Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 241214 doodslag zoon door toenmalige echtgenoot; bewijslevering mbt oogmerk; niet voldaan directe confrontatie-eis

Rb Midden-NL 241214 doodslag zoon door toenmalige echtgenoot; bewijslevering mbt oogmerk; niet voldaan directe confrontatie-eis

2 De feiten

2.1.
Mevrouw [eiseres sub 1]en [gedaagde] zijn ex-echtgenoten.

2.2.
Mevrouw [eiseres sub 1]is de moeder van [eiseres sub 2] en [A].

2.3.
[A] is op 4 maart 2006 geboren uit een eerdere affectieve relatie van mevrouw [eiseres sub 1]. [gedaagde] heeft [A] erkend.

2.4.
[eiseres sub 2] is op 24 november 2009 geboren uit het huwelijk tussen mevrouw [eiseres sub 1]en [gedaagde].

2.5.
[A] is op 11 februari 2013 overleden.

2.6.
Bij vonnis van 23 mei 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Strafrecht, locatie Utrecht, is [gedaagde] veroordeeld voor doodslag op [A] alsmede voor het feit dat hij mevrouw [eiseres sub 1]meermalen heeft mishandeld. 
[gedaagde] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.

2.7.
Over de strafbaarheid van [gedaagde] vermeldt het hiervoor onder 2.6. genoemde vonnis, voor zover hier van belang, het volgende:
“De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia Rapport (een triple rapportage) d.d. 31 juli 2013, opgemaakt door mevrouw drs. G.M. Jansen, GZ-psycholoog en drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven - :
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van een depressie in engere zin, eenmalige episode, nu (vrijwel) volledig in remissie en cannabismisbruik, en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstructuur en beperkte intellectuele capaciteiten (licht zwakzinnig tot zwakbegaafd niveau). Verdachte kan zijn vanaf de geboorte bestaande doofheid niet goed accepteren.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed verdachte aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens zoals hiervoor beschreven. Zijn depressieve stoornis was toen - in tegenstelling tot nu - volop aanwezig.
Vermoed kan worden dat verdachte zich door [eiseres sub 1] enorm in de steek gelaten heeft gevoeld gepaard gaande met een aanzienlijke hoeveelheid woede en wanhoop en van daaruit het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Het plegen van het ten laste gelegde kan teruggevoerd worden op zowel de depressie (somberheid, geen toekomstperspectief) als de beperkte intellectuele capaciteiten (onvoldoende probleemoplossend vermogen) en de narcistische persoonlijkheidsstructuur (enorme woede over verlating).
De ziekelijke stoornis in combinatie met de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van verdachte, zijn van dien aard dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.”

2.8.
Over het tijdstip van overlijden van [A] bevat het onder 2.6. genoemde strafvonnis, voor zover hier van belang, het volgende:
“In forensisch geneeskundig onderzoek wordt geconcludeerd dat [A] het meest waarschijnlijk in de ochtend van 11 februari 2013 op een onbekend tijdstip is overleden. Een ander moment van overlijden (zoals de avond van 10 februari 2013) valt niet uit te sluiten.
(…)
Op grond van bovenstaande bevindingen en de verklaring van getuige (…), stelt de rechtbank vast dat [A] is overleden in de periode van de avond van 10 februari 2013 tot en met de ochtend van 11 februari 2013. (…)”

2.9.
In het meergenoemde strafvonnis staan onder “Overige verklaringen en/of bevindingen” delen van verklaringen van mevrouw [eiseres sub 1]en mevrouw [B]. Deze verklaringen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“[eiseres sub 1] heeft verklaard dat zij op 28 januari 2013 verdachte heeft verteld dat zij hem niet meer wilde zien. Zij heeft op 29 januari 2013 aan verdachte verteld dat ze wil scheiden. Verdachte heeft die dag tegen [eiseres sub 1]gezegd dat hij een kussen op het gezicht van [A] zou drukken. [eiseres sub 1]heeft verklaard dat ze bovenstaand met [B] heeft besproken. Dit wordt bevestigd door getuige [B] die heeft verklaard dat [eiseres sub 1] op 30 januari 2013 aan haar heeft verteld dat verdachte [A] wilde meenemen en thuis een kussen op zijn hoofd ging doen.”

2.10.
Het proces-verbaal van de politie ten behoeve van de strafzaak bevat op de pagina’s 25 tot en met 27 een weergave van sms-verkeer en WhatsApp-verkeer tussen [gedaagde] en mevrouw [eiseres sub 1]. De inhoud hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Enkele what’s app berichten aangetroffen in de telefoon van [eiseres sub 1] letterlijk weergegeven:
Vrijdag 8 februari 2013
08-02-13 15:06:03: [gedaagde]: Heb ik fout twge jou? Doe ik gemeen?
08-02-13 15:06:31: iPhone [eiseres sub 1]: Ben bang dat als ik keus nemen
08-02-13 15:06:59: iPhone [eiseres sub 1]: Ik ben bang als ik scheiden wel ben bang wat jij gaat doen
08-02-13 15:07:13: [gedaagde]: Bedoel je ik dood?
08-02-13 15:07:29: iPhone [eiseres sub 1]: Alles en weg nemen van kids
08-02-13 15:07:36: [gedaagde]: Nee,
08-02-13 15:07:41: iPhone [eiseres sub 1]: En kids weinig zien
08-02-13 15:07:51: [gedaagde]: Jij weinig zien?
08-02-13 15:08:07: iPhone [eiseres sub 1]: Jij weinig kids zien
08-02-13 15:08:14: [gedaagde]: Oh ik
08-02-13 15:08:24: [gedaagde]: Je wilt toch van me scheiden
08-02-13 15:08:32: [gedaagde]: Accepteren ik wwl
08-02-13 15:08:48: iPhone [eiseres sub 1]: Ben bang van alles wat jij gaat doen
08-02-13 15:10:36: [gedaagde]: Je vertrouwd ne niet
08-02-13 15:10:46: iPhone [eiseres sub 1]: Ik ga wel vertellen aan [c] wat jij gezegd heeft
08-02-13 15:10:53: [gedaagde]: Echt jammer
08-02-13 15:11:02: iPhone [eiseres sub 1]: Jij wilde goed maken met mijn familie
08-02-13 15:11:29: [gedaagde]: Ja, en wil jou terug!! Doe echt biet meer
08-02-13 15:11:48: [gedaagde]: Maakt een brief dan voor voordwaardelijk
08-02-13 15:12:01: [gedaagde]: Goed afspraak maken.
Zaterdag 9 februari 2013
09-02-13 13:38:01: iPhone [eiseres sub 1]: Je maakt mij kapot
09-02-13 13:38:04: [gedaagde]: Als ik mond dicht blijft frustreren
09-02-13 13:38:13: [gedaagde]: Open kaart voel goed.
09-02-13 13:38:20: iPhone [eiseres sub 1]: Of vertel ik dat je slaan [A] ook??
09-02-13 13:38:30: [gedaagde]: Ik geeft toe alles fout gemaakt
09-02-13 13:38:46: iPhone [eiseres sub 1]: Je meer streng voor [A] dan [eiseres sub 2]
09-02-13 13:38:47: [gedaagde]: Mag dan jeudzorg pakt ons kinds weg
09-02-13 13:39:01: [gedaagde]: Dan zie je ons kinderen ook niet meer
09-02-13 13:39:03: iPhone [eiseres sub 1]: Je maakt mij kapot
09-02-13 13:39:08: [gedaagde]: Nee,
09-02-13 13:39:12: iPhone [eiseres sub 1]: Ja
09-02-13 13:39:16: iPhone [eiseres sub 1]: Zo ben jij
09-02-13 13:39:21: [gedaagde]: Ik fout toegeven
09-02-13 13:39:24: [gedaagde]: Leren
09-02-13 13:39:32: [gedaagde]: Zo ben ik niet
09-02-13 13:39:50: [gedaagde]: Moet ik mond dicht dan alsof niks aan de hand!
09-02-13 13:40:01: [gedaagde]: Ik maak je niet kapot
09-02-13 13:40:20: iPhone [eiseres sub 1]: Ja
09-02-13 13:40:20: [gedaagde]: Ik wil idereen laat zien hoe ik dom dom liegen over drugs en blut
09-02-13 13:40:28: iPhone [eiseres sub 1]: Door mij
09-02-13 13:40:30: iPhone [eiseres sub 1]: !!!
09-02-13 13:40:30: [gedaagde]: Als idereen weet ik fout
09-02-13 13:40:44: [gedaagde]: Krijg ik nog kansen bij me familie
09-02-13 13:40:50: iPhone [eiseres sub 1]: Dan ben ik niet goed vrouw voor je
Zondag 10 februari 2013
10-02-13 00:35:27: [gedaagde]: Niet slim van je!! Je krijgt zeker je levenslang spijt spijt!!!
10-02-13 01:04:40: [gedaagde]: Ik ga Mn mobiel uitzetten.!!! Hoop je geen spijt krijgt…………
10-02-13 01:07:21: [gedaagde]: Uitkijken jij!!!
10-02-13 01:07:32: [gedaagde]: Meen ik echt
10-02-13 01:08:50: [gedaagde]: Nu ligt aan je keus!!!!
10-02-13 01:08:57: [gedaagde]: Heb je dan niks kwijt
10-02-13 01:09:00: [gedaagde]:?
10-02-13 01:11:42: [gedaagde]: Kies je naar nu praat met ne.
10-02-13 01:11:47: [gedaagde]: Of negeer he me?
10-02-13 01:12:29: [gedaagde]: Denk je niet aan kind?
10-02-13 01:14:37: [gedaagde]: Je hebt nu al keus gemaakt negeer
10-02-13 01:15:37: [gedaagde]: Vaarwel!!! Bye bye
(…)
Ook werden diverse SMS berichten in de gsm van [eiseres sub 1] aangetroffen.
Enkele sms berichten ontvangen van de gsm van [gedaagde] [gedaagde]:
Zondag 10 februari 2013:
10-02-13 20.32.51: [gedaagde]: “Zielig straks voor je”
10-02-13 21.49.14: [gedaagde]: “Waarom je iedereen vertellen over mij ???”
Het bericht “Zielig straks voor je” is ook door [eiseres sub 1]benoemd in haar getuigenverklaring d.d. 11 februari 2013. In tegenstelling tot haar verklaring is het geen What’s app bericht, maar een sms bericht.
(…)
Whats app verkeer:
Uit digitaal en taktisch onderzoek aan de HTC van de verdachte werden diverse whats app berichten veilig gesteld.
Zondag 10 februari 2013 omstreeks 00.00 uur diverse whats app berichten van de gsm van [gedaagde] naar de gsm van [eiseres sub 1] letterlijk weergegeven:
“Ik ga Mn mobiel uitzetten.!!! Hoop je geen spijt krijgt……………..”
“Uitkijken jij!!!”
“Meen ik echt”
“Nu ligt aan je keus!!!!’
“Heb je dan niks kwijt”
“Kies je naar nu praat met ne.”
“Of negeer he me?”
“Denk je niet aan kind?”
“Je hebt nu al keus gemaakt negeer”
“Vaarwel!!! Bye bye”
Zondag 10 februari 2013 om 20.32.48 uur
“Zielig straks voor je”
(…)”

2.11.
Over de vordering die mevrouw [eiseres sub 1]als benadeelde partij in de strafzaak heeft ingebracht heeft de rechtbank in het vonnis van 23 mei 2014 het volgende, voor zover hier van belang, overwogen:
“De rechtbank oordeelt ten aanzien van de immateriële schade als volgt. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek geeft slechts een beperkt aantal gerechtigden bij overlijden van een naaste of dierbare, aanspraak op de in dat artikel genoemde vermogensschade. Immateriële schade of shockschade wordt in dit artikel niet genoemd. Het stelsel van de wet staat aan toekenning van een vergoeding voor ook andere materiële en immateriële schade in de weg. Zoals de Hoge Raad eerder heeft geoordeeld, is dit slechts anders indien - kort gezegd - de dader het oogmerk had aan een derde immateriële schade toe te brengen. Niet voldoende is dat de dader willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een nabestaande immateriële schade zou worden toegebracht.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen wat de directe aanleiding is geweest voor het handelen van verdachte en laat het bewijs de mogelijkheid open dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Om die reden kan de rechtbank evenmin vaststellen dat verdachte met zijn handelen het oogmerk had [eiseres sub 1] immateriële schade toe te brengen.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres sub 1] ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.”

3 Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1]vordert - na vermindering van eis - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres sub 1]onrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagde] gehouden is de (materiële en immateriële) schade die [eiseres sub 1]daardoor heeft geleden en nog zal lijden te vergoeden, met de wettelijke rente tot aan de dag van de voldoening;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan mevrouw [eiseres sub 1]van een bedrag van € 75.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen, met de wettelijke rente tot aan de dag van de voldoening;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 2] van een bedrag van € 30.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen, met de wettelijke rente tot aan de dag van de voldoening;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan mevrouw [eiseres sub 1]van de door haar geleden materiële schade van in totaal € 5.792,65, alsmede het verlies aan verdienvermogen, indien nodig nader op te maken bestaat, waarbij tevens wordt bepaald dat [gedaagde] de te maken redelijke kosten voor het vaststellen van de materiële schade (tevoren) dient te vergoeden aan mevrouw [eiseres sub 1], met de wettelijke rente tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat [gedaagde] op geen enkele wijze, direct noch indirect, actief noch passief, contact zal hebben met [eiseres sub 1]tot vijf jaar na de definitieve invrijheidstelling van [gedaagde];
bepaalt dat [gedaagde] zich niet in de gemeente [woonplaats]mag bevinden vanaf het eerste proefverlof of verlof tot vijf jaar na de definitieve invrijheidstelling van [gedaagde];
bepaalt dat alle gevorderde op te leggen verboden en geboden worden gegeven op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer dat [gedaagde] het opgelegde verbod of gebod niet nakomt, althans een zodanige dwangsom als de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het gelegde beslag, de kosten van deze procedure, de te maken kosten van de tenuitvoerlegging en de nakosten.

3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiseres sub 1]het volgende ten grondslag. [gedaagde] is strafrechtelijk veroordeeld voor doodslag op [A]. [gedaagde] heeft daarmee niet alleen onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [A], maar ook ten opzichte van mevrouw [eiseres sub 1]en [eiseres sub 2]. Mevrouw [eiseres sub 1]lijdt hierdoor zowel materiële als immateriële schade, terwijl [eiseres sub 2] als gevolg van het verlies van haar (half)broer immateriële schade lijdt. Op grond van artikel 6:106 lid 1 onder a BW komt de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] heeft het oogmerk gehad mevrouw [eiseres sub 1]maximaal psychisch leed toe te brengen. Wanneer niet voldaan is aan het oogmerkcriterium komt de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW: [eiseres sub 1]is door [gedaagde] in haar persoon aangetast. Er is sprake van zeer grote geestelijke schade (shockschade) bij mevrouw [eiseres sub 1]. Mevrouw [eiseres sub 1]maakt aanspraak op een bedrag van € 75.000,00. [eiseres sub 2] is ook in haar persoon aangetast. Ten tijde van het overlijden van [A] was [eiseres sub 2] in de woning aanwezig, wat zij al dan niet heeft waargenomen van het misdrijf is (nog) niet bekend. Vanwege het gemis van [A] heeft [eiseres sub 2] recht op smartengeld ten bedrage van € 30.000,00.
De materiële schade betreft herinrichtingskosten van € 1.832,09, reiskosten van € 1.539,56 en de kosten van een notariële akte voor voogdijbenoeming van € 421,00. Tevens is sprake van verlies aan verdienvermogen, omdat mevrouw [eiseres sub 1]vanwege de geestelijke gesteldheid niet in staat is werkzaamheden te verrichten. De omvang van deze schadepost dient nog concreet te worden berekend.
Mevrouw [eiseres sub 1]wil dat [gedaagde] zich niet zal ophouden in [woonplaats]waar zij nu met [eiseres sub 2] woont en dat hij geen contact met hen zal opnemen, zowel tijdens eventuele proefverloven als voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de definitieve invrijheidstelling van [gedaagde].

3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

3.4.
De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingegaan op de standpunten van partijen.

4 De beoordeling

4.1.
Het betreft hier een bijzonder ernstige en uiterst verdrietige zaak met een enorme impact op het leven van mevrouw [eiseres sub 1]en [eiseres sub 2]. De rechtbank heeft oog voor de emotionele aspecten van de zaak. De rechtbank wil dit benadrukken omdat de juridische beoordeling die zij moet maken dit niet mede tot uitdrukking kan brengen.

4.2.
De rechtbank zal de vordering van [eiseres sub 1]beoordelen, waarbij zij vervolgens allereerst zal ingaan op de gevorderde immateriële schadevergoeding. Daarna zal de rechtbank ingaan op de gevorderde materiële schade en het locatie- en contactverbod. 
Daaraan voorafgaand overweegt de rechtbank het volgende.

onrechtmatig handelen

4.3.
Vaststaat dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [A] door hem om het leven te brengen. De vraag die beantwoord moet worden is of de schade die [eiseres sub 1]dientengevolge stelt te hebben geleden en te lijden voor vergoeding in aanmerking komt. Deze vordering van [eiseres sub 1]wordt hierdoor gekenmerkt dat zij als zogenoemde derde vergoeding vordert van schade die zij heeft geleden als gevolg van het overlijden van [A], die (het primaire) slachtoffer is geworden van een onrechtmatige daad. Bij de beoordeling daarvan stelt rechtbank het volgende voorop.

4.4.
Het huidige wettelijke stelsel kent voor deze niet door het primaire slachtoffer maar door de derde gevorderde schade een regeling in het samenstel van de artikelen 6:106 BW (ander nadeel dan vermogensschade, immateriële schade), 6:107 BW (vermogensschade bij letsel) en 6:108 BW (vermogensschade bij overlijden). Dit systeem komt erop neer dat de in die artikelen genoemde derden recht hebben op vergoeding van schade, en wel beperkt tot de materiële schadeposten als in die artikelen genoemd. Deze regeling staat er aan in de weg vergoeding toe te kennen van andere dan de daarin genoemde schadeposten. Ook wanneer zou komen vast te staan dat de aansprakelijke partij met zijn handelen tevens ten opzichte van deze derde onrechtmatig heeft gehandeld, sluit de wet met dit stelsel in principe uit dat aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van andere schade dan in de wet voorzien.
Hierop zijn op grond van vaste jurisprudentie twee uitzonderingen aanvaard. Indien is voldaan aan het oogmerkcriterium van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub a BW (zie HR 26 oktober 2001, NJ 2002/216, Kindermoord-arrest) of indien sprake is van shockschade die op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en sub b BW voor vergoeding in aanmerking komt (zie HR 22 februari 2002, NJ 2002/240, Taxibus-arrest), hebben derden recht op (im)materiële schadevergoeding. Kenmerkend is dan dat kan worden vastgesteld dat in die situaties ook sprake is van onrechtmatig handelen ten opzichte van die derde(n).

immateriële schade

4.5.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.4. heeft overwogen volgt dat [eiseres sub 1]slechts aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade indien - kort gezegd - voldaan is aan het oogmerkcriterium dan wel sprake is van shockschade.

oogmerk

4.5.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of [gedaagde] het oogmerk had aan mevrouw [eiseres sub 1]nadeel toe te brengen in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder a BW. Op grond van dit artikel(lid) is voor een vergoeding van “ander nadeel” plaats indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen. Het vereiste van oogmerk gaat verder dan het opzettelijk plegen van een onrechtmatige daad. Niet vereist is dat het toegebrachte leed (de immateriële schade) bepaalde grenzen heeft overschreden of bij de benadeelde tot een ontwrichting van zijn leven heeft geleid.

4.5.2.
[eiseres sub 1]is ervan overtuigd dat [gedaagde] het oogmerk had om [A] te doden om mevrouw [eiseres sub 1]op die manier te treffen. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst [eiseres sub 1]op de volgende vaststaande feiten die in de strafzaak zijn genoemd. [gedaagde] heeft op 10 februari 2013 om 21:32 uur aan [eiseres sub 1]een bericht gestuurd met de tekst “Zielig straks voor je”. Volgens [eiseres sub 1]maakt dit bericht duidelijk dat [gedaagde] zich bewust was van wat de dood van [A] betekent voor mevrouw [eiseres sub 1]. [gedaagde] heeft de impact voor mevrouw [eiseres sub 1]na kennisneming van de dood van [A] voor ogen. Ook de (andere) sms-berichten en WhatsApp-berichten (geciteerd onder 2.10.) maken duidelijk dat [gedaagde] ten opzichte van mevrouw [eiseres sub 1]dreigt met iets waardoor ze levenslang spijt zal hebben terwijl hij niet wil zeggen wat er zal gebeuren. Op 29 januari 2013 heeft [gedaagde] in reactie op de boodschap van mevrouw [eiseres sub 1]dat zij wil scheiden, ook al gezegd dat hij een kussen op het gezicht van [A] zou drukken. Dit wordt bevestigd door getuige [B]. De psychiater die over [gedaagde] rapporteerde in de strafzaak geeft aan dat vermoed kan worden dat [gedaagde] zich door mevrouw [eiseres sub 1]in de steek gelaten heeft gevoeld wat gepaard is gegaan met een aanzienlijke hoeveelheid woede en wanhoop van waaruit hij het tenlastegelegde heeft gepleegd. [eiseres sub 1]stelt dat nu [gedaagde] zich vanuit zijn woede en wanhoop juist richt op [A], voor haar duidelijk maakt dat hij haar daarmee persoonlijk wilde treffen. [A] is immers alleen het biologisch kind van mevrouw [eiseres sub 1].
Naar de rechtbank begrijpt wijst [eiseres sub 1]ook op het volgende. Er is volgens de rechtbank (in de strafzaak) sprake van een directe betrokkenheid van [gedaagde] bij de dood van [A] en het kan volgens de rechtbank niet anders dan dat [A] is overleden doordat [gedaagde] zijn ademhaling heeft belemmerd. Als laatste wijst [eiseres sub 1]op de overweging met betrekking tot “moord” waarin de rechtbank overweegt dat het bewijs de mogelijkheid openlaat dat [gedaagde] door een bepaalde gedachte, bericht of uitlating hevig gefrustreerd raakte en in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. De rechtbank heeft in dat kader over het bericht met tekst “Zielig straks voor je” overwogen dat het voor mogelijk moet worden gehouden dat “straks” niet duidt op het moment waarop het misdrijf nog zal worden gepleegd maar duidt op het moment waarop mevrouw [eiseres sub 1]op de hoogte raakt van een reeds gepleegd misdrijf.

4.5.3.
[gedaagde] betwist dat hij het oogmerk had om mevrouw [eiseres sub 1](maximaal) psychisch leed toe te brengen. In de strafzaak is het oogmerk van [gedaagde] op het toebrengen van immateriële schade aan mevrouw [eiseres sub 1]ook juist niet komen vast te staan. [gedaagde] voert aan dat hij nooit tegen mevrouw [eiseres sub 1]heeft gezegd dat hij [A] zou doden of een kussen op zijn gezicht zou drukken. [gedaagde] vindt dat [eiseres sub 1]met betrekking tot het bericht “Zielig straks voor je” een serie aannames maakt. In het kader van de strafzaak heeft [gedaagde] echter als verklaring voor dit bericht gegeven dat hij een suïcidepoging heeft ondernomen waarna hij dat sms-bericht heeft verstuurd. [gedaagde] voert aan dat hij dus op zijn eigen dood heeft gedoeld en niet op die van [A]. Ook de inhoud van de andere sms-berichten en WhatsApp-berichten refereren volgens [gedaagde] aan zijn op handen zijnde suïcidepoging. Volgens [gedaagde] kan evenmin uit het Pro Justitia Rapport volgen dat er sprake is van oogmerk om leed toe te brengen. Het rapport rept immers alleen over het vermoeden dat [gedaagde] zich in de steek gelaten voelde en dat dit gepaard ging met een enorme hoeveelheid woede en wanhoop. Hieruit blijkt niet dat [gedaagde] mevrouw [eiseres sub 1]leed wilde toebrengen door het om het leven brengen van [A].

4.5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Over de beweegredenen van [gedaagde] bevat het dossier summiere informatie. Het psychiatrische rapport over [gedaagde] (punt 2.7.) vermeldt dat vermoed kan worden dat [gedaagde] zich door mevrouw [eiseres sub 1]enorm in de steek gelaten heeft gevoeld wat gepaard is gegaan met een aanzienlijke hoeveelheid woede en wanhoop en dat hij van daar uit het misdrijf heeft gepleegd. Vervolgens wordt genoemd dat het plegen van het tenlastegelegde teruggevoerd kan worden op de depressie, de beperkte intellectuele capaciteiten en de narcistische persoonlijkheidsstructuur van [gedaagde]. Deze omstandigheden zijn nader toegelicht met “somberheid” en “geen toekomstperspectief”, “ligt zwakzinnig tot zwakbegaafd niveau” en “onvoldoende probleemoplossend vermogen” alsmede met “enorme woede over verlating”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit niet zonder meer dat bij [gedaagde] het oogmerk heeft bestaan om mevrouw [eiseres sub 1]immateriële schade toe te brengen.
De betekenis en de waarde die aan het sms-bericht “Zielig straks voor je” kan worden toegekend is niet zonder meer eenduidig. [gedaagde] betwist immers in zijn algemeenheid dat bij hem het oogmerk bestond om aan mevrouw [eiseres sub 1]leed toe te brengen. Daarnaast voert hij met betrekking tot het sms-bericht “Zielig straks voor je” aan dat dit verband hield met zijn suïcidepoging. Met mevrouw [eiseres sub 1]is de rechtbank van oordeel dat uit de andere sms-berichten en WhatsApp-berichten (van zondag 10 februari 2013) kan worden afgeleid dat [gedaagde] dreigt met iets, maar dit is niet voldoende om vast te stellen dat [gedaagde] het oogmerk had mevrouw [eiseres sub 1]immateriële schade te berokkenen. Over die berichten voert [gedaagde] immers ook aan dat dat verband hield met zijn suïcidepoging. Ook uit de stelling dat [gedaagde] tegen mevrouw [eiseres sub 1]heeft gezegd dat hij [A] een kussen op het gezicht zou drukken, wat [gedaagde] weerspreekt, kan op zichzelf geen oogmerk op het toebrengen van immateriële schade aan mevrouw [eiseres sub 1]worden afgeleid.
Op grond van het vooroverwogene en gezien de betwisting(en) van [gedaagde] waar het gaat om het oogmerk op immateriële schade zal de rechtbank [eiseres sub 1]in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van haar stelling dat [gedaagde] het oogmerk had om [A] te doden om mevrouw [eiseres sub 1]op die manier maximaal psychisch leed toe te brengen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen om [eiseres sub 1]in de gelegenheid stellen aan te geven of, en zo ja, hoe zij het bewijs wil leveren.

4.5.5.
Indien [eiseres sub 1]het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [eiseres sub 1]het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en daarbij de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
De rechtbank verwacht dat het verhoor per getuige minimaal 30 minuten en maximaal 90 minuten zal duren. Als [eiseres sub 1]verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.

shockschade

4.5.6.
De rechtbank ziet aanleiding om, ondanks dat ten aanzien van het oogmerkcriterium tot bewijslevering wordt overgegaan, nu reeds te beoordelen of (ook) sprake is van shockschade (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Daartoe moet de rechtbank vaststellen dat is voldaan aan de criteria zoals door de Hoge Raad gesteld in het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2002, NJ 2002/240) en bevestigd in latere jurisprudentie van de Hoge Raad, waaronder het Vilt-arrest (HR 9 oktober 2009, NJ 2010/387). In deze arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat wanneer iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, hij niet alleen onrechtmatig handelt ten opzichte van degene die ten gevolge daarvan is gedood of gekwetst, maar ook ten opzichte van degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zou kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. Dit geestelijk letsel dient, om uit hoofde van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW voor vergoeding in aanmerking te kunnen komen, in rechte te kunnen worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.

4.5.7.
[eiseres sub 1]stelt dat sprake is van shockschade doordat zij is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het onrechtmatig handelen door [gedaagde], namelijk de dood, de wijze van overlijden en het dode lichaam van haar zoon, alsmede het feit dat het strafbare feit is gepleegd door haar toenmalige echtgenoot en de juridische vader van [A], aan wie mevrouw [eiseres sub 1][A] heeft toevertrouwd. Ook heeft de strafzaak een enorme wissel op het (dagelijkse) leven van mevrouw [eiseres sub 1]en [eiseres sub 2] getrokken. Mevrouw [eiseres sub 1]is geconfronteerd met alle ins en outs van het strafrechtelijk onderzoek en het forensisch onderzoek van [A]. Uit het behandelplan dat in het geding is gebracht (productie 11) volgt dat sprake is van geestelijk letsel.

4.5.8.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.5.6. heeft overwogen volgt dat alleen dan sprake kan zijn van een onrechtmatige daad ten opzichte van een ander dan het slachtoffer (en van vergoedbaarheid van shockschade) als die ander/de derde rechtstreeks is geconfronteerd met het ongeval (de onrechtmatige daad) of de ernstige gevolgen ervan, en deze confrontatie bij de derde een hevige schok teweeg heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet voldaan is aan dit zogenoemde ‘confrontatievereiste’. Het moet gaan om het waarnemen van het ongeval (de onrechtmatige daad) of om de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van dat ongeval (de onrechtmatige daad). Uiteraard begrijpt de rechtbank dat het voor [eiseres sub 1]een schokkende gebeurtenis is om op weg naar het politiebureau te zien dat de omgeving van de echtelijke woning was afgezet en dat de forensische dienst ter plaatse was en om vervolgens van de politie te horen dat haar zoon dood gevonden is in de echtelijke woning, terwijl zij haar zoon niet mocht zien. Dit laatste is pas gebeurd op vrijdagochtend 15 februari 2013 in het mortuarium van het ziekenhuis. Toch moet de rechtbank concluderen dat deze wijze waarop mevrouw [eiseres sub 1]kennis heeft gekregen van hetgeen [A] is overkomen geen directe confrontatie oplevert met (de ernstige gevolgen van) die onrechtmatige daad, zoals vereist voor toewijzing van shockschade. In de eis van de rechtstreekse confrontatie ligt namelijk besloten dat deze in de tijd beperkt is tot een vorm van betrokkenheid bij de plaats van de gebeurtenis, het moet gaan om het waarnemen van de onrechtmatige daad of het direct erna geconfronteerd worden met (de gevolgen van) een onrechtmatige daad. De Hoge Raad heeft in het hiervoor reeds genoemde Vilt-arrest benadrukt dat het confrontatievereiste niet terzijde mag worden gesteld of mag worden afgezwakt vanwege de aard of ernst van de normschending. Met artikel 6:106 BW is namelijk beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade slechts in beperkte mate mogelijk te maken, in verband waarmee voor vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaats is. De rechtbank is van oordeel dat er ondanks de ernst van de normscheiding er geen ruimte is voor een ruimere uitleg van het confrontatievereiste, zoals door [eiseres sub 1]bepleit. Voor zover de vordering is gebaseerd op artikel 6:106 lid 1 onder b BW zal de rechtbank deze dan ook afwijzen.

smartengeld [eiseres sub 2]

4.5.9.
Hoewel de rechtbank uiteraard begrijpt dat [eiseres sub 2] [A] mist, zij in het dagelijks leven te maken heeft met haar moeder die kampt met psychische problemen en zij moet leven met het feit dat haar vader [A] gedood heeft en het feit dat haar vader jarenlang in de gevangenis verblijft, zijn dit geen omstandigheden op grond waarvan onder het huidige recht een aanspraak bestaat op immateriële schadevergoeding. Voor toewijzing van smartengeld zou plaats zijn, zoals de rechtbank ook hiervoor heeft overwogen, indien - kort gezegd - sprake is van een aantasting in de persoon in de zin van shockschade. Een aantasting in de persoon zonder dat sprake is van geestelijk letsel is, anders dan [eiseres sub 1]stelt, niet voldoende, omdat [eiseres sub 2] niet het zogenaamde primaire slachtoffer is maar de derde.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 4.5.6. heeft overwogen, waaruit volgt dat alleen dan sprake kan zijn van een onrechtmatige daad ten opzichte van een ander dan het slachtoffer (en van vergoedbaarheid van shockschade) als die ander/de derde rechtstreeks is geconfronteerd met het ongeval (de onrechtmatige daad) of de ernstige gevolgen ervan, en deze confrontatie bij de derde een hevige schok teweeg heeft gebracht.
Of sprake is van een directe confrontatie is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment onduidelijk. [eiseres sub 1]stelt immers dat [eiseres sub 2] wel in de woning aanwezig was ten tijde van het overlijden van [A] maar dat (nog) niet bekend is wat [eiseres sub 2] al dan niet heeft waargenomen van het misdrijf. Evenmin staat op dit moment vast dat sprake is van geestelijk letsel bij [eiseres sub 2]. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank de vordering thans niet toewijzen.
Indien en voor zover de gevorderde smartengeldvergoeding (ook) wordt gebaseerd op het gemis van [A], kan de rechtbank ook dat niet toewijzen. Het huidige wettelijke systeem, neergelegd in de artikelen 6:106 BW tot en met 6:108 BW, biedt voor vergoeding van affectieschade geen ruimte.

materiële schade

4.6.
Op basis van artikel 6:108 BW bestaat slechts aanspraak op de daarin genoemde vermogensschade: schade door het derven van levensonderhoud of kosten van lijkbezorging. Toekenning van een vergoeding voor andere schade is daarmee uitgesloten, ook, gezien het gesloten stelsel van de artikelen 6:106 tot en met 6:108 BW, indien die schade wordt gevorderd op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). De door [eiseres sub 1]gevorderde materiële schade, waaronder het verlies aan verdienvermogen, betreft niet schade door het derven van levensonderhoud of kosten van lijkbezorging, en is daarom dus niet toewijsbaar. 
Dit is alleen anders indien voldaan is aan het oogmerkcriterium of sprake is van shockschade, zie rechtsoverweging 4.4. In dat geval is materiële schade is in beginsel wel toewijsbaar. In verband met de bewijslevering ten aanzien van het oogmerkcriterium zal de rechtbank iedere verdere beslissing op dit onderdeel aanhouden.

locatie- en contactverbod

4.7.
Het belang van [eiseres sub 1]bij een locatie- en contactverbod is gelegen in het feit dat zij zich veilig kan voelen in haar woonplaats en zich daar vrijelijk kan bewegen zonder zich zorgen te hoeven maken over eventuele confrontatie met [gedaagde]. Indien in de toekomst sprake zou zijn van contact en omgang met [eiseres sub 2], indien dat al zou worden toegewezen door de kinderrechter, kunnen daarover dan concrete afspraken gemaakt worden waar dat zou moeten plaatsvinden. Tot die tijd moet [eiseres sub 1]de zekerheid hebben dat [gedaagde] op geen enkele wijze contact opneemt met haar of [eiseres sub 2].

4.8.
[gedaagde] voert aan dat op dit moment de noodzaak van een locatie- en contactverbod ontbreekt. [gedaagde] geeft aan dat hij niet voornemens is om zich na zijn vrijlating of tijdens proefverlof op te houden in de woonplaats van [eiseres sub 1]en dat hij geen contact zal zoeken met mevrouw [eiseres sub 1]. [gedaagde] sluit niet uit dat hij in de toekomst wel contact zal willen opnemen met zijn dochter.

4.9.
Hoewel invoelbaar is dat het voor [eiseres sub 1]belangrijk is te leven in de zekerheid dat zij [gedaagde] in ieder geval in haar woonplaats niet kan tegenkomen en dat er geen contact zal zijn, is er op dit moment naar het oordeel van de rechtbank sprake van onvoldoende belang bij de gevorderde verboden en geboden. De situatie doet zich op dit moment namelijk (nog) niet voor. Aan [gedaagde] is bij vonnis van 23 mei 2014 een gevangenisstraf opgelegd van 10 jaar. Bovendien kan op dit moment een onvoldoende belangenafweging worden gemaakt, waarbij de belangen van [eiseres sub 1]worden afgezet tegen de belangen van [gedaagde]. In voorkomend geval van een eventueel (proef)verlof kan, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, via een kort geding een dergelijk verbod en/of gebod worden gevorderd. De rechtbank wijst dit deel van de vordering daarom af. ECLI:NL:RBMNE:2014:7326