HR 200922 medeplegen van moord op echtgenoot; shockschade ouders en zussen toewijsbaar, ook al was confrontatie met lichaam niet onverhoeds en onvermijdbaar
- Meer over dit onderwerp:
HR 200922 medeplegen van moord op echtgenoot; shockschade ouders en zussen toewijsbaar, ook al was confrontatie met lichaam niet onverhoeds en onvermijdbaar
4. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
4.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partijen ter zake van zogenoemde schokschade (ook wel shockschade). Het voert daartoe aan dat de confrontatie van de benadeelde partijen met het slachtoffer niet onverhoeds en onvermijdbaar was.
4.2.1
De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 12, 13 en 14 juni 2019 de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt toegelicht:
“De ouders en de zussen van [slachtoffer] hebben door de directe confrontatie ernstig en psychisch letsel opgelopen. Alleen de vermissing van [slachtoffer] veroorzaakte al een grote schok. De zoektochten worden nu nog herbeleefd in hun dromen. Dat is de psychische schade die zij hebben. Op enig moment kwam het bericht dat [slachtoffer] was overleden en vanaf dat moment trad de duisternis in. Het werd nog zwaarder toen steeds meer bekend werd over wat [slachtoffer] heeft moeten doorstaan. De ouders van [slachtoffer] hebben hem in het mortuarium moeten identificeren. Op het lichaam van [slachtoffer] waren sporen te zien van enorm geweld. Zij zagen een man die gedeukt was en aan elkaar gelijmd. Ze herkenden [slachtoffer] niet. Ze herkenden alleen zijn handen. De beelden staan nog steeds op hun netvlies.
[benadeelde 4] en [benadeelde 3] hadden voor hun gevoel geen keus; ze moesten het lichaam van [slachtoffer] met eigen ogen zien. Ook na de identificatie bleef het niet alleen bij die pijn. Er komen beelden op die gruwelijk zijn, en die maken dat ze constant terug gaan naar de vraag wat hij heeft moeten doorstaan. Er worden meer feiten bekend maar tegelijkertijd rijzen er meer vragen. Niemand weet welke gruwelijkheden hij heeft gevoeld. Hoe lang het geduurd heeft. Ze hoorden dat er sprake was van enig afweerletsel, dat brengt ze weer terug in de tijd. [benadeelde 4] wil liever de verschrikkelijke waarheid dan een opgepoetste leugen, maar ook de waarheid doet pijn. Ik heb gewezen op een rechterlijke uitspraak waarin mensen worden geconfronteerd met de doodsstrijd. Verdachte heeft een onrechtmatige daad gepleegd; niet alleen tegen [slachtoffer] , maar ook tegen zijn familieleden. Ik wijs op het vonnis in de zaak Anne Faber, waar shockschade is toegekend op basis van de confrontatie van de benadeelde partijen met de doodsstrijd van hun dochter en zus. De ouders en zussen van [slachtoffer] vorderen elk vergoeding van immateriële shockschade ter hoogte van 40.000 euro, ik verwijs naar de vorderingen voor de verdere onderbouwing met jurisprudentie.”
4.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 en 3 november 2020 heeft de advocaat van de benadeelde partijen daar de vorderingen nader toegelicht overeenkomstig een op schrift gestelde toelichting. Deze toelichting houdt onder meer in:
“De aard van het letsel wat is toegebracht, was een totale verminking, [slachtoffer] was onherkenbaar en alles aan zijn hoofd en gezicht, dat wat een mens zo herkenbaar maakt, was stuk.
( ... ) Tevens is bij de ouders van [slachtoffer] naast PTSS gecompliceerde rouw gediagnosticeerd en kunnen wij vaststellen dat zij ruim 3 jaar na dato nog dagelijks in hoge mate door dit lijden worden bepaald. Bij [benadeelde 4] werd een combinatie van PTSS en paniekstoornis gediagnosticeerd, waarvoor zij 3 jaren therapeutische ondersteuning heeft ontvangen van specialistische GGZ. Bij [benadeelde 3] werd PTSS en een depressieve stoornis vastgesteld. Ook zij kreeg 3 jaar lang therapeutische ondersteuning van gespecialiseerde GGZ.”
4.2.3
Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] – respectievelijk de vader, de moeder en de zussen van het slachtoffer – ter zake van materiële en immateriële schokschade toegewezen. Het hof heeft de immateriële schokschade toegewezen tot een bedrag van telkens € 20.000 en daartoe het volgende overwogen:
“Door elk van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] is telkens € 40.000,00 aan immateriële shockschade gevorderd.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun zoon dan wel broer. De confrontatie met hun overleden zoon en broer heeft onmiskenbaar een hevige schok bij hen teweeggebracht. Deze hevige schok heeft bij alle benadeelde partijen geleid tot (ernstig) geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, zijnde bij alle benadeelde partijen een posttraumatische stressstoornis en in sommige gevallen gecombineerd met een (eenmalige) depressieve episode, een paniekstoornis en/of een gecompliceerde rouwstoornis. Dit volgt uit de overgelegde stukken van de psychologen bij wie de benadeelde partijen onder behandeling staan dan wel stonden.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade hebben geleden.
De volgende vraag is in welke omvang dit gedeelte van de vorderingen kan worden toegewezen. Ingevolge art. 6:106 lid 1 BW dient het smartengeld door de rechter naar billijkheid vastgesteld te worden. Die vaststelling geschiedt, zoals hiervoor overwogen, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op vergelijkbare gevallen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de rechtbank ook hier een juiste beslissing heeft genomen en zal het hof de shockschade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 20.000,- en dit bedrag toewijzen aan zowel de vader, moeder en zussen van het slachtoffer. Voor het overige zal het hof de vordering van de benadeelde partijen afwijzen.”
4.3
In zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) heeft de Hoge Raad over de vergoeding van schokschade onder meer het volgende overwogen:
“3.4
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.
3.5
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
3.6
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
3.7
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.”
4.4.1
Namens de benadeelde partijen is aangevoerd dat de ouders van het slachtoffer hem in het mortuarium hebben moeten identificeren en dat de zussen van het slachtoffer voor hun gevoel geen keuze hadden en zij het lichaam met eigen ogen moesten zien. Verder is aangevoerd dat de benadeelde partijen door onder meer de confrontatie met het lichaam van het slachtoffer, waarop sporen van enorm geweld te zien waren, ernstig en psychisch letsel hebben opgelopen.
4.4.2
Blijkens de bewijsvoering heeft het hof vastgesteld dat met een slagvoorwerp hevig geweld is toegepast op het lichaam en het hoofd van het slachtoffer; onder meer dat de schedel is ingeslagen, de neus is verbrijzeld en de bovenkaak is gebroken. Het hof heeft overwogen dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun zoon dan wel broer, dat de confrontatie met het overleden slachtoffer onmiskenbaar een hevige schok bij hen heeft teweeggebracht en dat deze schok bij alle benadeelde partijen heeft geleid tot ernstig geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. Op grond van overgelegde stukken van de behandelende psychologen heeft het hof vastgesteld dat dit geestelijk letsel bij alle benadeelde partijen bestaat uit een posttraumatische stressstoornis, in sommige gevallen gecombineerd met een (eenmalige) depressieve episode, een paniekstoornis en/of een gecompliceerde rouwstoornis.
4.4.3
Tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 4.3 is weergegeven, geeft de op deze omstandigheden gebaseerde toewijzing van de vorderingen ter zake van schokschade niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting; zij is ook niet onbegrijpelijk. De in de cassatieschriftuur benadrukte omstandigheden dat de benadeelde partijen pas op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit zijn geconfronteerd en dat die confrontaties niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar waren, doen daaraan – gelet ook op de vaststellingen van het hof rond de toedracht van het bewezenverklaarde, het op het slachtoffer toegepaste geweld en de directe familieband tussen het slachtoffer en de benadeelde partijen – niet af.
4.5
Het cassatiemiddel faalt. ECLI:NL:HR:2022:1250