Rb Arnhem 160408 minder strenge eisen aan rechtstreeksheid confrontatie bij ernstiger normschending
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 160408 minder strenge eisen aan rechtstreeksheid confrontatie naarmate normschending ernstiger is
.10. De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat hier om een weerzinwekkende moord op de enige dochter[eiser]sers] [de vrouw] is op 17 november 2003 nietsvermoedend met [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] een autoritje gaan maken waarna zij vervolgens langdurig is gewurgd doordat met handen en een touw haar hals/keel werd dichtgeknepen. Na een doodsstrijd die mogelijk een half uur heeft geduurd hebben [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], nadat [de vrouw] was overleden, het lichaam van [de vrouw] weggevoerd, met benzine overgoten en in brand gestoken waardoor het gruwelijk werd verminkt. Weliswaar [eiser]sers] niet bij de moord aanwezig geweest en hebben zij het lichaam van [de vrouw] ook niet meer gezien, maar dit neemt niet weg[eiser]sers] via de media en in het kader van de strafzaak kennis hebben genomen van de gruwelijke omstandigheden waaronder hun dochter is overleden. Tekenend is in dat verband ook[eiser]sers] het lichaam van hun dochter juist niet meer konden zien omdat het te ernstig verminkt was.
4.11. De rechtbank acht, al deze omstandigheden tezamen nemend, de conclusie gerechtvaardigd[eiser]sers] rechtstreeks zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] jegens hun dochter [de vrouw] gepleegde, gruwelijke handelingen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat uit het Shockschade-arrest blijkt dat voor een rechtstreekse confrontatie niet is vereist dat de nabestaanden bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen dienen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Bij opzettelijke levensberoving met voorbedachten rade op de wijze zoals die hier heeft plaatsgevonden is sprake van een zo ernstige normschending dat geen hoge eisen aan de rechtstreeksheid van de confrontatie kunnen worden gesteld. Aldus moet worden aangenomen dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] ook jegens de ouders van [de vrouw] onrechtmatig hebben gehandeld.
4.12.[eiser]sers] door deze confrontatie een psychische shock hebben opgelopen neemt de rechtbank zonder meer aan. Beoordeeld moet worden, in verband met het tweede verweer van [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], of sprake is van een dermate ernstige shock dat deze heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Immers, slechts in geval sprake is van deze vorm van aantasting in de persoon is er hier een wettelijke grondslag voor toekenning van smartengeld op de voet van artikel 6:106 sub b BW en aan geestelijk letsel toe te rekenen materiële schade, zo volgt uit het Shockschade-arrest. De vaststelling dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is voorbehouden aan een psychiater. Het enige stuk van de hand van een psychiater[eiser]sers] in het geding hebben gebracht ziet op de psychische gesteldheid van [eiser]-[/eiseres]. Daaruit volgt onvoldoende duidelijk dat de klachten die [eiser]-[/eiseres] ondervindt uitsluitend het gevolg zijn van de schok wegens de confrontatie met de gruwelijke feiten en gevolgen van de moord op haar dochter en dat die klachten duiden op een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Op grond van de overgelegde medische gegevens kan daarom niet worden aangenomen dat[eiser]sers] geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin is ontstaan. Aantekening verdient nog dat het verdriet[eiser]sers] ondervinden om het verlies van [de vrouw] buiten beschouwing moet worden gelaten omdat er geen wettelijke grond is om een vergoeding van nadeel wegens het verdriet als gevolg van het overlijden van [de vrouw] (affectieschade) toe te wijzen en de rechter niet de vrijheid heeft om vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt een zodanige vergoeding toe te kennen, zo heeft de Hoge Raad overwogen in het Shockschade-arrest.
De rechtbank is voornemens om een deskundige (psychiater) te benoemen die de rechtbank op dit onderdeel kan voorlichten. Partijen, e[eiser]sers] en daarna [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], mogen zich bij akte uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Het voorschot op de kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening[eiser]sers]
4.13. De gevorderde immateriële schadevergoeding he[eiser]sers] ook nog gegrond op de stelling dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] het oogmerk hadde[eiser]sers] immaterieel nadeel toe te brengen zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub a BW. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat het ombrengen van [de vrouw] door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] ten doel had het toebrengen van immateriële schade[eiser]sers] Dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] de ouders van [de vrouw] kenden, dat zij zich na de moord op [de vrouw] van de domme hebben gehouden en dat zij nog steeds zwijgen over de reden van de moord op [de vrouw] is echter onvoldoende om dit aan te ne[eiser]sers] hebben, in het licht van het hiertegen door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] gevoerde verweer, onvoldoende gesteld ter onderbouwing van het beweerde oogmerk. Hierop stuit de vordering terzake van het smartengeld, voor zover op deze grondslag gebaseerd, af.
4.14. De beoordeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade en arbeidsvermogensschade zal, in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek, worden aangehouden.LJN BC9632
.10. De rechtbank oordeelt als volgt. Het gaat hier om een weerzinwekkende moord op de enige dochter[eiser]sers] [de vrouw] is op 17 november 2003 nietsvermoedend met [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] een autoritje gaan maken waarna zij vervolgens langdurig is gewurgd doordat met handen en een touw haar hals/keel werd dichtgeknepen. Na een doodsstrijd die mogelijk een half uur heeft geduurd hebben [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], nadat [de vrouw] was overleden, het lichaam van [de vrouw] weggevoerd, met benzine overgoten en in brand gestoken waardoor het gruwelijk werd verminkt. Weliswaar [eiser]sers] niet bij de moord aanwezig geweest en hebben zij het lichaam van [de vrouw] ook niet meer gezien, maar dit neemt niet weg[eiser]sers] via de media en in het kader van de strafzaak kennis hebben genomen van de gruwelijke omstandigheden waaronder hun dochter is overleden. Tekenend is in dat verband ook[eiser]sers] het lichaam van hun dochter juist niet meer konden zien omdat het te ernstig verminkt was.
4.11. De rechtbank acht, al deze omstandigheden tezamen nemend, de conclusie gerechtvaardigd[eiser]sers] rechtstreeks zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] jegens hun dochter [de vrouw] gepleegde, gruwelijke handelingen, waarbij in aanmerking wordt genomen dat uit het Shockschade-arrest blijkt dat voor een rechtstreekse confrontatie niet is vereist dat de nabestaanden bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen dienen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Bij opzettelijke levensberoving met voorbedachten rade op de wijze zoals die hier heeft plaatsgevonden is sprake van een zo ernstige normschending dat geen hoge eisen aan de rechtstreeksheid van de confrontatie kunnen worden gesteld. Aldus moet worden aangenomen dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] ook jegens de ouders van [de vrouw] onrechtmatig hebben gehandeld.
4.12.[eiser]sers] door deze confrontatie een psychische shock hebben opgelopen neemt de rechtbank zonder meer aan. Beoordeeld moet worden, in verband met het tweede verweer van [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], of sprake is van een dermate ernstige shock dat deze heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Immers, slechts in geval sprake is van deze vorm van aantasting in de persoon is er hier een wettelijke grondslag voor toekenning van smartengeld op de voet van artikel 6:106 sub b BW en aan geestelijk letsel toe te rekenen materiële schade, zo volgt uit het Shockschade-arrest. De vaststelling dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is voorbehouden aan een psychiater. Het enige stuk van de hand van een psychiater[eiser]sers] in het geding hebben gebracht ziet op de psychische gesteldheid van [eiser]-[/eiseres]. Daaruit volgt onvoldoende duidelijk dat de klachten die [eiser]-[/eiseres] ondervindt uitsluitend het gevolg zijn van de schok wegens de confrontatie met de gruwelijke feiten en gevolgen van de moord op haar dochter en dat die klachten duiden op een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Op grond van de overgelegde medische gegevens kan daarom niet worden aangenomen dat[eiser]sers] geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin is ontstaan. Aantekening verdient nog dat het verdriet[eiser]sers] ondervinden om het verlies van [de vrouw] buiten beschouwing moet worden gelaten omdat er geen wettelijke grond is om een vergoeding van nadeel wegens het verdriet als gevolg van het overlijden van [de vrouw] (affectieschade) toe te wijzen en de rechter niet de vrijheid heeft om vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging van de wet op dit punt een zodanige vergoeding toe te kennen, zo heeft de Hoge Raad overwogen in het Shockschade-arrest.
De rechtbank is voornemens om een deskundige (psychiater) te benoemen die de rechtbank op dit onderdeel kan voorlichten. Partijen, e[eiser]sers] en daarna [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3], mogen zich bij akte uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Het voorschot op de kosten van de deskundige komt op grond van artikel 195 Rv voor rekening[eiser]sers]
4.13. De gevorderde immateriële schadevergoeding he[eiser]sers] ook nog gegrond op de stelling dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] het oogmerk hadde[eiser]sers] immaterieel nadeel toe te brengen zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub a BW. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat het ombrengen van [de vrouw] door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] ten doel had het toebrengen van immateriële schade[eiser]sers] Dat [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] de ouders van [de vrouw] kenden, dat zij zich na de moord op [de vrouw] van de domme hebben gehouden en dat zij nog steeds zwijgen over de reden van de moord op [de vrouw] is echter onvoldoende om dit aan te ne[eiser]sers] hebben, in het licht van het hiertegen door [gedaagden[gedaagde sub 1]/m 3] gevoerde verweer, onvoldoende gesteld ter onderbouwing van het beweerde oogmerk. Hierop stuit de vordering terzake van het smartengeld, voor zover op deze grondslag gebaseerd, af.
4.14. De beoordeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade en arbeidsvermogensschade zal, in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek, worden aangehouden.LJN BC9632