaalruptuur (slechts) als differentiaal diagnose is gesteld, was de hap niet gehouden om – zoals [eiser] stelt – aan hem mede te delen dat hij binnen zes weken geopereerd zou moeten worden. Dat was pas anders als de diagnose een totaalruptuur was geweest en die is op basis van het klinisch beeld niet gesteld.

5.24.
[eiser] is in eerste instantie zelf op basis van (pijn)klachten naar de SEH en de hap gegaan. [eiser] heeft bij de hap medisch advies gekregen. In 3.4.1.3 van de dagvaarding erkent [eiser] dat hem is medegedeeld om zich eventueel volgende week op de trauma poli te laten onderzoeken om een totaalruptuur uit te sluiten.

5.25.
Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] hiermee door Hadoks – mede gezien de functie en de mogelijkheden van de hap – voor dat moment voldoende medisch geadviseerd en geïnformeerd. Op basis van het verstrekte advies was het [eiser] immers bekend dat tijdens zijn bezoek aan de hap een totaalruptuur (of gedeeltelijke ruptuur) niet was uit te sluiten en dat de mogelijkheid bestond dat van een totaalruptuur sprake was. [eiser] wist daarmee, althans behoorde te weten, dat zolang hij geen vervolgafspraak maakte er een risico bestond dat sprake was van een totaalruptuur die zonder zijn verdere actie niet medisch zou worden behandeld. Het is vervolgens de eigen beslissing van [eiser] geweest om dit risico niet uit te sluiten en geen vervolgafspraak te maken. Omdat een hersteloperatie tot zes weken na een totaalruptuur mogelijk is, geldt hier dus dat [eiser] feitelijk zes weken lang de gelegenheid had om alsnog een vervolgafspraak te maken, hetgeen hij al die tijd niet heeft gedaan.

5.26.
Anders dan [eiser] stelt, was de hap niet gehouden om voor hem een vervolgafspraak te regelen. Dat kon [eiser] – gelet op de termijn die daarvoor beschikbaar was – zelf doen en daar mocht de hap ook vanuit gaan, zeker omdat de ruptuur als differentiaal diagnose was gesteld. De hap was als redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener evenmin gehouden om [eiser] er bij zijn bezoek al op te wijzen dat een eventuele totaalruptuur binnen zes weken dient te worden geopereerd. Op basis van het gegeven advies mocht in redelijkheid van [eiser] worden verwacht dat hij zijn eigen herstel goed zou monitoren en de vervolgafspraak zou maken om de mogelijkheid van een totaalruptuur uit te sluiten.

5.27.
Het bevreemdt de rechtbank overigens dat [eiser] tijdens die lange periode van zes weken na het bezoek aan de SEH en de hap het advies om zich bij (aanhoudende) klachten opnieuw te melden niet heeft opgevolgd terwijl hij later bij de huisarts stelt sinds zijn blessure, waarvoor hij naar de SEH en de hap is geweest, last te hebben van pijnklachten en duidelijk verminderde kracht. [eiser] heeft naar aanleiding van deze aanhoudende klachten tot januari 2015 gewacht voordat hij zijn klachten opnieuw kenbaar maakte bij een arts. Ook deskundige Gorzeman vindt dit opvallend, getuige zijn opmerking 2 onder 3.9.

5.28.
In dit verband is nog van belang dat [eiser] ter zitting heeft erkend dat hij na het bezoek aan de SEH en de hap enige tijd rust heeft gehouden en daarna weer is gaan sporten. Het is dus heel wel mogelijk dat destijds inderdaad geen sprake is geweest van een ruptuur van de m. pectoralis en dat de huidige klachten en beperkingen het gevolg zijn van een latere blessure of een langzame verergering van zijn klachten ten gevolge van het sporten zonder medisch toezicht en zonder uit te sluiten of sprake was van een (gedeeltelijke) ruptuur van de m. pectoralis.

5.29.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Hadoks niet toerekenbaar tekort is geschoten en het Ziekenhuis daarmee ook niet op grond van de centrale aansprakelijkheid aansprakelijk kan worden gehouden door [eiser] . De vorderingen van [eiser] tegen gedaagden worden dan ook afgewezen.

5.30.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden begroot op € 1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00) aan advocaatkosten en € 656,00 aan griffierecht, derhalve € 1.782,00 in totaal, voor zowel het Ziekenhuis en Centramed als Hadoks en VvAA. De door Hadoks en VvAA gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals verzocht.

in het incident

5.31.
Hoewel de incidentele vordering van het Ziekenhuis en Centramed tot oproeping in vrijwaring is toegewezen, ziet de rechtbank gelet op de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak aanleiding om de proceskosten in het incident tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBDHA:2022:10309