Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 290306 Vordering van vader, i.v.m. moord op dochter, door haar echtgenoot

Rechtbank Arnhem 29-03-2006
[eiser] is de vader van [betrokkene 1], verder te noemen: [betrokkene 1]. [betrokkene 1] is het enige kind van [eiser]. Op zondag 22 juni 2003 is [betrokkene 1] om het leven gebracht door [gedaagde], haar echtgenoot. Zij was toen 27 jaar oud. (...) Tot kort voor de dood van [betrokkene 1] verbleef [eiser] enkele dagen per week bij [betrokkene 1] en [gedaagde] in hun woning in [woonplaats], waar hij een eigen kamer had. Hij liet dan de hond uit, verrichtte klusjes in huis en kookte. [eiser] had een goede band met zijn dochter.

3.4  De rechtbank zal eerst beoordelen of is voldaan aan de criteria van het shockschade-arrest. Daarbij zal de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaan dat bij [eiser] sprake is van geestelijk letsel.

3.5  [gedaagde] heeft, door [betrokkene 1] opzettelijk, met voorbedachte rade en op grove wijze om het leven te brengen, niet alleen jegens haar maar ook jegens haar vader onrechtmatig gehandeld. [betrokkene 1] was het enige kind van [eiser]. Hij onderhield een intensief contact met haar en verbleef enkele dagen per week bij [betrokkene 1] en [gedaagde] thuis. Voor [gedaagde] was dus te voorzien dat de dood van [betrokkene 1], te meer gezien de wijze waarop [betrokkene 1] de dood heeft gevonden, [eiser] zwaar zou treffen, zodanig zelfs dat hij daar geestelijk letsel van zou ondervinden. Onder die omstandigheden is het doden van een volwassen dochter ook jegens de vader onrechtmatig.

3.6  Dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld, brengt echter op zichzelf nog niet mee dat [eiser] recht heeft op immateriële schadevergoeding. Artikel 6:108 BW, dat de aanspraak van nabestaanden wegens de dood van een dierbare beperkt tot kosten van levensonderhoud en begrafeniskosten, staat daaraan in beginsel in de weg. Voor de toepasselijkheid van artikel 6:108 BW is het niet van belang of het doden van het slachtoffer ([betrokkene 1]) alleen jegens deze of mede jegens anderen ([eiser]) onrechtmatig is (zie HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 216).

3.7  De Hoge Raad heeft daarnaast echter in het shockschade-arrest geoordeeld dat er onder omstandigheden bij het overlijden van een dierbare wel grond kan zijn voor immateriële schadevergoeding indien de nabestaande geestelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van een hevige emotionele schok. De aard van deze schade brengt echter mee, zo heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat deze in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en, (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.

3.8  De rechtbank is van oordeel dat aan deze criteria is voldaan. Weliswaar is [eiser] niet bij de moord aanwezig of in de buurt geweest en is hij ook niet direct daarna ter plaatse gekomen, maar dat neemt niet weg dat hij binnen relatief korte tijd (een dag) van het feit van de moord heeft vernomen. In de daaropvolgende periode heeft [eiser] van zijn zwager, van omwonenden en van de politie vernomen, naar hij onbetwist heeft gesteld, hoe de moord is gepleegd. [eiser] is zeker twee maal als getuige door de politie ondervraagd. Ook staat vast dat [eiser] enkele dagen na de moord het lichaam van zijn dochter heeft aanschouwd, waarbij, naar hij onbetwist heeft gesteld, zichtbaar was dat zij afschuwelijk had geleden. Ook is [eiser] geconfronteerd met expliciete foto’s van de verwondingen van zijn dochter, hetgeen al blijkt uit het feit dat hij deze foto’s bij conclusie van repliek heeft overgelegd. De rechtbank acht, al deze omstandigheden tezamen nemend, de conclusie gerechtvaardigd dat [eiser], in de zin van het shockschade-arrest, rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder de moord heeft plaatsgevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het shockschade-arrest blijkt dat voor een ‘rechtstreekse confrontatie’ niet vereist is dat de nabestaande bij de dodelijke gebeurtenis aanwezig is. De rechtbank is verder van oordeel dat aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen dienen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is. Bij opzettelijke levensberoving met voorbedachte rade is sprake van een zo ernstige normschending dat geen al te hoge eisen aan de rechtstreeksheid van de confrontatie gesteld kunnen worden. De rechtbank acht het verder alleszins aannemelijk dat het feit dat [betrokkene 1] is vermoord en de confrontatie met de wijze waarop dat is gebeurd, bij [eiser] een hevige emotionele schok heeft teweeggebracht. [gedaagde] betwist dit ook niet. Dat sprake was van een nauwe affectieve band tussen [eiser] en [betrokkene 1] wordt door [gedaagde] evenmin betwist.

3.9  Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [eiser] aanspraak kan maken op vergoeding van shockschade, indien vast komt te staan dat er bij hem sprake is van geestelijk letsel. [gedaagde] heeft betwist dat daarvan sprake is. Ook heeft hij, voor het geval al geestelijk letsel zou worden geconstateerd, het causale verband betwist tussen zijn handelen en het letsel. Hij wijst erop dat [eiser] eerder in zijn leven al twee traumatische verliezen (van zijn echtgenotes) heeft meegemaakt en dat [eiser] in de WAO zit.

3.10  De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] overgelegde gegevens onvoldoende basis vormen voor het oordeel dat sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank acht een deskundigenbericht dan ook noodzakelijk. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand een psychiater tot deskundige te benoemen en aan deze te vragen aan welke symptomen [eiser] lijdt, of de symptomen kunnen worden herleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en zo ja, welk, en wat de toekomstperspectieven zijn. Tevens zal aan de deskundige de vraag kunnen worden gesteld of de klachten van [eiser] te herleiden zijn tot de moord. De rechtbank zal partijen de gelegenheid geven zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. De beslissing over het causale verband houdt de rechtbank aan tot na het deskundigenbericht.
LJNAW2774